ECLI:NL:RBMNE:2018:3442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
16/659031-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en afpersing met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 11 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en afpersing. De zaak vond plaats in Utrecht en de verdachte was op 9 januari 2018 betrokken bij een incident waarbij twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden mishandeld en gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] handelde. Tijdens de zittingen op 26 april en 27 juni 2018 zijn de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] en de mishandeling van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig, ondanks enkele tegenstrijdigheden. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder bedreiging en de afpersing van [slachtoffer 2]. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich aan bepaalde voorwaarden moest houden. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659031-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Nieuwegein, HvB locatie Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 april 2018 en 27 juni 2018.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachten
[medeverdachte 1] (parketnummer 16/659030-18) en [medeverdachte 2]
(parketnummer 16/65029-18).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, al dan niet in vereniging,
[slachtoffer 1] (verder ook: [slachtoffer 1] ) opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd met het oogmerk [slachtoffer 2] (verder ook: [slachtoffer 2] ) te dwingen iets te doen of niet te doen;
feit 2op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, al dan niet in vereniging, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en/of [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 3op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, al dan niet in vereniging,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 4op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, al dan niet in vereniging,
[slachtoffer 2] opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd;
feit 5op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, al dan niet in vereniging, met geweld een geldbedrag (van circa 1800 euro) en/of een pinpas (met bijbehorende pincode) en/of een horloge van [slachtoffer 2] heeft gestolen;
en/of
op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, al dan niet in vereniging, [slachtoffer 2] heeft afgeperst.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie vordert op onderdelen partiele vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
De verdediging acht de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar. Beide aangevers hebben meerdere verklaringen afgelegd die zowel ten opzichte van elkaar als ten opzichte van hun eigen verklaring afwijken en tegenstrijdig zijn. Deze verklaringen moeten daarom van het bewijs worden uitgesloten. Met betrekking tot feit 1 betoogt de verdediging verder nog dat verdachte [slachtoffer 1] niet heeft gegijzeld of wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd, maar dat zij [slachtoffer 1] naar het ziekenhuis wilden brengen.
Bij feit 2 kan alleen worden bewezen dat verdachte een paar klappen heeft gegeven. De andere handelingen zijn door de medeverdachten verricht. Die andere handelingen hebben tot het letsel bij [slachtoffer 1] geleid. De bewezenverklaring moet worden beperkt tot eenvoudige mishandeling, bestaande uit het meermalen slaan.
De verdenking van feit 3 is alleen op de verklaring van aangever [slachtoffer 1] gebaseerd. Op geen enkel punt in het dossier is voor deze verklaring steunbewijs te vinden.
Met betrekking tot feit 4 stelt de verdediging dat uit het dossier niet blijkt dat [slachtoffer 2] is gedwongen om in de auto plaats te nemen. Verder is verdachte niet betrokken geweest bij de bedreigingen die tegen [slachtoffer 2] zouden zijn geuit. Verdachte zat namelijk in een andere auto.
Met betrekking tot de onder feit 5 beschreven onderdelen: het laten betalen van het geld, het afpakken van het horloge, de autosleutels en de pinpas, voert de verdediging aan dat deze handelingen alleen op de verklaring van [slachtoffer 2] zijn gebaseerd. Er is onvoldoende steunbewijs. Verdachte moet dan ook van de diefstal met geweld en afpersing worden vrijgesproken.
Ten aanzien van alle feiten geldt dat geen sprake is van medeplegen doordat een nauwe en bewuste samenwerking met anderen en een gezamenlijke uitvoering ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bespreken van de feiten zo veel mogelijk de chronologische volgorde aan van de gebeurtenissen die zich op 9 januari 2018 zouden hebben afgespeeld en niet de volgorde zoals op de tenlastelegging is gehanteerd.
Ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergeven – verklaard:
“Ik heb met [slachtoffer 2] gebeld om een afspraak te maken voor de catering van een nep huwelijk. Ik heb de afspraak voor mijn broer [medeverdachte 1] gemaakt om de financiële problemen te bespreken. Ik ben op 9 januari 2018 samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een vriend van mij het pand van de cateraar ingegaan. In het kantoor van [slachtoffer 2] heb ik [slachtoffer 1] een paar klappen en stompen gegeven.” [1]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard:

[slachtoffer 2] (…) gaf mij een stapeltje geld en [slachtoffer 2] zei mij dat het bijna 1800 euro was. Ik heb dat geld in mijn zak gedaan.
(…) Daarna hebben [slachtoffer 2] en ik (…) het geld geteld. We kwamen uit op 1780 euro. [2]
[slachtoffer 2] heeft verklaard:

V: Bent u de eigenaar van cateringbedrijf (…) wat gevestigd zit aan de [adres] te [vestigingsplaats] (…)?
A: Ja klopt [3]
(…) V: U verklaarde dat man 3 uw geld had afgepakt. Hoe is dat gegaan?
A: (…) Ik heb 1800,- euro (…) gegeven (…) aan die kale (…) met wie ik in de auto zat. [4]
en

Ze hebben [slachtoffer 1] naar het kantoor gebracht en ze gingen hem slaan voor mijn ogen. (…) Ik heb hun die 1800 euro gegeven. [5]
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing.
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen sprake is wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Daarbij hoeven niet alle delictsbestanddelen door alle daders vervuld te zijn. Nodig is dat er een nauwe en bewuste samenwerking is tussen verdachten en/of dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering.
Verdachte heeft in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] onder valse voorwendselen een afspraak gemaakt met [slachtoffer 2] . Vervolgens zijn verdachte en [medeverdachte 1] samen naar [slachtoffer 2] gegaan en zijn zij beiden in het kantoor van [slachtoffer 2] geweest. In het kantoor heeft [slachtoffer 2] het geld aan [medeverdachte 1] gegeven. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vrijwillige afgifte van het geld. De afgifte van het geld heeft plaatsgevonden aansluitend op het geweld dat verdachte in dat kantoor had gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de afgifte van het geld afgedwongen door gebruik te maken van de angst die bij [slachtoffer 2] is ontstaan als gevolg van voornoemd geweld. Uit deze omstandigheden volgt dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarmee aan de criteria voor medeplegen is voldaan.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 2] andere goederen dan € 1.780,- heeft afgegeven. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat op andere wijze dwang is uitgeoefend dan het meermalen slaan van [slachtoffer 1] . De verklaring van [slachtoffer 1] of van [slachtoffer 2] wordt op die punten niet ondersteund door ander bewijs. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van de overige goederen en gedachtestreepjes.
Nu het geld is afgegeven en niet afgenomen zal verdachte ook worden vrijgesproken van het onder 5, eerste cumulatief/alternatief, ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard:

Toen [slachtoffer 1] het kantoor uit ging is mijn vriend achter [slachtoffer 1] aangegaan. Ik ben mijn vriend achterna gegaan.” [6]
Aangever [slachtoffer 1] heeft op 9 januari 2018 aangifte gedaan en verklaard:

Een vriend (…) had mij vandaag gebeld. (…) Rond half 6 was ik bij hem op kantoor. (…) Ik heb die deur opengemaakt en ik ben gelijk gevlucht. Toen hebben zij mij (…) achtervolgd. (…) Helemaal beneden bij de deur hebben zij mij aangepakt en beginnen zij mij te slaan. [7]
[slachtoffer 1] heeft later verklaard:

Vervolgens toen ik op de grond lag begonnen alle 3 de mannen mij te schoppen en slaan. Toen heb ik ook mijn neus gebroken” [8]
[slachtoffer 2] heeft verklaard:

V: Wat heb je gezien (…) bij [slachtoffer 1] , met betrekking tot mishandeling?
A: (…) Ze waren alle drie met hun bezig. Met vuisten en schoppen. (…)
V: Met alle drie, welke bedoel je dan?
A: Broer van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de jongen met de pet.” [9]
Door de verbalisant zijn de camerabeelden uitgekeken, waarbij het volgende is gezien:

Ik zag dat er (…) beelden waren van (…) camera’s die alle hangen op het bedrijventerrein aan de [adres] te [vestigingsplaats] . (…) Ik zie bij de toegangsdeur twee personen op de grond zitten. (…) Vanachter de grijze bedrijfswagen komt een persoon richting de man op de grond lopen. Hij pakt deze bij zijn arm en sleept hem over de grond. De persoon in donker gekleed met de lichte broek maakt een trappende beweging als de persoon op de grond ligt.” [10]
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen:

Uitwendig waargenomen letsel:
  • Meerdere schaafwonden
  • Wond rechter slaap  gehecht
(…) Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja – gebroken neus” [11]
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 2] en de onbekend gebleven vriend van verdachte schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling.
De rechtbank heeft bij haar oordeel gelet op de criteria die ten aanzien van medeplegen gelden, zoals opgenomen onder de bewijsoverweging bij feit 5. Uit zowel de verklaring van verdachte zelf als de verklaring van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat verdachte aanwezig was bij de vechtpartij die zich beneden aan de trap heeft afgespeeld. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt daarnaast ook dat verdachte actief aan het gevecht heeft deelgenomen. De stelling van verdachte dat hij alleen in het kantoor van [slachtoffer 2] een aantal klappen heeft gegeven wordt door deze bewijsmiddelen weerlegd. De mishandeling van [slachtoffer 1] heeft zich buiten voortgezet. Daarbij is [slachtoffer 1] geschopt en over de grond gesleept.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, zijn vriend en medeverdachte [medeverdachte 2] nauw en bewust hebben samengewerkt.
Verdachte betwist dat het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel door hem is veroorzaakt. Het letsel zou volgens verdachte door de mededaders zijn veroorzaakt. Voor het medeplegen van mishandeling is het evenwel niet van belang welke handelingen precies door welke verdachte zijn verricht. Nu het ontstane letsel door de mishandeling is veroorzaakt en verdachte medepleger van de mishandeling is, kan het veroorzaakte letsel ook aan hem worden toegerekend.
De rechtbank heeft niet de overtuiging gekregen dat [slachtoffer 1] met een wapenstok of hard voorwerp op zijn achterhoofd is geslagen, omdat de verklaringen over de gebeurtenissen op/onder aan de trap te ver uiteen lopen. Dit maakt dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet komt tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
Op 9 januari 2018 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan. [slachtoffer 1] heeft tijdens zijn aangifte verklaard:
“Een vriend (…) had mij vandaag gebeld. (…) Rond half 6 was ik bij hem op kantoor. (…) Eentje ging naar mijn zak. De autosleutel gepakt. Hij probeerde de sleutel welke auto gaat open. Die heeft mij naar de auto gesleept. Zij hebben mij alle twee gepakt. (…) De auto was aan het rijden. Ik heb de deur opengemaakt en ben naar buiten gesprongen (…). Hij heeft mij achtervolgd. Ik ben de andere kant op gegaan. En onderweg heb ik de politie gebeld.” [12]
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard:

Ik ben niet vrijwillig meegegaan (…) ik moest mee” [13]
Door de verbalisanten zijn de camerabeelden uitgekeken en is het volgende bevonden:

Ik zie bij de toegangsdeur twee personen op de grond zitten. (…) Vanachter de grijze bedrijfswagen komt een persoon richting de man op de grond lopen. Hij pakt deze bij zijn arm en sleept hem over de grond.” [14]
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard:

We hebben die man op de achterbank gezet. (…) Achter de passagiersstoel. Toen is mijn vriend achter het stuur gaan zitten. (…) wij zijn toen gaan rijden.” [15]
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat er in het kantoor een tafel voor de deur is gezet. Daarom resteert alleen de vraag of [slachtoffer 1] is gegijzeld dan wel wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd in de auto.
Voor gijzeling is vereist dat de verdachte iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid berooft met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] door verdachte en zijn vriend in de auto is meegenomen. Niet is komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachte door het meenemen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] wilden dwingen geld af te geven. Nu het oogmerk om een ander te dwingen iets te doen of niet te doen ontbreekt, kan de onder feit 1 ten laste gelegde gijzeling niet worden bewezen.
Ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving wordt anders overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat [slachtoffer 1] door verdachte en zijn vriend wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden. Niet alleen heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij niet vrijwillig is meegegaan, maar ook op de camerabeelden is te zien hoe verdachte en zijn vriend [slachtoffer 1] over de grond slepen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 1] direct voorafgaand aan het plaatsnemen in de auto, door verdachte en zijn vriend is mishandeld. Verder was [slachtoffer 1] blijkbaar zo in paniek toen hij met verdachte en zijn vriend in de auto zat, dat hij uit de auto is gesprongen en 112 heeft gebeld. Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] . De stelling van verdachte dat hij [slachtoffer 1] naar het ziekenhuis wilde brengen en [slachtoffer 1] vrijwillig is meegegaan, wordt dan ook weerlegd door de bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij haar oordeel gelet op de criteria die ten aanzien van medeplegen gelden, zoals opgenomen onder de bewijsoverweging bij feit 5. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en omstandigheden blijkt dat de samenwerking tussen verdachte en zijn vriend zodanig nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] .
Er bestaat geen wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat andere handelingen zijn verricht dan het slepen van [slachtoffer 1] over de grond, het [slachtoffer 1] in de auto laten plaatsnemen en vervolgens met [slachtoffer 1] weg te rijden. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van de handelingen die onder de overige gedachtestreepjes zijn opgenomen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangevers wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard. Om die reden zijn de verklaringen volgens de verdediging onbetrouwbaar en dienen zij voor het bewijs te worden uitgesloten.
Hoewel de verklaringen van de aangevers op enkele onderdelen van elkaar afwijken, komen hun verklaringen in de kern overeen. Daarnaast worden de verklaringen, voor zover gebruikt voor het bewijs, door andere bewijsmiddelen ondersteund, zoals hiervoor is besproken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen voldoende geloofwaardig zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vrijspraak ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat bij feit 3, zowel bij de bedreiging met het vuurwapen als bij de woordelijke bedreiging, het bewijs volledig berust op de verklaring die door aangever [slachtoffer 1] is afgelegd. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvoerding (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Nu de aangifte onvoldoende door ander bewijs wordt ondersteund acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen onder feit 3 ten laste is gelegd, heeft begaan. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de verklaring die [slachtoffer 2] heeft afgelegd. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zelf in de auto is ingestapt, geen enkel geweld tegen hem is gebruikt en dat hij en [medeverdachte 1] elkaar met respect hebben behandeld. In het dossier bevinden zich geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat aangever [slachtoffer 2] is gedwongen om in de auto plaats te nemen en/of dat in de auto geweld tegen hem is gepleegd, dan wel daarmee zou zijn gedreigd.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] . Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 9 januari 2018 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door die [slachtoffer 1] vast te pakken en naar de auto van die [slachtoffer 1] te slepen en die [slachtoffer 1] te laten plaatsnemen in die auto en weg te rijden met die auto;
feit 2
op 9 januari 2018 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door die [slachtoffer 1] te schoppen en terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te schoppen en die [slachtoffer 1] vast te pakken en over de grond te slepen;
feit 5
op 9 januari 2018 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 1780 euro, dat toebehoorde aan die [slachtoffer 2] , door [slachtoffer 1] meermalen te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder de feiten 1, 2 en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
feit 2
tweede cumulatief/alternatief:medeplegen van mishandeling
feit 5
tweede cumulatief/alternatief:medeplegen van afpersing

