3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Op 3 december 2017 heeft [aangever] in een aangifte -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik ben woonachtig aan de [adres] te [woonplaats] . Sinds juni 2008 heb ik een relatie met [verdachte] . Op 2 december 2017 om 23.00 uur kwam ik thuis. [verdachte] lag al op bed en ik ben ook naar bed gegaan. Omstreeks 01.00 uur werd ik wakker door [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] uit bed ging. Ik ben achter haar aangelopen en we hebben samen een sigaretje gerookt in de keuken.Op 10 december 2018 heeft aangever nader verklaard dat hij en verdachte toen samen in de keuken een biertje, wijntje en sigaretje ‘hebben gedaan’.
Ik vroeg daarna of [verdachte] mee naar bed ging. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat zij een tabletje had ingenomen en dat zij die nog even wilde laten inwerken. Ze zei tegen mij dat ik maar naar bed moest gaan omdat ik vandaag weer vroeg op moest. Ik ben naar boven gegaan en in slaap gevallen. Omstreeks 03.00 uur werd ik wakker van een schreeuwende en herrie makende [verdachte] . Zij schreeuwde dat ik haar belazerd zou hebben met een andere vrouw. Ik zag dat ze in de deuropening van onze slaapkamer stond. Ik zag dat zij in haar handen een groene jerrycan had. Ik zag dat [verdachte] deze jerrycan aan het leeggieten was in onze slaapkamer. Ik zag dat zij vervolgens de slaapkamerdeur achter zich dichttrok. Ik ben uit bed gestapt en heb het licht van de slaapkamer aangedaan. Ik rook de geur van benzine. Ik wilde achter [verdachte] aan, maar zag dat zij de deurklink van de deur had afgehaald. Ik zag op dat moment dat er vuur onder de slaapkamerdeur vandaan kwam. Ik heb dit proberen te blussen met mijn badjas. Ik ben gaan zoeken naar een uitweg. Ik kon geen kant op, omdat de deurklink ontbrak. Ik wilde via het kantelraam naar beneden springen, maar ik zag dat de sleutels weg waren en dus kon ik het raam niet openen. Ik wilde toen via de balkondeur naar buiten springen, maar zag dat deze sleutel ook weg was. De sleutel van de balkondeur zit er normaal gesproken altijd in. Ik ben toen gaan zoeken naar sleutels. Uiteindelijk vond ik de sleutel van de balkondeur. Ik heb deze open gedaan en ben via het balkon naar beneden gesprongen.
Toen ik onze woning in kwam zag ik [verdachte] niet. Ik rook een brandlucht en heb de brandweer gebeld. Toen ik in de hal van onze woning kwam zag ik [verdachte] . Zij zag er furieus uit. Ik zag dat zij in haar ene hand de groene jerrycan vast had en in haar andere hand een gasbrander welke aan stond. Het betrof een gasbrander met een lange steel. Ik zag vervolgens dat zij een slinger maakte met de jerrycan in mijn richting en ik zag en voelde dat zij benzine over mij heen gooide. Ik voelde dat de benzine op mijn trui terecht kwam ter hoogte van mijn buik. Ik zag dat zij vervolgens de gasbrander bij mij hield en mij in brand stak. Ik zag dat mijn trui vlam vatte en heb deze zo snel mogelijk uitgedaan. Ik voelde de hitte van het vuur op mijn buik branden. Ik heb [verdachte] toen naar buiten geduwd en ben naar de buren gerend. Ik zag dat [verdachte] wegreed in haar auto. Ik ben toen terug naar huis gerend en wilde met een tuinslag de brand blussen. Ik ben uiteindelijk met de politie naar de eerste hulp gegaan. Hier bleek dat ik enkele tweedegraads brandwonden op mijn buik had. Ik zie op een bankafschrift dat [verdachte] vermoedelijk vrijdag de jerrycan heeft gevuld met benzine, omdat ik zie dat zij vrijdag heeft getankt voor een hoger bedrag dan normaal.
In een letselbeschrijving van de Forensische Geneeskundige van de GGD Flevoland staat
-zakelijk weergegeven- beschreven dat bij betrokkene [aangever] tweedegraads brandwonden op de rechterhand en buik zijn vastgesteld. Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door aangever aangegeven toedracht.
