ECLI:NL:RBMNE:2018:3550

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
C/16/415014 / HA ZA 16-347
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, aangeduid als [eiseres] BV, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde] B.V., met betrekking tot de ontbinding van een overeenkomst. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 28 februari 2018 overwogen dat de overeenkomst met terugwerkende kracht zal worden ontbonden wegens onvoorziene omstandigheden. De partijen hebben zich vervolgens uitgelaten over de gevolgen van deze ontbinding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde verschillende prestaties heeft verricht die ongedaan moeten worden gemaakt, waaronder betalingen en de overname van een werknemer. De eiseres heeft ook prestaties geleverd, waaronder betalingen en de overname van de werknemer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de terugbetaling van de koopsom aan de eiseres niet volledig kan plaatsvinden, omdat er bedrijfsgevoelige informatie is verstrekt die niet ongedaan kan worden gemaakt. De rechtbank heeft een bedrag van € 100.000,- vastgesteld dat niet hoeft te worden geretourneerd, evenals een schadeloosstelling van € 25.000,- voor de terugloop in omzet.

De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen, met uitzondering van de opheffing van de beslagen ten laste van de eiseres. In reconventie heeft de rechtbank de ontbinding van de overeenkomst toegewezen met terugwerkende kracht en voorwaarden verbonden aan deze ontbinding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. F.C. Burgers op 1 augustus 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/415014 / HA ZA 16-347
Vonnis van 1 augustus 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. van Veen te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.A.C.A. van Vloten te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 februari 2018
  • de akte uitlaten van [gedaagde] van 25 april 2018
  • de akte uitlaten van [eiseres] van 9 mei 2018
  • de akte uitlaten producties van [gedaagde] van 23 mei 2018
  • de akte uitlaten producties van [eiseres] van 6 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In overweging 2.22 en 2.23 van het tussenvonnis van 28 februari 2018 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank overwogen dat de Overeenkomst met terugwerkende kracht zal worden ontbonden wegens onvoorziene omstandigheden. Over de gevolgen daarvan hebben partijen zich nog mogen uitlaten.
2.2.
Wat [gedaagde] heeft aangevoerd in reactie op de in het tussenvonnis gegeven bindende eindbeslissing van de rechtbank dat haar (primaire) vordering in reconventie tot nakoming en haar (subsidiaire) vordering in reconventie tot schadevergoeding wegens wanprestatie zullen worden afgewezen, leidt niet tot heroverweging van die beslissing.
2.3.
Met betrekking tot het ongedaan maken van (rechts)handelingen en andere gevolgen die moeten intreden na de ontbinding met terugwerkende kracht van de Overeenkomst, stelt [gedaagde] zich, zakelijk weergegeven, op het volgende standpunt.
[gedaagde] heeft de volgende prestaties verricht, die wat haar betreft in beginsel ongedaan moeten worden gemaakt:
de Intellectuele Eigendomsrechten en de ACM registratie aan [eiseres] overgedragen;
de rechten uit de BT MSA aan [eiseres] overgedragen
Administratie geleverd
Knowhow en Oud-klantenbestand overgedragen.
[eiseres] heeft volgens [gedaagde] de volgende prestaties verricht:
€ 200.000,- als basiskoopprijs betaald
€ 25.000,- als voorschot nabetaling betaald
Werknemer [A] in dienstbetrekking overgenomen.
De prestaties van [eiseres] moeten niet ongedaan worden gemaakt, volgens [gedaagde] . [gedaagde] heeft namelijk vanaf 22 april 2015 alle aan [handelsnaam van gedaagde] gerelateerde kosten gedagen, waaronder de inkoopkosten van BT MSA, de kosten van het betalingsverwerkingssysteem, het facturatiesysteem en het e-mail verzendsysteem voor facturen. Daarnaast is sprake van huur- en energiekosten, kosten voor een serverruimte en dataverbindingen, ACM registratie en manuren. Daar komt bij dat [A] niet is ingezet voor [handelsnaam van gedaagde] , maar voor [eiseres] zelf, zo voert [gedaagde] aan, zodat ten aanzien van haar overgenomen dienstbetrekking geen ongedaanmakingsverplichting bestaat.
Tot slot is het zo dat er vertrouwelijke bedrijfsgegevens bij [eiseres] bekend zijn geworden, en dat dit zich niet leent voor ongedaanmaking. Dit was verdisconteerd in de koopprijs, als waarde van goodwill en knowhow en dat is [gedaagde] hoe dan ook kwijt.
