ECLI:NL:RBMNE:2018:3539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
660013-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor onttrekking aan het ouderlijk gezag en het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het onttrekken van een minderjarige aan het ouderlijk gezag en het plegen van ontuchtige handelingen. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het onttrekken van de minderjarige [minderjarige] aan haar ouderlijk gezag in de periode van 3 tot en met 4 september 2017 te Utrecht. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij ontuchtige handelingen had gepleegd met de minderjarige, die op dat moment 13 jaar oud was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de aangifte van de minderjarige en de verklaringen van de verdachte. Tijdens de zittingen op 5 maart en 29 juni 2018 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak en een straf gelijk aan het voorarrest.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de ontuchtige handelingen, met name het seksueel binnendringen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het onttrekken aan het ouderlijk gezag wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [minderjarige], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële schade voor reiskosten toekende, maar de vordering voor de HIV-test en studievertraging niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660013-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 maart 2018 en 29 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. D.A. van der Zwan en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Daniels, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [minderjarige] en de toelichting op deze vordering, zoals gegeven door mr. M.A.J. Kubatsch, advocaat te Utrecht, de raadsvrouw van de benadeelde partij.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: al dan niet samen met een ander, in de periode van 3 september 2017 tot en met 4 september 2017 te Utrecht, de minderjarige [minderjarige] , heeft onttrokken aan haar ouderlijk gezag.
Feit 2:
Primair: in de periode van 3 september 2017 tot en met 4 september 2017 te Utrecht, met [minderjarige] , die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam;
Subsidiair: in de periode van 3 september 2017 tot en met 4 september 2017 te Utrecht, met [minderjarige] , die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen nauwe en bewuste samenwerking heeft gehad met anderen en dat aangeefster niet opzettelijk een lift heeft gegeven om haar aan haar ouderlijk gezag te onttrekken. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsman aangevoerd dat onduidelijk is wat er precies is gebeurd doordat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn. Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat van gelijkwaardigheid tussen verdachte en aangeefster gesproken kan worden, waardoor het ontuchtige karakter ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primair
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van de primair ten laste gelegde ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, dient te worden vrijgesproken. Aangeefster heeft weliswaar diverse malen verklaard dat verdachte wilde dat zij hem zou pijpen, maar inconsistent antwoord gegeven op de vraag of het seksueel binnendringen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Mede omdat het slachtoffer in de namens haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring heeft aangegeven dat zij verdachte niet heeft gepijpt, zal de rechtbank wegens het ontbreken van wettige bewijsmiddelen de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde. Gelet hierop zal de rechtbank wegens het ontbreken van wettige bewijsmiddelen de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen [1] [2] [3]
Op 5 september 2017 heeft [aangever] , namens zijn 13-jarige dochter [minderjarige] (
hierna: [minderjarige] )geboren op [geboortedatum] 2003, aangifte gedaan van onttrekking aan het gezag. Dit heeft plaatsgevonden tussen zondag 3 september 2017 te 19.00 uur en
4 september 2017 te 23.00 uur. Op 3 september 2017 is zij omstreeks 19.00 uur de hond gaan uitlaten en niet terug gekomen. [4]
Verdachte heeft verklaard dat [minderjarige] hem heeft benaderd om haar op te halen en van een plek naar een andere plek te brengen. Verdachte heeft haar opgehaald op 3 september 2017 in [woonplaats] en naar een ander adres in [woonplaats] gebracht. [minderjarige] is in de auto begonnen met zichzelf te spelen en hij heeft haar vervolgens aangeraakt op haar onderbroek. [5] Hij heeft op 13 september 2017 verklaard dat hij heeft gewreven over haar onderbroek. [6]
[minderjarige] heeft verklaard dat verdachte haar heeft opgehaald tijdens het uitlaten van de hond om haar naar [woonplaats] te brengen. [minderjarige] had op dat moment een tas met kleding bij zich. [7] Verdachte zou zijn auto geparkeerd hebben in de [woonplaats] of [woonplaats] . [8]
[minderjarige] heeft verklaard dat verdachte met zijn vingers bij haar vagina is geweest. [9] Verdachte heeft daar heen en weer gaande bewegingen gemaakt. [10]
Op 2 september 2017 hebben verdachte en [minderjarige] een gesprek gevoerd op Whatsapp:
[telefoonnummer 1] 02-09-2017 23:19:02
‘Moet morgen vab Mn osso zijn.’