Op 3 december 2017 is door de forensische opsporing een brandonderzoek ingesteld en is
-zakelijk weergegeven- het volgende geverbaliseerd:
In de woonkamer, voor de wenteltrap rechts, zagen wij een shirt liggen dat geheel nat was. Vlakbij de eettafel zagen wij verkleuringen die erop zouden kunnen duidden dat daar wat heeft gelegen dat gebrand heeft. Wij zagen dat het shirt aan één mouw en aan de voor- en achterkant brandschade had. Het shirt is veiliggesteld (SIN AALG5754NL). Op een eetkamerstoel zagen wij een rookmelder liggen. Wij zagen dat de rookmelder niet werkte omdat de batterijen niet aanwezig waren in de melder. Wij zagen dat de brandmelder tegen het plafond bij de trap ontbrak. In de doorgang naar de keuken zagen wij tussen de diervoederbakken een groene jerrycan liggen. Deze jerrycan is veiliggesteld (SIN AALG7148NL). Wij zagen dat er nog ongeveer 1 liter in de 5 liter jerrycan aanwezig was. Een monster van de vloeistof is veiliggesteld (SIN AALG7147NL). Wij roken een sterke benzinelucht en zagen gele vlekken op de tegels. Wij roken dat de inhoud van de jerrycan sterk naar benzine rook. Op de zitbar in de keuken zagen wij een leeg flesje bier en een wijnglas met een beetje wijn erin staan. Op de eerste verdieping, op de overloop had brand gewoed. Het brandbeeld was hoog bij de deur van de ouderlijke slaapkamer. Wij zagen, bij de slaapkamerdeur van de ouderlijke slaapkamer op de overloop, een diepe inbranding van de laminaatvloer voor/onder de deur. De brandhaard was op die plaats geweest, gelet op de hitte indicatoren, het beeld van de beroeting en een V-patroon op de deuren en de muur. De hevigheid waarmee de brand zich ten opzichte van de brandbaarheid en de ontbrandingstemperatuur van de laminaatvloer en de deur heeft kunnen ontwikkelen duidde op een vermoedelijke vloeistofbrand.
De deur was ook aan de zijde van de slaapkamer aangetast door brand en op de vloer in de slaapkamer zagen wij voor vloeistofbrand kenmerkende patronen. Kennelijk was de benzine ook in de slaapkamer terecht gekomen. Aangever heeft verklaard dat hij een ochtendjas over de vlammen bij de deur had gegooid. Wij zagen deels verbande resten van een ochtendjas rechts tegen de muur liggen.
Rechts van het ouderlijk bed bevond zich een kantelraam. Op dit dakraam bevonden zich twee zogenaamde bijzetsloten. Wij zagen dat deze op slot zaten en dat de sleutel of sleutels niet in de sloten aanwezig waren. De deur naar het balkon was niet afgesloten en stond open. De toegangsdeur van de slaapkamer was niet afsluitbaar. Aan de zijde van de slaapkamer was geen deurkruk aanwezig. Gelet op de relatief geringe hitteontwikkeling aan de zijde van de slaapkamer is het zeer onwaarschijnlijk dat de deurkruk er af gevallen is door de hitte. Dit in tegenstelling tot de overloopzijde waar de deurkruk los gesmolten is van de vierkante slotpen. Een deurkruk lag aan de zijde van de overloop op de vloer. Aan de zijde van de slaapkamer werd geen deurkruk aangetroffen. Wij zagen dat de pen waar de deurkruk normaal overheen geschoven is beroet was. Hieruit werd door ons geconcludeerd dat er op het moment van het ontstaan van de brand en tijdens de brand geen deurkruk aanwezig was aan de zijde van de slaapkamer. De deur was kennelijk met geweld geopend van de overloopzijde waardoor het hout is gespleten ter hoogte van het slot. Aangenomen is dat dit door de brandweer werd gedaan bij de bluswerkzaamheden. Rechts achterin de woning bevond zich nog een slaapkamer. Op het bureau lag een rookmelder. Hier was een batterij uitgehaald die ernaast lag. Op zolder zagen wij een rookmelder liggen met één batterij erin en twee los ernaast.
Op de eerste etage in de deuropening overloop/slaapkamer is een brandmonster veiliggesteld (SIN AALG7146NL).
Het [brandrest]monster met SIN: AALG7146NL is door het NFI onderzocht. Het monster is verwarmd, vervolgens is een hoeveelheid damp uit het monster op de aanwezigheid van vluchtige stoffen. De conclusie is dat de vloeistof een ontbrandbare vloeistof is: het is motorbenzine.