De ongedaanmaking moet zich volgens [gedaagde] dan ook beperken tot terug levering van het klantenbestand, voor het overige met gesloten beurzen.
2.4.
[eiseres] stelt (samengevat) dat ter ongedaanmaking van de al uitgevoerde (rechts)handelingen in het kader van de Overeenkomst het volgende moet gebeuren.
De als basiskoopprijs en als voorschot op nabetaling betaalde bedragen moeten worden terugbetaald, evenals de kosten die [eiseres] voor mevrouw [A] heeft gemaakt. Nu ongedaanmaking met terugwerkende kracht aan de orde is, moet de wettelijke handelsrente worden bijgeteld, als compensatie voor de tijd dat [eiseres] niet over dit bedrag heeft kunnen beschikken. Deze compensatie kan – en behoort – aldus onderdeel uitmaken van de door de rechter aan de ontbinding te verbinden voorwaarden, zo voert [eiseres] aan.
Juridisch kader
2.5.
Bij ontbinding van een overeenkomst met terugwerkende kracht is het uitgangspunt dat alle in het kader van de Overeenkomst verrichte (rechts)handelingen ongedaan worden gemaakt, voor zover dat mogelijk is (artikel 6:258 BW). Daarnaast kan de rechter aan een ontbinding wegens onvoorziene omstandigheden nog voorwaarden verbinden (artikel 6:260 lid 1 BW). De rechter zal van die mogelijkheid gebruik kunnen maken, in die gevallen waarin het te ver zou gaan partijen zonder meer te binden aan een door de rechter gevormde rechtsverhouding.
Prestaties [gedaagde] (a t/m d)
2.6.
[gedaagde] heeft de hiervoor onder 2.3 opgesomde handelingen a tot en met d geïdentificeerd, die wat haar betreft ongedaan moeten worden gemaakt. De rechtbank constateert dat [eiseres] dit niet (gemotiveerd) heeft weersproken en zal daarom de ongedaanmaking hiervan gelasten. [gedaagde] heeft echter gesignaleerd, en [eiseres] heeft dit ook met zoveel woorden erkend, dat het feit dat bedrijfsgevoelige informatie bij [eiseres] is terecht gekomen door die handelingen a tot en met d niet ongedaan gemaakt kan worden. Dit is een element waar de rechtbank rekening mee zal houden op de hierna onder 2.9 uitgewerkte manier.
Prestaties [eiseres] : betalingen
2.7.
[eiseres] en [gedaagde] zijn het erover eens dat de prestaties die [eiseres] heeft verricht in het kader van de Overeenkomst bestaan uit betaling van € 225.000,- en uit de overname van de werkneemster mevrouw [A] (handelingen e, f en g onder 2.3).
De betaling van een geldsom (e en f) kan in praktische zin gemakkelijk ongedaan worden gemaakt en [eiseres] stelt dat dit ook moet gebeuren. [gedaagde] voert echter aan dat er omstandigheden zijn die ertoe nopen dat die terugbetaling achterwege blijft. In dat verband wijst [gedaagde] erop dat de met [handelsnaam van gedaagde] samenhangende bedrijfskosten grotendeels voor haar rekening zijn gebleven, en dat de koopprijs die zij van [eiseres] heeft ontvangen geheel is aangewend ter afdekking van die bedrijfskosten.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] met dat standpunt miskent dat in het kader van de ontbinding met terugwerkende kracht juist de bedoeling is dat de kosten en de baten van [handelsnaam van gedaagde] voor rekening en risico van [gedaagde] komen. De feitelijke situatie heeft daar kennelijk niet veel van afgeweken. Dat de inkomsten van [handelsnaam van gedaagde] al die tijd bij [gedaagde] zijn blijven binnenkomen staat vast, maar [gedaagde] heeft dat op geen enkele wijze in haar betoog betrokken. Dat de kosten van [handelsnaam van gedaagde] grotendeels voor rekening van [gedaagde] zijn gebleven is dus geen argument om terugbetaling van de koopsom achterwege te laten. Onweersproken is gebleven dat alle inkomsten van [handelsnaam van gedaagde] ook bij [gedaagde] zijn binnengekomen.
2.8.
