ECLI:NL:RBMNE:2018:361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
C/16/431422 / HA ZA 17-115
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tussentijds hoger beroep en gebondenheid aan gewijzigde tarieven in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vordering ingesteld tegen de gedaagden, Abonnementsproducten Nederland B.V. en RYND B.V., beide gevestigd te Leusden. De zaak betreft een geschil over de tariefstructuur voor verzendingen die eiseres hanteert. Eiseres heeft in haar vordering een bedrag van € 6.000,-- gevorderd, alsook een bedrag van € 27.024,61 voor verzendkosten die zijn ontstaan door de overstap naar een andere vervoerder, DHL, die een andere tariefstructuur hanteert dan de vorige vervoerder, DPD. Gedaagden hebben verzocht om tussentijds hoger beroep toe te staan tegen een tussenvonnis, maar dit verzoek is door de rechtbank afgewezen, omdat het niet gemotiveerd was en de hoofdregel is dat voor tussenvonnissen geen hoger beroep openstaat.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat gedaagden gebonden zijn aan de nieuwe tariefstructuur van DHL, zoals vastgelegd in de algemene voorwaarden van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden op de hoogte waren van de wijziging in de tarieven en dat er geen andere afspraken zijn gemaakt die deze wijziging zouden uitsluiten. Eiseres heeft ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, die door de rechtbank zijn toegewezen tot het wettelijke tarief. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verschuldigde bedragen, inclusief de proceskosten, en heeft het verzoek om tussentijds hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/431422 / HA ZA 17-115
Vonnis van 17 januari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. B.H.M. Karens te Ede Gld,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABONNEMENTSPRODUCTEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Leusden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RYND B.V.,
gevestigd te Leusden,
gedaagden,
advocaat mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiseres] , Abonnementsproducten en Rynd genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 oktober 2017
  • de akte van [eiseres] van 18 oktober 2017
  • de akte van Abonnementsproducten van 15 november 2017
  • de akte van [eiseres] van 29 november 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Het verzoek om alsnog hoger beroep toe te staan
1.3.
Abonnementsproducten en Rynd hebben in hun akte van 15 november 2017 de rechtbank verzocht om alsnog tussentijds hoger beroep toe te staan tegen rechtsoverweging 4.2 van het tussenvonnis van 4 oktober 2017. [eiseres] heeft in haar antwoordakte van 29 november 2017 daartegen bezwaar gemaakt, omdat daardoor een goede rechtsbedeling in het gedrang zou komen, omdat de kwestie in eerste aanleg is uitgeprocedeerd en omdat door gedaagden geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad.
1.4.
Hoofdregel is dat voor tussenvonnissen geen hoger beroep wordt opengesteld. Nu Abonnementsproducten en Rynd hun verzoek tot het openstellen van hoger beroep niet hebben gemotiveerd, wijst de rechtbank dit verzoek met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004,
NJ2005, 510, zonder verdere motivering af.
De akte van [eiseres] van 18 oktober 2017
1.5.
In dezelfde akte van 15 november 2017 verzoekt Abonnementsproducten de rechtbank om de akte van [eiseres] van 18 oktober 2017 als niet genomen te beschouwen en haar te gelasten een nieuwe akte te nemen, omdat daarin meer zou zijn opgenomen dan de rechtbank onder 4.5 van het tussenvonnis van 4 oktober 2017 heeft bevolen. De rechtbank heeft in die overweging beslist dat [eiseres] bij akte de e-mail van 15 juni 2016 in het geding dient te brengen en in die akte die mail kort moet toelichten. [eiseres] heeft in de akte van 18 oktober 2017 het genoemde e-mailbericht als productie 28 overgelegd, maar ook andere producties. Ook beroept [eiseres] zich in deze akte voor het eerst op een contractuele uitsluiting van aansprakelijkheid, op een contractueel verval van recht en op artikel 6:89 BW. Daarmee is die akte, met uitzondering van de e-mail van 15 juni 2016 en de toelichting daarop, in strijd met een goede procesorde. Maar ook als dat niet het geval was zou de rechtbank