[telefoonnummer 1] 02-09-2017 23:19:40
‘Is niet voor 1 dag. [11]
Heb je geen vrienden met osso.’
[telefoonnummer 2] 02-09-2017 23:2:19
‘Genoeg Maar die zijn oud’
[telefoonnummer 1] 02-09-2017 23:20:43
‘Ja Dats tich gwn goed Anders wordt ik Uit huis geplaatst’
[telefoonnummer 2] 02-09-2017 23:21:19
‘Hoezo Ik betaal hotel’
[telefoonnummer 1] 02-09-2017 23:21 :45 ‘
Ik zeg HETS niet voor een Kk dag Oraat snel
Anders miet K verder zoeke’
[telefoonnummer 2] 02-09-2017 23:22:55 ‘
Die gaan heen meisje van 15 jaaar In huis Zijn rond 25’ [12]
Bewijsoverweging feit 1
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen. Van belang is dat de onttrekker beslissende invloed heeft gehad op het onttrekken of het onttrokken houden van de minderjarige. Voor het bepalen van de mate van invloed is niet van belang wie het initiatief heeft genomen. Dat de minderjarige heeft meegewerkt, kan ook geen rol spelen bij het bepalen van de mate van invloed.
Uit de WhatsApp gesprekken tussen [minderjarige] en verdachte van 2 september 2017 blijkt dat verdachte op de hoogte was dat [minderjarige] weg wilde van thuis en dat dit, gelet op de inhoud van het gesprek, zonder instemming van haar ouders zou zijn. Verdachte biedt aan een hotel voor haar te betalen en is op de hoogte van haar minderjarigheid. De volgende dag heeft verdachte aangeefster, terwijl zij op dat moment een tas vol kleding bij zich heeft, met de auto opgehaald tijdens het uitlaten van de hond en afgezet bij een woning in [woonplaats] .
De rechtbank oordeelt dat verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan en beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige en haar ouders, waardoor deze buiten het gezag van haar ouders kwam te verkeren dat kan worden gezegd dat de verdachte opzettelijk die minderjarige aan het wettig gezag heeft onttrokken.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (een) mededader(s), zodat de rechtbank verdachte partieel vrijspreekt van het ten laste gelegde medeplegen.
Bewijsoverweging feit 2 subsidiair
Artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken. Blijkens vaste jurisprudentie kan bij seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Dat kan het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben.
Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank is er niet van omstandigheden gebleken die maken dat het ontuchtige karakter aan de seksuele handelingen is komen te ontvallen. Nog los bezien van het feit dat aangeefster heeft verklaard dat de handelingen onvrijwillig plaatsvonden, was de verdachte destijds negentien jaar en aangeefster een dertienjarig meisje die zich bovendien in een kwetsbare positie bevond omdat zij was onttrokken aan het ouderlijk gezag. Mogelijk is de verdachte, zoals door zijn raadsman is betoogd, in zijn emotionele ontwikkeling jonger dan zijn kalenderleeftijd. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij voor wat betreft zijn seksuele ontwikkeling achterliep op leeftijdgenoten, zodat er een groot verschil was in de fase van seksuele ontwikkeling waarin de verdachte en aangeefster zich bevonden. Het is ook daarom niet waarschijnlijk dat er sprake was van een gelijkwaardige verhouding tussen verdachte en aangeefster. Bovendien was er geen sprake van een affectieve relatie.
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt derhalve verworpen.
