ECLI:NL:RBMNE:2018:3535

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3796
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen in spoor 2 en gebrek aan toestemming werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Bouwbedrijf Bejaco B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een loonsanctie die aan de werkgever is opgelegd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werknemer, die door medische klachten was uitgevallen. De werknemer had zijn pensioengerechtigde leeftijd bereikt en de werkgever had de verplichting om het loon van de werknemer door te betalen tot aan deze leeftijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever niet voldoende heeft gedaan om de werknemer te re-integreren in een passende functie, ondanks dat er in het eerste jaar van ziekte wel inspanningen zijn geleverd. De rechtbank oordeelt dat de werkgever in het tweede jaar, toen de werknemer weer belastbaar was, had moeten overgaan tot re-integratie in spoor 2. De rechtbank heeft de stelling van de werkgever verworpen dat er toestemming was van de werknemer om af te zien van re-integratie-inspanningen in spoor 2. De rechtbank concludeert dat de loonsanctie terecht is opgelegd, omdat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. Het beroep van de werkgever is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3796

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2018 in de zaak tussen

Bouwbedrijf Bejaco B.V., te Benschop, eiseres

(gemachtigde: H. Metten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2017 heeft verweerder eiseres verplicht om het loon van
[derde-partij] (hierna: werknemer) door te betalen tot 6 januari 2018, dan wel tot zijn pensioengerechtigde leeftijd, en heeft verweerder de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van werknemer daarom niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat de kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan de door eiseres ingeschakelde arts-gemachtigde J.R. de Rijk.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Werknemer is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu werknemer geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Werknemer is laatstelijk werkzaam geweest als timmerman voor 40 uur per week. Op 5 januari 2015 is hij uitgevallen vanwege medische klachten. Op 18 juni 2017 heeft werknemer de pensioengerechtigde leeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereikt.
3. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om werknemer te re-integreren. Ten aanzien van de re-integratieactiviteiten volgt uit het dossier het volgende.
3.1.
Kort na de uitval van werknemer is zijn eigen functie, timmerman op een eigen vaste werkplaats, komen te vervallen. Gedurende het eerste ziektejaar is verschillende keren geprobeerd de werknemer te re-integreren als timmerman op ‘locatie’ (een bouwplaats). Dit heeft steeds geleid tot uitval.
3.2.
In de Eerstejaarsevaluatie van het plan van aanpak van 1 december 2015 is opgenomen dat hervatting in aangepast werk bij de eigen werkgever niet is gelukt en dat het raadzaam is op zoek te gaan naar andere passende werkzaamheden bij een andere werkgever. Verder is in de Eerstejaarsevaluatie opgenomen dat een medisch en arbeidskundig onderzoek wordt uitgezet in de eerste week van januari 2016.
3.3.
In de periodieke evaluatie van 2 februari 2016 staat dat de werknemer niet belastbaar is en dat er voorlopig geen nieuwe actie wordt ondernomen. Op 30 juni 2016 is de werknemer weer gezien door S. Colak, bedrijfsarts. Colak acht re-integratie op een bouwplaats niet verantwoord vanwege de beperkingen van werknemer. Tegen beperkte werkhervatting in passend werk, waarbij de belastbaarheid in de praktijk moet worden getoetst, en het ritme wordt opgebouwd, heeft Colak geen bezwaar. Werknemer is in eerste instantie twee keer per week gedurende vier uur belastbaar met hand- en spandiensten. Werknemer kan op tafelniveau timmertaken verrichten, waarbij bepaalde typen belasting vermeden moeten worden.
3.4.
Op 19 juli 2016 wordt afgesproken dat de werknemer per 24 augustus 2016 zal gaan starten met onderhoudswerkzaamheden voor twee keer vier uur per week op een nog nader te bepalen locatie. Daarnaast is gesproken over een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsverhouding. Hier wordt in augustus 2016 verder over onderhandeld, waardoor de afgesproken werkzaamheden niet verricht worden. In oktober 2016 blijkt dat de onderhandelingen niet tot het beoogde resultaat leiden, waarop er op 13 oktober 2016 opnieuw getracht wordt de werknemer te re-integreren op een bouwplaats. De werknemer valt dan opnieuw uit.