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een locatie- en contactverbod zoals door de benadeelde partijen is verzocht.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn strafeis met name gelet op het aandeel van verdachte in het uitgeoefende geweld en zijn recidive op het gebied van vermogensdelicten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Alle gedragingen hadden als één feit kunnen worden ten laste gelegd, namelijk diefstal met geweld of afpersing. De zaak moet dan ook als één feitencomplex worden beschouwd. Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen wordt verzocht om een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis. Bij de oplegging van een langere straf wordt verzocht om het strafdeel dat langer duurt dan de voorlopige hechtenis, voorwaardelijk op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, vanwege een financieel geschil van zijn broer, samen met anderen schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en afpersing. Voor al deze feiten geldt dat dit ernstige misdrijven zijn. De vrijheidsberoving, de afpersing en het toegepaste geweld hebben daarbij een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het geestelijk welzijn van beide aangevers.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat uit de verklaringen van verdachte blijkt dat verdachte zich opgelicht voelde en verhaal heeft willen halen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben vervolgens op volstrekt ontoelaatbare en grensoverschrijdende wijze het recht in eigen hand genomen, zonder in enige mate rekening te houden met de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij de agressor is geweest en dat de situatie door zijn handelen volledig uit de hand is gelopen. Op dergelijk gedrag kan slechts worden gereageerd met de oplegging van een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Dit zal in het nadeel van verdachte worden meegewogen.
De rechtbank acht minder feiten bewezen dan de officier van justitie. Om die reden wordt van de strafeis van de officier van justitie afgeweken en komt de rechtbank tot de oplegging van een lagere straf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte waarop door de verdediging een beroep is gedaan, vormen geen aanleiding tot het opleggen van een nog lagere straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Om de slachtoffers te beschermen zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden van een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod met een straal van 500 meter rondom de woningen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd.
[slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 51.800,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.800,- aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 6.449,19. Dit bedrag bestaat uit € 2.449,19 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat van de vordering van [slachtoffer 2]
€ 1.000,- aan immateriële schade kan worden toegewezen. De rest van de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij is op dat punt niet-ontvankelijk in zijn vordering. De materiële schade van € 1.800,- is niet door verdachte veroorzaakt. De benadeelde partij is daarom ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De materiële schade die door [slachtoffer 1] is gevorderd kan tot € 39,55 worden toegewezen, voor het overige bedrag geldt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is. De vordering van € 4.000,- met betrekking tot de immateriële schade kan volledig worden toegewezen.
Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geleden schade.
Ten aanzien van beide vorderingen geldt dat deze met de wettelijke rente moeten worden vermeerderd. Daarnaast eist de officier van justitie bij beide vorderingen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Primair dient, gelet op de bepleite vrijspraak [slachtoffer 2] ten aanzien van de gevorderde immateriële en materiële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ook bij een bewezenverklaring moet de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd. [slachtoffer 1] dient primair in zijn gehele vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair moet de toewijzing van de immateriële schade tot € 1.000,- worden beperkt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het onder feit 5 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank wijst € 1.780,- aan materiële schade toe, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Dit bedrag is tijdens de afpersing door [slachtoffer 2] afgegeven. De verdachte is naar burgerlijk recht samen met zijn mededader [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat verdachte tegenover [slachtoffer 2] voor dat hele bedrag aansprakelijk is. [slachtoffer 2] heeft meer gevorderd dan de rechtbank toewijst. [slachtoffer 2] wordt ten aanzien van het meer aan materiële schade gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het causale verband tussen de opgegeven kosten en de bewezenverklaarde feiten onvoldoende duidelijk is. De rechtbank bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.780,-,
te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 27 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer 2] .
Met betrekking tot de immateriële schade is [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op dit punt op geen enkele wijze is onderbouwd. De rechtbank bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Vast is komen te staan dat benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder feit 1, 2 en 5 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank wijst € 39,55 aan materiële schade toe voor de gemaakte huisartskosten. De overige kosten die zijn gevorderd, te weten advocaatkosten, parkeerkosten en kosten voor rijlessen en examen, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Er is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten het rechtstreekse gevolg zijn van de bewezenverklaarde feiten.. [slachtoffer 1] is in dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk. De rechtbank bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als gevolg van de mishandeling heeft [slachtoffer 1] letsel opgelopen in de vorm van een gebroken neus. Gelet op de vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank verklaart [slachtoffer 1] ten aanzien van het meer aan immateriële schade gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover [slachtoffer 1] voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.039,55 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 mei 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer 1] .

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 60a, 282, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 eerste cumulatief/alternatief, 3, 4 en 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard ten aanzien van feit 5 en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 360 (driehonderdzestig) dagen;
- beveelt dat 178 (honderdachtenzeventig) dagen van deze straf niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende algemene en bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 wordt verboden contact te (laten) leggen en/of te hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Marokko) en [slachtoffer 2] , geboren op [1965] te [geboorteplaats] (Marokko);
 zich niet zal ophouden binnen een afstand van 500 meter rondom het woonadres van [slachtoffer 1] ( [adres] te [woonplaats] ) en het woonadres van [slachtoffer 2] ( [adres] te [woonplaats] , België);
- beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.780,-
(zegge zeventienhonderdtachtig euro);
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.780,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 27 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft/hebben vergoed;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.039,55
(zegge duizendnegenendertig euro en vijfenvijftig cent);
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2018 tot de dag van volledige betaling. De immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Met dien verstande dat indien en voor zover reeds ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.039,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen hechtenis. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2018 tot de dag van volledige betaling. De immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft/hebben vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. M.E. Falkmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.D.M. Osinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- die [slachtoffer 1] te duwen en/of (daarbij) te zeggen dat die [slachtoffer 1] naar boven moest gaan en/of
- de deur dicht doen (van de ruimte waar zij zich op dat moment bevonden) en/of (vervolgens) een tafel voor die deur te zetten en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen (met een wapenstok, althans een hard voorwerp, en/of met een tafel(poot)) te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] te schoppen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond terecht kwam en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] meermalen te schoppen en/of te slaan en/of
- de autosleutels van die [slachtoffer 1] (af) te pakken en/of
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of naar de auto (van die [slachtoffer 1] ) te slepen en/of die [slachtoffer 1] te laten plaatsnemen in die auto en/of (vervolgens) weg te rijden met die auto en/of
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of omhoog te houden en/of
- ( daarbij) meermalen tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als [slachtoffer 2] (zijnde [slachtoffer 2] ) niet zou betalen de tanden van die [slachtoffer 1] er uit zouden worden gehaald/getrokken en/of dat die [slachtoffer 1] dood zou worden gemaakt
met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het betalen van een geldbedrag;
( art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met een wapenstok, althans een hard voorwerp, op zijn achterhoofd heeft geslagen en/of die [slachtoffer 1] (terwijl hij op de grond ligt)
meermalen (met geschoeide voet) in zijn zij en/of zijn buik en/of in/tegen zijn gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] te schoppen (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) die [slachtoffer 1] meermalen op/tegen het lichaam te slaan/schoppen en/of door die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of (vervolgens) over de grond te slepen;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
( art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
( art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of omhoog te houden en/of (daarbij) meermalen tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als [slachtoffer 2] (zijnde [slachtoffer 2] ) niet zou betalen de tanden van die [slachtoffer 1] er uit zouden worden gehaald/getrokken en/of dat die [slachtoffer 1] dood zou worden gemaakt;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
( art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
4.
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- de deur dicht doen (van de ruimte waar zij zich op dat moment bevonden) en/of (vervolgens) een tafel voor die deur te zetten en/of
- die [slachtoffer 2] een stomp in het gezicht te geven en/of meermalen met een (houten) stok op het lichaam te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] te laten plaatsnemen in een auto en/of vervolgens weg te rijden met die auto (in de richting van een pinautomaat) en/of
- ( daarbij) meermalen tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat als die [slachtoffer 2] niet zou betalen hij en/of zijn kinderen dood zou worden gemaakt;
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
( art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
5.
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet
op de openbare weg, een geldbedrag (van circa 1800 euro) en/of een pinpas (met bijbehorende pincode) en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde (te weten aan [slachtoffer 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] te duwen en/of (daarbij) te zeggen dat die [slachtoffer 1] naar boven moest gaan en/of