Conclusie
Gelet op de bewijsmiddelen en de voorgaande bewijsoverwegingen in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte beslissende invloed heeft gehad op het onttrekken aan het gezag van de minderjarige [minderjarige] van haar ouders en ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd. De rechtbank acht dan ook de tenlastegelegde feiten 1 en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 3 september 2017 te Utrecht,
opzettelijkde minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, immers heeft hij, verdachte [minderjarige] vervoerd en vervolgens naar een andere woning gebracht;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
op 03 september 2017 te Bilthoven, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig wrijven, althans aanraken van de schaamstreek en/of het kruis van [minderjarige] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hoewel in de tenlastelegging bij feit 1 niet expliciet is vermeld dat dit delict opzettelijk zou zijn begaan, moet de tenlastelegging, gelet op de gehele tekst daarvan, zo worden gelezen dat deze, mede gelet op de verwijzing naar het desbetreffende wetsartikel op de dagvaarding, is toegesneden op artikel 279 Sr. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke misslag en leest derhalve 'opzettelijk' in tussen de woorden 'Utrecht' en 'de minderjarige' (
cursief). De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het was de verdediging ter terechtzitting immers duidelijk wat verdachte verweten wordt onder feit 1, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat de raadsman verweer heeft gevoerd ten aanzien van het al dan niet opzettelijk onttrekken aan het wettelijk gezag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;
Feit 2
Subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank daaraan toekomt, een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Daarnaast heeft de raadsman gevraagd om er rekening mee te houden dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest en om het adolescentenstrafrecht toe te passen, gelet op de persoon van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met een minderjarige ontuchtige handelingen gepleegd. De wetgever heeft het plegen van seksuele handelingen tussen volwassenen en kinderen beneden de 16 jaren strafbaar gesteld, ook wanneer dit met wederzijdse instemming gebeurt. Minderjarigen verdienen namelijk op seksueel gebied bescherming tegen oudere, verder ontwikkelde personen.
Verdachte heeft er daarnaast, door aangeefster te onttrekken aan het gezag van haar ouders, aan bijgedragen dat laatstgenoemden in grote angst en onzekerheid hebben geleefd. De ouders van aangeefster hebben gedurende ruim 24 uur niet geweten waar hun 13-jarige dochter zich bevond en wat er met haar gebeurd was, nadat zij niet terug kwam van het lopen met de hond.
Het slachtoffer heeft in haar slachtofferverklaring kenbaar gemaakt wat de bewezenverklaarde feiten voor een impact hebben gehad en nog altijd hebben, niet alleen op haar leven maar ook op het leven van haar ouders.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
In het procesdossier bevindt zich een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, uitgebracht door mevr. [reclasseringswerker] op 8 december 2017. Hierin wordt gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn voor het jeugdstrafrecht. Verdachte heeft echter geen medewerking verleent aan het Pro Justitia psychologisch onderzoek. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende duidelijke indicaties voor toepassing van het jeugdstrafecht.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht een passende en geboden sanctie.
Deze strafoplegging wijkt (sterk) af van de eis van de officier van justitie. Dat komt voornamelijk omdat de officier van justitie bij haar eis is uitgegaan van een bewezenverklaring van het seksueel binnendringen, zoals tenlastegelegd onder van feit 2 primair, en de rechtbank verdachte daarvan heeft vrijgesproken. Bij de hoogte van de strafoplegging voor de ontuchtige handeling, feit 2 subsidiair, heeft de rechtbank rekening gehouden met wat in soortgelijke zaken als straf wordt opgelegd, alsmede met de aard en de omvang van de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen. Voor wat betreft de onttrekking van de minderjarige aan het gezag houdt de rechtbank er rekening mee dat de invloed van verdachte op het onttrekken van de minderjarige aan haar ouders, hoewel beslissend, van relatief korte duur is geweest. Hij heeft de minderjarige op haar verzoek opgehaald en heeft daarbij onvoldoende nagedacht over de gevolgen van zijn handelen voor de minderjarige en haar ouders. Verder heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij zijn leven goed op orde heeft, een opleiding volgt en een bijbaan heeft. Verder is hij niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen en/of bijzondere voorwaarden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[minderjarige] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 20.075,-. Dit bedrag bestaat uit € 15.075,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De bedragen dienen vermeerderd te worden met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het materiële bedrag bestaat uit € 120,- voor de SOA/HIV-test, € 13.850,- voor studievertraging VMBO, € 1.105,- aan reiskosten. Van de materiële schade is gevraagd om dit hoofdelijk toe te wijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw ter terechtzitting primair de vordering aangepast naar € 10.000,- en subsidiair aan de rechtbank gevraagd om het bedrag vast te stellen wat passend is.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering gedeeltelijk toe te wijzen, waarbij het materiële bedrag vastgesteld dient te worden op € 1105,- en het immateriële bedrag op € 2000,-. De bedragen dienen vermeerderd te worden met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het materiële bedrag dient hoofdelijk te worden toegewezen en de vordering dient voor het overige niet ontvankelijk te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet ontvankelijk te verklaren, wegens het ontbreken van een causaal verband, subsidiair te matigen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten voor de HIV-test heeft de raadsman gevraagd om deze af te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade HIV-test en studievertraging
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de schadeposten HIV-test en studievertraging ter hoogte van in totaal € 13.970,-, nu niet, althans onvoldoende, is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade reiskosten
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost reiskosten ter hoogte van in totaal € 1.105,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.105,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde en niet weersproken wettelijke rente vanaf 3 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het bewezenverklaarde feit impact hebben gehad op de benadeelde partij. Deze immateriële schade staat in zodanig verband met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade te hoog is. De rechtbank schat de geleden immateriële schade van de benadeelde partij naar redelijkheid en billijkheid op € 300,-. De rechtbank acht de vordering tot dat bedrag gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank beveelt dit bedrag te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schademaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [minderjarige] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.405,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 september 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [minderjarige] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 247 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek
5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [minderjarige]
Materiële schade reiskosten
- wijst de vordering van [minderjarige] toe tot een bedrag van € 1.105,-;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [minderjarige] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
Materiële schade HIV-test en studievertraging
- verklaart [minderjarige] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij immateriële schade
- wijst de vordering van [minderjarige] toe tot een bedrag van € 300,-
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [minderjarige] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2017 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [minderjarige] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [minderjarige] aan de Staat € 1.405,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. A.R. Creutzberg en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.H. Batavier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juli 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks de periode van 3 september 2017 tot en met 4 september
2017 te Utrecht en/of Bilthoven, althans in het arrondissement Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, de
minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003, heeft
onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, immers heeft hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) [minderjarige] (vanaf haar ouderlijk huis)
vervoerd en/of (vervolgens) naar een (andere) woning gebracht en of in die
(andere) woning ondergebracht;
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op of omstreeks 03 september 2017 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans
in het arrondissement Midden-Nederland, met [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van
zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die
hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van
het lichaam, immers heeft hij, verdachte, met zijn penis in de mond van
[minderjarige] geduwd / gebracht / gehouden en/of zijn penis en/of vinger(s) in de
vagina van [minderjarige] geduwd / gebracht / gehouden;
art 245 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 03 september 2017 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans
in het arrondissement Midden-Nederland, met [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande in het ontuchtig wrijven over en/of strelen, althans aanraken, van
de vagina, althans de schaamstreek en/of het kruis, van [minderjarige] ;
art 247 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.De processen-verbaal waar in de voetnoten naar wordt verwezen zijn in de wettelijke vorm en op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar paginanummers van de bijlagen bij de processen-verbaal van 16 januari 2018 en 12 februari 2018, genummerd PL0900-2017273836, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 440 en een ongenummerd proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek.
3.De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 5 september 2017, pagina 50.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018.
6.De verklaring van verdachte van 13 september 2017, pagina 340.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige van [minderjarige] van 12 september 2017, pagina 90-91.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige van [minderjarige] van 12 september 2017, pagina 80.
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige van [minderjarige] van 12 september 2017, pagina 91.
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige van [minderjarige] van 12 september 2017, pagina 92.
11.Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 13 september 2017, pagina 333.
12.Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 13 september 2017, pagina 334.