Het vloeistofmonster met SIN: AALG7147NL ook is door het NFI onderzocht. In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
Er is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen de samenstelling van de motorbenzine in de brandrestmonster AALG7146NL en die in het vloeistofmonster AALG7147NL. De resultaten van het vergelijkend onderzoek zijn
waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 ‘de motorbenzine in het vloeistofmonster [147NL] en de motorbenzine in de brandrest [146NL] zijn afkomstig van dezelfde bron’ waar is, dan wanneer hypothese 2 ‘de motorbenzine in het vloeistofmonster [147NL] en de motorbenzine in de brandrest [146NL] zijn afkomstig van verschillende bronnen’, waar is. Met de term waarschijnlijker wordt bedoeld dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten tien tot honderd keer groter wordt geacht wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Op 7 februari 2018 heeft getuige [getuige] verklaard dat hij een paar maanden geleden voor het laatst heeft geschilderd in de woning aan de [adres] . Hij heeft gezien dat de slaapkamerdeur van de slaapkamer van [aangever] en [verdachte] gewoon met een deurklink was afgesloten.
Er is onderzoek gedaan naar de in beslag genomen mobiele telefoon van verdachte. De aangeleverde data uit de mobiele telefoon is onderzocht en daaruit is -zakelijk weergegeven- het volgende bevonden:
Een chatgesprek tussen verdachte en haar zoon [B] : op 3 december 2017 om 01:42:54 uur stuurt verdachte naar [B] ‘
[aangever] heeft een ander’.
Een chatgesprek tussen verdachte en ‘ [A] ’ waarin vanaf 3 december 2017 01:43:17 uur tot en met 3 december 2017 01:53:07 over en weer berichten worden gestuurd.[de rechtbank begrijpt uit de inhoud van dit gesprek dat de berichten betrekking hebben op de vermeende affaire van aangever.]
Op de telefoon van verdachte zijn de zoekvragen in de Safaribrowser van 30 juli 2017 tot en met 2 december 13:00:55 uur aanwezig. Op 2 december 2017 13:00:55 is de zoekvraag ‘
wanneer is je diepste slaap’in de Safaribrowser ingevoerd. Om 13:01:13 is op de telefoon de website ‘De slaapcyclus die we iedere nacht doorlopen – InSlaap.nl’ bezocht en om13:06:34 de website ‘Natuurinformatie – Slaapfasen’.
De 112-meldingen met betrekking tot de [adres] te [woonplaats] zijn beluisterd. Op 3 december 2017 om 02:27:34 uur geeft de melder (onder andere) aan dat zijn huis in de fik staat. De stem van de melder wordt door verbalisanten herkend als de stem van aangever [aangever] .
Aangever is op 26 juni 2018 bij de rechter-commissaris gehoord. De officier van justitie heeft aangever ten overstaan van de rechter-commissaris vier foto’s getoond en aan aangever gevraagd of hij deze foto’s kan duiden. Aangever heeft verklaard dat hij deze foto’s heeft gekregen van een persoon van het bedrijf [bedrijfsnaam] . Dat is de installateur van het alarmsysteem. Op de foto’s zijn tijdstippen en data te zien. De persoon van het installatiebedrijf heeft aangegeven aan dat op de foto’s de datum en het tijdstip wordt aangegeven, waarop de batterijen van de brandmelders zijn verwijderd.
In een aanvullend geschrift zijn voornoemde foto’s in de bijlage toegevoegd. Het zijn vier foto’s van een systeem waarop een melding is te lezen. Op de foto links bovenin staat de melding ‘batterij vermist 18:49 01/12/2017’. Op de foto rechts bovenin staat de melding ‘batterij vermist 12:17 01/12/2017’. Op de foto links onderin staat de melding ‘batterij fout OK 13:53 01/12/2017’. Op de foto rechts onderin staat de melding ‘230V fout 12:20 01/12/2017’.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Het klopt dat ik op 1 december 2017 bij de Shell jerrycans met benzine heb gevuld en dat ik de batterijen van de rookmelders heb verwijderd. Dit laatste hield verband met een naderende vakantie in januari 2018. De jerrycans had ik gevuld voor de tuinman die zou komen.
Toen ik erachter kwam dat [aangever] een ander had knapte er iets in mij. Ik heb de jerrycans en de brander gepakt en ben naar boven gelopen. Ik heb benzine over de vloer gegoten. Ik dacht dat hij met die vrouw in ons huis en in ons bed was geweest en wilde daarom het bed in de fik steken. Het was niet mijn bedoeling om [aangever] te vermoorden. Ik wist dat de deurklink van de deur van de slaapkamer aan de kant van de slaapkamer al langer was verwijderd, dat was vanwege het logeren van het nichtje van [aangever] . Het klopt niet dat ik expres de ramen en de balkondeur van de slaapkamer dicht heb gedaan en de sleutels heb verstopt om ervoor te zorgen dat [aangever] de slaapkamer niet kon verlaten. Toen ik het bed met benzine aan het overgieten was, stond [aangever] ineens achter mij en raakten wij in gevecht. Op de overloop voor de slaapkamer pakte ik de gasbrander op stak deze aan en zag een blauwe vlam. [aangever] probeerde nog de gasbrander af te pakken en duwde mij daarna van de trap. Daarna kan ik het mij allemaal niet goed meer herinneren. Ik weet nog wel dat [aangever] op de trap met een tuinslang stond. Ik heb ook benzine over de vloer in de keuken gesprenkeld.