de akte van 17 oktober 2017 niet in haar verdere beoordeling hebben betrokken, nu de inhoud daarvan niet van belang is voor enige nog door de rechtbank te nemen beslissing (zie onder ‘De verdere beoordeling’). Daarom zal Abonnementsproducten niet nog een akte mogen nemen om inhoudelijk te reageren op de email van 15 juni 2016, nog afgezien van de omstandigheid dat zij dat al in haar akte van 15 november 2017 had moeten doen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft onder 4.2 van het tussenvonnis van 4 oktober 2017 beslist dat de eerste vordering van [eiseres] , van € 6.000,--, jegens Abonnementsproducten en Rynd zal worden toegewezen. De tweede vordering van [eiseres] is uitsluitend tegen Abonnementsproducten ingesteld en ziet op vergoeding voor verzending van pakketten in de periode maart 2016 tot en met augustus 2016. Vanaf april 2016 heeft [eiseres] gebruik gemaakt van vervoerder DHL in plaats van DPD. DHL maakt gebruik van een andere tariefstructuur dan DPD, welke tariefstructuur door [eiseres] is doorberekend in haar facturen aan Abonnementsproducten. Het basistarief van [eiseres] voor verzending met DHL was € 4 per pakket. Voor verzending met DPD berekende [eiseres] € 4.15 voor een klein pakket en € 4,65 voor een normaal pakket. Net als DPD bracht DHL een brandstoftoeslag in rekening, maar bij DHL waren de pakketten voor een geringer bedrag standaard verzekerd en was de handtekening voor ontvangst niet in de prijs inbegrepen. Abonnementsproducten heeft echter voor geen enkele verzending aan [eiseres] opdracht heeft gegeven om tegen vergoeding van een extra toeslag een aanvullende verzekering af te sluiten of het pakket af te leveren met handtekening voor ontvangst. Daarvoor zijn dus geen extra kosten aan Abonnementsproducten in rekening gebracht.
Abonnementsproducten gebonden aan nieuwe tariefstructuur2.2. Abonnementsproducten heeft betwist dat zij is gebonden aan de tariefstructuur van transporteur DHL. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [eiseres] deze aanpassingen echter doorvoeren. Dit wordt hieronder toegelicht.
2.3.
Tussen [eiseres] en Abonnementsproducten zijn van toepassing de algemene voorwaarden van [eiseres] (voor zover relevant geciteerd onder 2.2. van het tussenvonnis van 4 oktober 2017; hierna: de algemene voorwaarden). Uit artikel 4 lid 3 van de algemene voorwaarden volgt dat [eiseres] bevoegd is om een transporteur te kiezen. Dat brengt mee dat als in het basistarief van die transporteur niet de dienst ‘handtekening voor ontvangst’ is inbegrepen, die dienst in beginsel niet aan de klant van [eiseres] (in dit geval Abonnementsproducten) wordt verleend. Artikel 4 lid 2 van de algemene voorwaarden bepaalt dat tussen partijen de voorwaarden voor de verzekering van pakketten gelden die door de transporteur worden gehanteerd. De hoogte van het standaard verzekerde bedrag is een van die voorwaarden. En uit artikel 7.2 van de algemene voorwaarden volgt dat [eiseres] alle kosten die de transporteur aan haar berekent, aan Abonnementsproducten mag doorberekenen. Het voorgaande brengt mee dat Abonnementsproducten is gebonden aan de door [eiseres] gehanteerde tarieven, tenzij anders is overeengekomen. Dat laatste is echter niet het geval. Voordat [eiseres] gebruik ging maken van DHL was Abonnementsproducten op de hoogte van de tariefstructuur van DHL en was zij zich ervan bewust dat de dienstverlening door [eiseres] daardoor duurder zou kunnen worden. Dit blijkt uit de e-mail van [naam] aan de advocaat van [eiseres] van 17 maart 2016 (door Abonnementsproducten overgelegd als productie 2 bij conclusie van antwoord). In die e-mail staat het volgende:
‘Verder merk ik op dat een zeker aspect van de overeenkomst door uw cliënte niet gehandhaafd kan worden, te weten de tarieven per pakket. Deze “waren” vastgesteld op
€ 4,15 en € 4,65 voor een zogenoemd “klein” pakket respectievelijk een “normaal” pakket. Dit wordt echter gewijzigd daar we om wat voor reden dan ook meten overstappen op een andere vervoerder. Zonder in exacte details te treden komt dit neer op een tariefsverhoging die bij een huidig verzendgemiddelde van ca. 1000 pakketten per maand behoorlijk doortelt. Ik vraag me dan ook af in welk perspectief ik het één en ander dien te plaatsen. Gaarne uw mening hierover.’