Twee omstandigheden die wél van invloed zijn op de terugbetaling van de koopsom aan [eiseres] bespreekt de rechtbank nu. Ten eerste heeft de impasse tussen partijen ervoor gezorgd dat [handelsnaam van gedaagde] niet de aandacht heeft gekregen die nodig was om dit bedrijfsonderdeel tot haar recht te laten komen, met een teruglopende omzet tot gevolg. Partijen verwijten elkaar dit, maar zoals al overwogen in het tussenvonnis in 2.20 neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat beide partijen in gelijke mate verantwoordelijk zijn voor de situatie die is ontstaan. Dat door die impasse geen van beide partijen de voortvarende exploitatie van [handelsnaam van gedaagde] ter hand heeft genomen vloeit daar logischerwijs uit voort. De rechtbank ziet daarin (op grond van artikel 6:260 lid 1 BW) aanleiding om de terugloop in omzet die [gedaagde] heeft geschetst niet geheel voor rekening van [gedaagde] te laten, maar deels te compenseren in de vorm van een schadeloosstelling. Naar aanleiding van de door [gedaagde] geschetste omzetdaling over 2015 schat de rechtbank de totale omzetdaling vanaf de datum van de Overeenkomst tot het eindvonnis op € 50.000,-. De helft daarvan, te weten € 25.000,- zal de rechtbank bij wege van schadeloosstelling aftrekken van de terugbetalingsverplichting van de koopsom aan [eiseres] .
2.9.
De tweede omstandigheid die maakt dat volledige terugbetaling van de koopsom aan [eiseres] niet redelijk is, is de volgende. Hiervoor onder 2.5 is aangegeven dat bedrijfsgevoelige informatie omtrent [handelsnaam van gedaagde] bij [eiseres] is terechtgekomen en dat dit een omstandigheid is die zich niet leent voor ongedaanmaking. [gedaagde] heeft – onweersproken – aangegeven dat in de koopprijs een bedrag was verdisconteerd voor deze informatie, (aangeduid als goodwill en knowhow).
Nu het hier gaat om concurrentiegevoelige informatie die, eenmaal onthuld, niet meer terug onbekend kan worden gemaakt, acht de rechtbank het redelijk dat het gedeelte van de koopprijs dat hierop betrekking had niet hoeft te worden geretourneerd. Of en in hoeverre [eiseres] van die informatie commercieel gebruik gaat maken is daarbij niet relevant; het gaat er hier om dat iets van waarde is verstrekt en dat ongedaanmaking niet mogelijk is.
Hoewel dit wel voor de hand had gelegen, hebben partijen zich niet uitgelaten over de hoogte van het bedrag dat hiermee samenhangt en ook de Overeenkomst biedt hiervoor geen aanknopingspunten. De rechtbank zal dit bedrag daarom zelfstandig (op grond van artikel 6:260 lid 1 BW) bepalen op € 100.000,-, namelijk de helft van de Basiskoopprijs uit artikel 3 van de Overeenkomst. Dit omdat de waarde van het product/bedrijfsonderdeel [handelsnaam van gedaagde] naar zijn aard voor een belangrijk deel bestaat uit klantgegevens en een verdienmodel.
Prestaties [eiseres] : overname [A]
2.10.
Resteert te beoordelen de prestatie onder g. in 2.3. Op grond van artikel 8 van de Overeenkomst is Mevrouw [A] per 1 mei 2015 bij [eiseres] in dienst gekomen. De arbeidsovereenkomst is beëindigd per 1 september 2016 door middel van een vaststellingsovereenkomst. In het kader van die overeenkomst heeft [eiseres] aan [A] een beëindigingsvergoeding betaald. [eiseres] stelt dat [A] uitsluitend ten behoeve van [handelsnaam van gedaagde] werkzaamheden heeft verricht, totdat [eiseres] per juni 2016 volledig van het systeem van [handelsnaam van gedaagde] werd afgesloten. Het totaal aan loon en vergoedingen moet daarom worden terugbetaald in het kader van de ongedaanmakingsverplichting die volgt op de ontbinding van de Overeenkomst met terugwerkende kracht, aldus [eiseres] .
2.11.
[gedaagde] weerspreekt dat en beroept zich op hetgeen [A] in dat verband heeft verklaard (productie 37 van [gedaagde] ):
“(…) Mijn werkzaamheden waren niet alleen voor [handelsnaam van gedaagde] , op de afdeling incasso van [eiseres] […] heb ik ook werkzaamheden uitgevoerd totdat ik enkele maanden geleden plotseling ontslagen werd vanwege bedrijfseconomische redenen.
