4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primair
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van de primair ten laste gelegde ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, dient te worden vrijgesproken. Aangeefster heeft weliswaar diverse malen verklaard dat verdachte wilde dat zij hem zou pijpen, maar inconsistent antwoord gegeven op de vraag of het seksueel binnendringen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Mede omdat het slachtoffer in de namens haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring heeft aangegeven dat zij verdachte niet heeft gepijpt, zal de rechtbank wegens het ontbreken van wettige bewijsmiddelen de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde. Gelet hierop zal de rechtbank wegens het ontbreken van wettige bewijsmiddelen de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen
Op 5 september 2017 heeft [aangever] , namens zijn 13-jarige dochter [minderjarige] (
hierna: [minderjarige] )geboren op [geboortedatum] 2003, aangifte gedaan van onttrekking aan het gezag. Dit heeft plaatsgevonden tussen zondag 3 september 2017 te 19.00 uur en
4 september 2017 te 23.00 uur. Op 3 september 2017 is zij omstreeks 19.00 uur de hond gaan uitlaten en niet terug gekomen.
Verdachte heeft verklaard dat [minderjarige] hem heeft benaderd om haar op te halen en van een plek naar een andere plek te brengen. Verdachte heeft haar opgehaald op 3 september 2017 in [woonplaats] en naar een ander adres in [woonplaats] gebracht. [minderjarige] is in de auto begonnen met zichzelf te spelen en hij heeft haar vervolgens aangeraakt op haar onderbroek.Hij heeft op 13 september 2017 verklaard dat hij heeft gewreven over haar onderbroek.
[minderjarige] heeft verklaard dat verdachte haar heeft opgehaald tijdens het uitlaten van de hond om haar naar [woonplaats] te brengen. [minderjarige] had op dat moment een tas met kleding bij zich.Verdachte zou zijn auto geparkeerd hebben in de [woonplaats] of [woonplaats] .
[minderjarige] heeft verklaard dat verdachte met zijn vingers bij haar vagina is geweest.Verdachte heeft daar heen en weer gaande bewegingen gemaakt.
Op 2 september 2017 hebben verdachte en [minderjarige] een gesprek gevoerd op Whatsapp:
[telefoonnummer 1] 02-09-2017 23:19:02
‘Moet morgen vab Mn osso zijn.’
[telefoonnummer 1] 02-09-2017 23:19:40
‘Is niet voor 1 dag.
Heb je geen vrienden met osso.’
[telefoonnummer 2] 02-09-2017 23:2:19
‘Genoeg Maar die zijn oud’
[telefoonnummer 1] 02-09-2017 23:20:43
‘Ja Dats tich gwn goed Anders wordt ik Uit huis geplaatst’
[telefoonnummer 2] 02-09-2017 23:21:19
‘Hoezo Ik betaal hotel’
[telefoonnummer 1] 02-09-2017 23:21 :45 ‘
Ik zeg HETS niet voor een Kk dag Oraat snel
Anders miet K verder zoeke’
[telefoonnummer 2] 02-09-2017 23:22:55 ‘
Die gaan heen meisje van 15 jaaar In huis Zijn rond 25’
Bewijsoverweging feit 1
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen. Van belang is dat de onttrekker beslissende invloed heeft gehad op het onttrekken of het onttrokken houden van de minderjarige. Voor het bepalen van de mate van invloed is niet van belang wie het initiatief heeft genomen. Dat de minderjarige heeft meegewerkt, kan ook geen rol spelen bij het bepalen van de mate van invloed.
Uit de WhatsApp gesprekken tussen [minderjarige] en verdachte van 2 september 2017 blijkt dat verdachte op de hoogte was dat [minderjarige] weg wilde van thuis en dat dit, gelet op de inhoud van het gesprek, zonder instemming van haar ouders zou zijn. Verdachte biedt aan een hotel voor haar te betalen en is op de hoogte van haar minderjarigheid. De volgende dag heeft verdachte aangeefster, terwijl zij op dat moment een tas vol kleding bij zich heeft, met de auto opgehaald tijdens het uitlaten van de hond en afgezet bij een woning in [woonplaats] .
De rechtbank oordeelt dat verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan en beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige en haar ouders, waardoor deze buiten het gezag van haar ouders kwam te verkeren dat kan worden gezegd dat de verdachte opzettelijk die minderjarige aan het wettig gezag heeft onttrokken.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (een) mededader(s), zodat de rechtbank verdachte partieel vrijspreekt van het ten laste gelegde medeplegen.
Bewijsoverweging feit 2 subsidiair
Artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken. Blijkens vaste jurisprudentie kan bij seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Dat kan het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben.
Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank is er niet van omstandigheden gebleken die maken dat het ontuchtige karakter aan de seksuele handelingen is komen te ontvallen. Nog los bezien van het feit dat aangeefster heeft verklaard dat de handelingen onvrijwillig plaatsvonden, was de verdachte destijds negentien jaar en aangeefster een dertienjarig meisje die zich bovendien in een kwetsbare positie bevond omdat zij was onttrokken aan het ouderlijk gezag. Mogelijk is de verdachte, zoals door zijn raadsman is betoogd, in zijn emotionele ontwikkeling jonger dan zijn kalenderleeftijd. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij voor wat betreft zijn seksuele ontwikkeling achterliep op leeftijdgenoten, zodat er een groot verschil was in de fase van seksuele ontwikkeling waarin de verdachte en aangeefster zich bevonden. Het is ook daarom niet waarschijnlijk dat er sprake was van een gelijkwaardige verhouding tussen verdachte en aangeefster. Bovendien was er geen sprake van een affectieve relatie.
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt derhalve verworpen.
Conclusie
Gelet op de bewijsmiddelen en de voorgaande bewijsoverwegingen in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte beslissende invloed heeft gehad op het onttrekken aan het gezag van de minderjarige [minderjarige] van haar ouders en ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd. De rechtbank acht dan ook de tenlastegelegde feiten 1 en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen.