ECLI:NL:RBMNE:2018:3477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
16/652299-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepzaak

Op 20 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 16/652299-17, betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die op 6 juni 2018 was ingediend, afgewezen. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 167.538,36 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de hoogte van dit voordeel vast te stellen.

De zaak betrof een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het bewerken en verwerken van hennep op 10 maart 2017. Tijdens de zitting op 6 juli 2018 heeft de veroordeelde verklaard dat hij geen voordeel heeft genoten van de hennepplantage en enkel hennep heeft geknipt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde een grotere rol had gespeeld dan hij zelf had aangegeven.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel het aannemelijk is dat de veroordeelde enig wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, de exacte hoogte daarvan niet kon worden vastgesteld. Daarom werd de vordering tot ontneming afgewezen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer : 16/652299-17 (ontneming)
Datum : 20 juli 2018
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken
op tegenspraakgewezen op vordering van de officier van justitie van 6 juni 2018 op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:

[veroordeelde]

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie)
wonende te [woonplaats], [adres]
hierna te noemen: veroordeelde.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2018. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.V. Nagelmaker, advocaat te Apeldoorn.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door officier van justitie mr. A.M. Tromp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken van het onderzoek, te weten:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij opgemaakt, gesloten en ondertekend op 16 mei 2017 door [verbalisant], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland (hierna: het ontnemingsrapport);
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 20 juli 2018 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/652299-17 (hierna: het vonnis);
- de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16/652299-17.

OVERWEEGT

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 6 juni 2018 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en aan veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dit voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op een bedrag van € 167.538,36.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming moet worden afgewezen. Het dossier biedt aanknopingspunten voor eerdere hennepoogsten, maar er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de vraag of veroordeelde daarbij betrokken is geweest en in welke periode er is geoogst.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering afgewezen dient te worden nu veroordeelde geen enkele zeggenschap heeft gehad over de hennepplantage en geen voordeel van heeft genoten.
Het oordeel van de rechtbank
Grondslag van de vordering
De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak met bovengenoemd parketnummer bij vonnis van 20 juli 2018 onder andere veroordeeld ter zake van:
o
pzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De veroordeling ziet op het bewerken en verwerken van hennep op 10 maart 2017 in Lelystad.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij enkel en alleen hennep heeft geknipt en geen voordeel heeft genoten van de hennepplantage. Uit het dossier is niet af te leiden dat veroordeelde een grotere rol heeft gehad dan de rol waarover hij verklaard heeft. Gelet op de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde enig wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door middel van of uit de baten van het hiervoor genoemde strafbare feit, maar de hoogte daarvan kan niet worden vastgesteld.
De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie afwijzen.

BESLISSING

De rechtbank wijst de vordering af.
Aldus gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2018.