- de deur dicht te doen (van de ruimte waar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich op dat moment bevonden) en/of (vervolgens) een tafel voor die deur te zetten en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen (met een wapenstok en/of met een tafel(poot), althans een hard voorwerp) te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] te schoppen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond terecht kwam en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] meermalen te schoppen en/of te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of naar de auto te slepen en/of die [slachtoffer 1] te laten plaatsnemen in die auto en/of vervolgens weg te rijden met die auto en/of
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of omhoog te houden en/of
- ( daarbij) meermalen tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als [slachtoffer 2] niet zou betalen de tanden van die [slachtoffer 1] er uit zouden worden gehaald/getrokken en/of dat die [slachtoffer 1] dood zou worden gemaakt
- die [slachtoffer 2] een stomp in het gezicht te geven en/of meermalen met een (houten) stok op het lichaam te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] een geldbedrag van 1800 euro te laten betalen en/of zijn autosleutels en/of horloge en/of pinpas af te pakken en/of die [slachtoffer 2] zijn pincode laten noemen en/of
- die [slachtoffer 2] te laten plaatsnemen in een auto en/of vervolgens weg te rijden met die auto (in de richting van een pinautomaat) en/of
- ( daarbij) meermalen tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat als die [slachtoffer 2] niet zou betalen hij en/of zijn kinderen dood zou worden gemaakt;
en/of
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van circa 1800 euro) en/of een pinpas (met bijbehorende pincode) en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] , althans aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) door
- [slachtoffer 1] te duwen en/of (daarbij) te zeggen dat die [slachtoffer 1] naar boven moest gaan en/of
- de deur dicht te doen (van de ruimte waar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich op dat moment bevonden) en/of (vervolgens) een tafel voor die deur te zetten en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen (met een wapenstok en/of met een tafel(poot), althans een hard voorwerp) te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] te schoppen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond terecht kwam en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] meermalen te schoppen en/of te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of naar de auto te slepen en/of die [slachtoffer 1] te laten plaatsnemen in die auto en/of vervolgens weg te rijden met die auto en/of
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of omhoog te houden en/of
- ( daarbij) meermalen tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als [slachtoffer 2] niet zou betalen de tanden van die [slachtoffer 1] er uit zouden worden gehaald/getrokken en/of dat die [slachtoffer 1] dood zou worden gemaakt
- die [slachtoffer 2] een stomp in het gezicht te geven en/of meermalen met een (houten) stok op het lichaam te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] een geldbedrag van 1800 euro te laten betalen en/of zijn autosleutels en/of horloge en/of pinpas af te laten geven en/of die [slachtoffer 2] zijn pincode te laten noemen en/of
- die [slachtoffer 2] te laten plaatsnemen in een auto en/of vervolgens weg te rijden met die auto (in de richting van een pinautomaat) en/of
- ( daarbij) meermalen tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat als die [slachtoffer 2] niet zou betalen hij en/of zijn kinderen dood zou worden gemaakt;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
( art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 juni 2018.
2.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] , opgesteld door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 337-338.
3.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] , opgesteld door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 132.
4.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] , opgesteld door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 139
5.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] , opgesteld door [verbalisant 5] , p. 145.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 juni 2018.
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , opgesteld door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , p. 95-96.
8.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] , opgesteld door [verbalisant 8] en [verbalisant 7] , p. 112.
9.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] , opgesteld door [verbalisant 5] , p. 150.
10.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, opgesteld door [verbalisant 5] , p.77.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring, p. 124
12.Proces-verbaal van aangifte, opgesteld door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , p. 95-96.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris, p. 2.
14.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, opgesteld door [verbalisant 5] , p.72.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris, p. 6.