3.5.
Op 21 oktober 2016 heeft werknemer een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Inhoud van het geschil
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde loonsanctie gehandhaafd, omdat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een re-integratietraject met een bevredigend resultaat. Partijen verschillen van mening over de vraag of de werkgever zich voldoende heeft ingespannen. Daarbij is verder niet in geschil dat eiseres tot de Eerstejaarsevaluatie in december 2015 voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in spoor 1. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de werknemer in de periode van februari 2016 tot en met juni 2016 niet belastbaar was, zodat het ook in die periode niet mogelijk was te re-integreren. Aangezien werknemer al relatief kort na de Eerstejaarsevaluatie niet meer belastbaar was, is de beantwoording van de vraag of er voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht gebaseerd op de periode vanaf juli 2016 tot en met oktober 2016.
Beoordeling van de gronden
6. Eiseres voert aan dat zij wel voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Vooral in het eerste jaar is meerdere malen geprobeerd werknemer te re-integreren in passend werk. Vervolgens is dit in het tweede jaar opnieuw geprobeerd, maar dit is niet gelukt door toedoen van de werknemer.
7. Zoals hiervoor is overwogen wordt eiseres geen verwijt gemaakt met betrekking tot haar re-integratie-inspanningen in het eerste jaar. In het tweede jaar was werknemer vanaf
juli 2016 weer belastbaar, zodat eiseres toen in had kunnen zetten op re-integratie in spoor 2, overeenkomstig wat daarover in de Eerstejaarsevaluatie was opgenomen. Tot oktober 2016 heeft de re-integratie echter stil gelegen. Eiseres stelt dat dit komt doordat er onderhandeld werd over een vaststellingsovereenkomst. Door toedoen van de werknemer is het niet gelukt tot een oplossing te komen. De rechtbank is van oordeel dat de gesprekken over een vaststellingsovereenkomst er eiseres niet van hadden moeten weerhouden om met de in het tweede ziektejaar verplichte re-integratie in spoor 2 te beginnen. De re-integratiepoging vanaf oktober 2016 was bovendien in spoor 1. De rechtbank volgt de onderbouwing van verweerders besluit over de tekortkomingen van eiseres bij de re-integratie van de werknemer in spoor 2. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres voert verder aan dat zij expliciete toestemming had van werknemer om af te zien van re-integratie-inspanningen in spoor 2. Op 11 augustus 2016 heeft de werknemer een brief aan eiseres gestuurd, waarin hij schrijft dat er een vaststellingsovereenkomst opgesteld kan worden, zodat hij kan beoordelen of hij hiermee akkoord kan gaan. Daarom gaat hij er vanuit dat hij niet op het werk wordt verwacht op 24 augustus 2016. Volgens eiseres blijkt uit deze brief dat werknemer hiermee toestemming gaf om af te zien van re-integratie in spoor 2.
9. In de Werkwijzer Poortwachter van het Uwv is sinds 24 maart 2017 opgenomen dat als de werknemer binnen één jaar na het einde van de wachttijd de AOW-gerechtige leeftijd bereikt, mag worden afgezien van een traject in het tweede spoor, mits beide partijen hiermee instemmen. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat hier niet is gebleken van toestemming door de werknemer. Uit zijn brief van 11 augustus 2016 volgt dat hij eventueel in zal stemmen met een vaststellingsovereenkomst, maar dat hij deze hiervoor eerst wil zien. Uit deze brief of uit de gang van zaken volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er door de werknemer toestemming wordt gegeven voor het afzien van spoor 2. Een expliciete instemming is echter in dergelijke gevallen wel nodig, omdat een werknemer daarmee zijn recht om te re-integreren opgeeft. Het is bij dergelijke ingrijpende beslissingen onvoldoende om deze toestemming af te leiden uit een manier van handelen rondom onderhandelingen over een mogelijke vaststellingsovereenkomst. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er geen omstandigheden zijn gebleken die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om af te zien van het opleggen van een loonsanctie. Verweerder heeft dan ook terecht een loonsanctie opgelegd, omdat eiseres zonder dat deugdelijke grond niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. drs. R. in ’t Veld en
mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.