(…)
De telefoontjes naar [handelsnaam van gedaagde] kwamen rechtstreeks bij [gedaagde] uit. Op een gegeven moment werden ook de e-mails naar mij doorgestuurd. Dit werkte echter niet in de praktijk want als ik ziek of met vakantie was dan bleven de e-mails onbeantwoord en gingen de klanten toch weer naar [gedaagde] bellen. Aangezien hiermee een chaos ontstond omdat alles onoverzichtelijk werd is de e-mail weer rechtstreeks naar [gedaagde] gegaan. De reguliere post is al die tijd gewoon in de postbus van [gedaagde] te [vestigingsplaats] binnengekomen. De facturatie werd ook deels vanuit [vestigingsplaats] gedaan, daar staat de server met het billing systeem. (…)”
[A] heeft dus voor [eiseres] gewerkt en de arbeidsovereenkomst is ontbonden op grond van bedrijfseconomische redenen. Dat staat los van [handelsnaam van gedaagde] en ook los van [gedaagde] . Het salaris, maar in ieder geval de ontbindingsvergoeding moet voor rekening van [eiseres] blijven, wat [gedaagde] betreft.
2.12.
Het overnemen van de werkneemster [A] is gebeurd in het kader van de uitvoering van de Overeenkomst. Deze rechtshandeling leent zich niet voor ongedaanmaking. De vraag is of [eiseres] moet worden gecompenseerd door [gedaagde] voor de kosten die zij heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit voor een gedeelte van die kosten, namelijk dat gedeelte van het salaris van [A] dat in relatie kan worden gebracht met de werkzaamheden voor [handelsnaam van gedaagde] . [eiseres] heeft gesteld dat dit geldt voor het gehele salaris dat aan [A] is betaald, omdat zij uitsluitend voor [handelsnaam van gedaagde] heeft gewerkt. [gedaagde] heeft dit betwist en zij heeft die betwisting onderbouwd met een verklaring van [A] . De rechtbank constateert dat aanvankelijk, als productie 25, een verklaring van [A] werd overgelegd die niet is ondertekend. In de als productie 37 overgelegde ondertekende verklaring komt [A] (kennelijk) terug van haar eerdere standpunt dat zij
grotendeelsop de afdeling incasso van [eiseres] heeft gewerkt. De rechtbank gaat uit van haar laatste, ondertekende verklaring, zoals hiervoor onder 2.11 geciteerd. Daaruit volgt dat [A] niet uitsluitend voor [handelsnaam van gedaagde] heeft gewerkt, maar dát zij werkzaamheden voor [handelsnaam van gedaagde] heeft verricht blijkt daar wel uit, anders dan [gedaagde] heeft betoogd onder 26 in haar akte van 25 april 2018. [gedaagde] heeft haar standpunt echter niet aangepast naar aanleiding van de bijgestelde verklaring van [A] . Dat betekent dat zij niet concreet heeft gemaakt in welke verhouding [A] voor [eiseres] respectievelijk voor [gedaagde] heeft gewerkt, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het salaris van [A] is betaald in het kader van haar werk voor [handelsnaam van gedaagde] , zoals [eiseres] heeft berekend. Echter met dien verstande dat het werk van [A] voor [handelsnaam van gedaagde] kennelijk is geëindigd per juni 2016, toen [eiseres] naar eigen zeggen van [handelsnaam van gedaagde] werd afgesloten (zie 2.11). Uit productie 15 van [eiseres] volgt dat [eiseres] tot en met juli 2016 € 63.179,77 aan loon inclusief werkgeverslasten heeft betaald. Nu de rechtbank het ervoor houdt dat [A] in juli 2016 niet meer voor [handelsnaam van gedaagde] heeft gewerkt dient van dit bedrag € 3.953,01 te worden afgetrokken (het brutoloon in juli, volgens [eiseres] in nr. 4 van haar akte van 9 mei 2018). Dat betekent dat een bedrag van
€ 59.226,76door [eiseres] is betaald dat in het kader van de ontbinding van de Overeenkomst met terugwerkende kracht moet worden aangemerkt als bedrijfskosten voor [handelsnaam van gedaagde] die voor rekening van [gedaagde] behoren te worden gebracht.
2.13.
