In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een huurwoning. Eiser, een huurder van een sociale woning, betwistte de WOZ-beschikking die door de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht was vastgesteld op € 220.000,-. De rechtbank diende te beoordelen of eiser procesbelang had bij het aanvechten van de WOZ-waarde, aangezien huurders van sociale woningen doorgaans niet in de heffing van onroerende zaakbelastingen worden betrokken. Eiser stelde dat de WOZ-waarde invloed had op de huurprijs, maar verweerder betwistte dit en verwees naar het beleid van de woningcorporatie Omnia Wonen, waaruit bleek dat de WOZ-waarde geen rol speelde bij de huurprijsbepaling.
De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er procesbelang bestond. De enkele stelling dat de woning een sociale huurwoning was, was niet voldoende om aan te nemen dat de WOZ-waarde van invloed was op de huurprijs. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, en dat de waarde van de woning gehandhaafd bleef op € 220.000,-. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en de rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,-.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures, vooral voor huurders van sociale woningen, en de noodzaak voor eiser om voldoende bewijs te leveren om zijn belang aan te tonen. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, met de gevolgen dat de WOZ-waarde niet veranderde en de kosten voor de rechtsbijstand werden vergoed.