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De feiten waarvan de rechtbank uitgaat
Voor de rechtbank staat vast, en dat staat wat verdachte betreft ook niet ter discussie, dat het verdachte is geweest die de brand in het huis, waar op dat moment verdachte en aangever aanwezig waren, heeft aangestoken. Verdachte heeft de dagen voor de brand de brandmelders verwijderd en de jerrycans met benzine gevuld. De benzine uit de jerrycans heeft verdachte in huis gesprenkeld en aangestoken. Er heeft in huis een flinke brand gewoed, met name op de overloop op de eerste verdieping voor de deur van de echtelijke slaapkamer. De slaapkamerdeur was bij aankomst van de brandweer dicht en de deurklink aan de slaapkamerkant was verwijderd. De balkondeur van de slaapkamer was bij aankomst van de brandweer open en de brandweer trof aangever, met brandwonden, beneden, buiten de slaapkamer aan.
Waar de lezing van de feiten uiteenloopt, is het relaas van verdachte en aangever over de precieze wijze van aansteken van het vuur, de vraag of verdachte aangever in de slaapkamer heeft opgesloten (feit 1) en de vraag of verdachte vervolgens aangever met benzine heeft overgoten respectievelijk besprenkeld en terwijl benzine op aangever zat de benzine heeft overgoten en aangestoken (feit 2). De rechtbank kijkt bij de beoordeling en de vaststelling van deze feiten naar de consistentie, logica en daarmee ook de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en verdachte. Daarbij is met name van belang of het relaas van een van beide door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund of ontkracht.
Verdachte heeft ten aanzien van het ten laste gelegde eerst niet willen verklaren, later aangegeven dat zij zich delen niet meer kan herinneren en heeft haar verklaringen in de loop van de tijd aangevuld in reactie op de onderzoeksresultaten die aan haar werden voorgehouden. Een aantal verklaringen van verdachte wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De verklaringen van aangever zijn vanaf het eerste moment consistent en vinden steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal om deze redenen bij de lezing van de feiten van de verklaring van aangever uitgaan en niet van de verklaring van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft verzocht een aantal getuigen te horen, indien de rechtbank deze verklaringen voor het bewijs wil bezigen. Nu de rechtbank de verklaringen van deze getuigen niet voor het bewijs heeft gebezigd, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van dit verzoek.
Opzet op de dood
Voor opzet op de dood moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd om aangever van het leven te beroven. Gelet op alle hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang met elkaar bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met haar handelen opzet heeft gehad op de dood van aangever. Alle handelingen die verdachte heeft verricht waren er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op gericht om aangever om het leven te brengen. Verdachte heeft de balkondeur en de ramen in de slaapkamer op slot gedaan en de sleutels uit de sloten verwijderd. Ook heeft zij de deurklink van de slaapkamerdeur verwijderd. Hiermee heeft verdachte het voor aangever bemoeilijkt om de slaapkamer te verlaten. Verdachte heeft vervolgens, terwijl aangever lag te slapen, benzine in de slaapkamer en de overloop gegoten, dit met vuur in aanraking gebracht en de deur, waarvan aan de binnenzijde de deurklink ontbrak, achter zich dichtgetrokken. Doordat aangever een badjas onderaan de deur heeft gelegd is de slaapkamer niet volledig afgebrand. Deze omstandigheid is echter onafhankelijk van de wil van verdachte en neemt niet weg dat verdachte met het aansteken van het vuur, terwijl aangever in de afgesloten slaapkamer aanwezig was, de opzet heeft gehad op de dood van aangever. Het feit dat aangever uiteindelijk de sleutel van de balkondeur heeft gevonden en daardoor uit de slaapkamer kon ontsnappen maakt dit niet anders, omdat ook dit het handelen van verdachte gericht op de dood van aangever niet wegneemt.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben kunnen geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