Anders dan [eiseres] heeft gevorderd, komt de beëindigingsvergoeding die zij heeft betaald aan [A] niet in aanmerking voor compensatie door [gedaagde] . Door de overname van mevrouw [A] als werkneemster is een rechtsverhouding ontstaan tussen [A] en [eiseres] . Deze rechtsverhouding is blijkens de aangevoerde ontslaggrond geëindigd in verband met bedrijfseconomische redenen, net zoals dit gold voor nog een aantal andere werknemers van [eiseres] . De wegens die beëindiging betaalde vergoeding staat daarmee in een te ver verwijderd verband met de ontbonden Overeenkomst om in het kader van die ontbinding te worden gecompenseerd ten laste van [gedaagde] . Anders gezegd: [gedaagde] stond geheel buiten die arbeidsverhouding, de wijze van invulling daarvan en de beëindiging daarvan.
Geen wettelijke rente
2.14.
Voor nadeelcompensatie in de vorm van wettelijke rente, zoals [eiseres] heeft gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding. De reden daarvoor is dat beide partijen naar het oordeel van de rechtbank gelijkelijk verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de impasse en de tijd dat deze heeft voortgeduurd. Daarmee verhoudt zich niet het toekennen van een schadevergoeding wegens wanprestatie (zoals geoordeeld in 2.21 van het tussenvonnis) en evenmin een compensatie of schadevergoeding voor het feit dat [eiseres] gedurende die tijd niet heeft kunnen beschikken over de basiskoopsom, nabetaling en loonkosten.
Opheffing beslag
2.15.
In het tussenvonnis is in conventie de beslissing met betrekking tot de door [eiseres] verzochte opheffing van het beslag aangehouden. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank geen geldvordering heeft op [eiseres] . [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd dat ertoe strekt dat zij belang heeft bij handhaving van het beslag in het geval dat haar verhaalsvordering wordt afgewezen. Afweging van de betrokken belangen brengt aldus mee dat de rechtbank de beslagen ten laste van [eiseres] zal opheffen.
Slotsom
2.16.
De vorderingen in conventie worden afgewezen, met uitzondering van de gevorderde opheffing van alle door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde beslagen. De rechtbank zal deze beslagen opheffen.
[eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 3.903,00
- salaris advocaat
13.211,00(5,5 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 17.114,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal op hierna in 3.3 bepaalde wijze worden toegewezen.
2.17.
In reconventie zal de primaire vordering worden afgewezen. De subsidiaire vordering tot ontbinding van de Overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden zal met terugwerkende kracht worden toegewezen. Aan de ontbinding zullen de volgende voorwaarden worden verbonden (als bedoeld in artikel 6:260 lid 1 BW):
1. De volgende prestaties, indien verricht door [gedaagde] , zullen door of met medewerking van [eiseres] ongedaan worden gemaakt en/of terug geleverd:
a. de Intellectuele Eigendomsrechten en de ACM registratie aan [eiseres] overgedragen;
b. de rechten uit de BT MSA aan [eiseres] overgedragen
c. Administratie geleverd
d. Knowhow en Oud-klantenbestand overgedragen.
2. [gedaagde] betaalt € 100.000,- terug aan [eiseres] . Dit bedrag is als volgt samengesteld:
De betaalde basiskoopsom en nabetaling, minus € 100.000,- ingevolge niet te retourneren goodwill en minus € 25.000,- schadeloosstelling wegens gedeelde verantwoordelijkheid voor terugloop in omzet.
3. [gedaagde] betaalt € 59.226,76 aan [eiseres] in verband met (bedrijfs)kosten voor [handelsnaam van gedaagde] – in de vorm van loon voor mevrouw [A] – die zijn gemaakt door [eiseres] maar voor rekening horen te komen van [gedaagde] als gevolg van de ontbinding van de Overeenkomst met terugwerkende kracht.
2.18.
Aangezien elk van partijen in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
heft op de door [gedaagde] op 19 januari 2016 ten laste van [eiseres] gelegde conservatoire beslagen,
3.2.
wijst de overige vorderingen af,
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 17.114,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft 3.1 en de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.6.
ontbindt de Overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden, en verleent aan die ontbinding terugwerkende kracht,
3.7.
verbindt aan de ontbinding de hiervoor onder 2.17 genoemde voorwaarden,
3.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft 3.7 uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
compenseert de kosten van deze procedure in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op
1 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: FB/4723