2.4.
Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] aan deze bezwaren van Abonnementsproducten tegemoet is gekomen. Gelet op haar algemene voorwaarden hoefde zij dat ook niet te doen. Daarmee is de nieuwe tariefstructuur onderdeel geworden van de in de brief van 6 maart 2015 vastgelegde overeenkomst tussen [eiseres] en Abonnementsproducten (zie 2.5 van het tussenvonnis van 4 oktober 2017), die vanaf begin april 2016 is voortgezet. Daarnaast geldt dat de tariefstructuur van DHL niet disproportioneel afwijkt van die van DPD, zodat het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] Abonnementsproducten daaraan houdt. Abonnementsproducten is dus aan de nieuwe tariefstructuur gebonden.
Juistheid van de facturen
2.5.
Tijdens de zitting is namens Abonnementsproducten aangevoerd dat zij in staat wilde worden gesteld om te controleren of de diensten die zijn gefactureerd daadwerkelijk zijn verleend en of de factuurbedragen kloppen. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank [eiseres] gelast om de portal open te stellen, zodat Abonnementsproducten de facturen kon controleren, en is Abonnementsproducten opgedragen om vervolgens een akte te nemen. In haar akte van 15 november 2017 heeft Abonnementsproducten niets gesteld over de facturen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de facturen kloppen.
Tegenvordering
2.6.
Abonnementsproducten stelt dat zij beschikt over een tegenvordering op [eiseres] uit hoofde van schadevergoeding wegens te lang durende retourzendingen en beschadigde leveringen. [eiseres] heeft die stelling betwist. Abonnementsproducten heeft geen reconventionele vordering ingesteld en slechts zeer summier schriftelijk bewijs van de schadeclaims overgelegd. Wel heeft zij op de zitting getuigenbewijs aangeboden van haar haar stelling. Voor zover Abonnementsproducten een beroep doet op verrekening, wordt dit beroep ingevolge artikel 6:136 BW verworpen. De tegenvordering is niet op eenvoudige wijze vast te stellen, aangezien naar verwachting bewijslevering door getuigen nodig zal zijn om de verschuldigdheid daarvan te kunnen beoordelen.
Conclusie
2.7.
Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dat Abonnementsproducten voor de verzendingen nog een hoofdsom van € 25.989,71 aan [eiseres] verschuldigd is.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.8.
[eiseres] maakt aanspraak op € 1.042,87 als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft in voldoende mate gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Wel is het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten iets hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief (€ 1.034,90).
Wettelijke rente
2.9.
[eiseres] vordert op grond van de algemene voorwaarden een contractuele rente van 1% per maand over de hoofdsom en over de buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft niet duidelijk gemaakt waarop zij 1% rente per maand baseert. Volgens artikel 7 lid 4 van de algemene voorwaarden is de wettelijke rente verschuldigd vanaf de vervaldatum van de desbetreffende factuur. Deze zal dan ook worden toegewezen. Voor wat betreft de hoofdsom zal deze worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na de factuurdatum en voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten vanaf de dag van dagvaarding, nu [eiseres] voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten niet heeft gesteld wanneer zij die kosten heeft gemaakt.
Proceskosten
2.10.
Abonnementsproducten en Rynd zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,42
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat €
1.737,00(3,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.746,42
2.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt Abonnementsproducten en Rynd hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.000,00 (zesduizend euro),
3.2.
veroordeelt Abonnementsproducten om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 27.024,61 (zevenentwintig duizendvierentwintig euro en eenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
  • het bedrag van € 7.175,89 met ingang van 26 maart 2016 (factuur F1032052)
  • het bedrag van € 5.208,42 met ingang van 18 juni 2016 (factuur F1035268)
  • het bedrag van € 4.766,84 met ingang van 27 juli 2016 (factuur F1037334
  • het bedrag van € 3.048,79 met ingang van 9 augustus 2016 (factuur F1038017)
  • het bedrag van € 2.769,53 met ingang van 2 september 2016 (factuur F1038646)
  • het bedrag van € 3.020,24 met ingang van 13 september 2016 (factuur F1039281)
  • het bedrag van € 1.034,90 met ingang van 17 januari 2017 (buitengerechtelijke kosten)
tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Abonnementsproducten en Rynd hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.746,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt Abonnementsproducten en Rynd hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: JO/4972