In dit verband acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte heeft op 1 december 2017 om ongeveer 16:30 uur getankt en jerrycans met benzine gevuld, deze jerrycans heeft zij mee naar huis genomen. De jerrycans en de benzine zijn door verdachte op 3 december 2017 gebruikt bij de uitvoering van het feit. Ook heeft verdachte op 1 december 2017 om 12:17 uur, 12:20 uur, 13:53 uur en 18:49 uur de batterijen van de rookmelders verwijderd en op 2 december 2017 heeft verdachte op haar telefoon de zoekterm: ‘wanneer is je diepste slaap’ ingevoerd. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat verdachte via haar telefoon op 3 december 2017 om 01:42:54 uur naar haar zoon [B] heeft gestuurd dat aangever ‘een ander heeft.’ Hierna heeft zij tien minuten (uitgebreid) WhatsApp contact met haar vriendin [A] . De inhoud van deze berichten hadden betrekking op de vermeende affaire van aangever. Verdachte heeft op 3 december 2017 om 01:53:07 het laatste berichtje naar [A] gestuurd en om 02:27:34 uur heeft aangever 112 gebeld om te melden dat zijn huis in de brand staat. Het onder 1 ten laste gelegde feit heeft derhalve plaatsgevonden op 3 december 2017 tussen 01:53:07 uur en 02:27:34 uur. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande dan ook vast dat de voorbereidingen die verdachte heeft getroffen om aangever van het leven te beroven (in ieder geval) zijn begonnen op 1 december 2017.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte vóór de uitvoering van haar daad, heeft kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. De verklaring van verdachte dat zij enkel in een opwelling onmiddellijk handelde na het ontdekken van de relatie van aangever met een ander vrouw, schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde gelet op hierboven besproken voorbereidingshandelingen.
Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Geen ondeugdelijke poging
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een absoluut ondeugdelijke poging om aangever van het leven te beroven.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen enkele reden om eraan te twijfelen dat als aangever in de afgesloten slaapkamer niet tijdig en adequaat had gehandeld, en/of de brandweer niet tijdig genoeg ter plaatse had kunnen komen, de brand hem fataal zou kunnen zijn geworden. De rechtbank verwerpt dan ook om laatstgenoemde redenen dit verweer van de verdediging.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld en overwogen acht de rechtbank niet alleen bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om aangever opzettelijk van het leven te beroven, maar ook dat zij dat heeft gedaan met voorbedachten rade.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
Verzoek (video)reconstructie
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit onder 2, heeft de verdediging verzocht een (video)reconstructie te doen plaatsvinden van hoe een en ander zou moeten zijn gegaan bij het overgieten van aangever met benzine en of daarbij sprake kan zijn geweest van het mogelijk om het leven brengen of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal dit verzoek van de verdediging afwijzen. De rechtbank acht zich op basis van het dossier met daarbij met name de aanvullende verklaring bij de rechtercommissaris van brand technisch deskundige M. Bontan voldoende voorgelicht en acht derhalve een videoreconstructie niet noodzakelijk voor enige door de rechtbank te nemen beslissing. De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de vele verschillende factoren en variabelen, zoals bijvoorbeeld de hoeveelheid benzine, de tijdsduur van het branden en de wijze van uittrekken van het brandende T-shirt - het gevraagde onderzoek, los van de vraag van de uitvoerbaarheid daarvan, geen uitsluitsel zal kunnen geven over die vragen die de verdediging hiermee kennelijk beantwoord wil zien.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij aangever benzine over zijn T-shirt heeft gegooid en daarna door middel van een gasbrander in aanraking heeft gebracht met vuur, waardoor het in de brand vloog en aangever letsel heeft opgelopen. Aangever heeft zijn T-shirt, nadat het in de brand stond, snel uitgetrokken. Verdachte ontkent dat dit incident heeft plaatsgevonden. De verklaring van aangever wordt echter ondersteund door een letselverklaring, waaruit blijkt dat aangever (tweedegraads) brandwonden op zijn hand en buik heeft opgelopen en uit het brandonderzoek van de forensische opsporing volgt dat een T-shirt met brandgaten is gevonden op de plek waar aangever deze heeft uitgetrokken.
Doordat verdachte aangever op een dergelijke wijze in brand heeft gestoken, bestond een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Verdachte heeft, blijkens haar handelwijze, deze kans ook voor lief genomen. Ook de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
Overwegingen ten aanzien van feit 3
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen ook de onder 3 ten laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend is bewezen. Omdat aangever ondertussen lag te slapen en de vluchtwegen waren afgesloten, bestond hierbij gevaar voor aangever. Voorts is aan de goederen in de woning forse schade ontstaan.