ECLI:NL:RBMNE:2018:3377

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
462503/ HA RK 18-202
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak hebben verzoekers op 5 juni 2018 de rechter, mr. S.G.M. Buys, gewraakt in een bestuursrechtelijke procedure. De wraking werd behandeld door de eerste wrakingskamer op 19 juni 2018. Op 24 juni 2018 hebben verzoekers ook de leden van de eerste wrakingskamer gewraakt, te weten mrs. S.C. Hagedoorn, R. in ’t Veld en M.J. Slootweg. De wrakingskamer heeft op 6 juli 2018 de zaak in het openbaar behandeld. Verzoekers voerden aan dat de eerste wrakingskamer niet onpartijdig kon oordelen over hun wrakingsverzoek, omdat zij de feiten uit het dossier niet konden verifiëren. Ze stelden dat er geen geluidsopname was gemaakt van de zitting op 19 juni 2018, wat hen belemmerde in hun verdediging. De eerste wrakingskamer heeft echter betoogd dat verzoekers voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten toe te lichten en dat de afwezigheid van de RSD geen indicatie van partijdigheid was.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat de eerste wrakingskamer niet in strijd met hoor- en wederhoor had gehandeld. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers niet meer in behandeling zou worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.

Uitspraak

De Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 462503/ HA RK 18-202
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 6 juli 2018
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker 1] ,
en
[verzoekster 2]
beiden wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekers).

1.De procedure

1.1.
Verzoekers hebben op 5 juni 2018 de rechter, mr. S.G.M. Buys, hierna te noemen de rechter, gewraakt die hun zaak met zaaknummer UTR 18/137, hierna te noemen de zaak behandelt. Deze wraking is door de wrakingskamer, verder te noemen de eerste wrakingskamer, ter zitting behandeld op 19 juni 2018. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Op 24 juni 2018 hebben verzoekers de leden van de eerste wrakingskamer gewraakt. Dat zijn de rechters mrs. S.C. Hagedoorn, R. in ’t Veld en M.J. Slootweg. Het wrakingsverzoek van de eerste wrakingskamer ligt nu ter beoordeling voor.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 6 juli 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Verzoekers hebben op voorhand een samenvatting van hun standpunten ter zitting toegezonden. Verzoekers zijn verschenen. Namens de eerste wrakingskamer is
mr. S.C. Hagedoorn verschenen. De Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (hierna te noemen de RSD), verweerder in de zaak is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Verzoekers en mr. Hagedoorn hebben hun standpunten toegelicht.
1.4.
Op 6 juli 2018 heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekers hebben aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de eerste wrakingskamer het wrakingsverzoek niet onpartijdig kan beoordelen. Zij stellen daartoe het volgende. Het is onmogelijk dat de eerste wrakingskamer en de rechter de zaak behandelen zonder de feiten uit het dossier te verifiëren en te objectiveren. Dit geldt te meer nu een verweerschrift van de RSD in de zaak ontbreekt. Er heeft op 19 juni 2018 een eenzijdig onderzoek plaatsgehad buiten aanwezigheid van de RSD en de rechter. De eerste wrakingskamer en de rechters hebben het ten onrechte niet nodig gevonden dat verweerder in de bodemprocedure ter zitting aanwezig was. Verder is ten onrechte geen geluidsopname gemaakt van de zitting van 19 juni 2018. Daardoor is geen sprake geweest van hoor- en wederhoor. Er is voorts geen acht geslagen op algemene rechtsbeginselen. Bij aanvang van de zitting werd door de eerste wrakingskamer medegedeeld dat er geen vragen gesteld mochten worden. Het document “onderbouwing wrakingsverzoek ter zitting van 19 juni 2018” is tijdens de zitting ten onrechte niet inhoudelijk behandeld. De schriftelijke onderbouwing is overhandigd, maar het verzoek om kopieën aan de rechters te verstrekken is niet ingewilligd. Daardoor is de toelichting van het wrakingsverzoek belemmerd. Ondanks onjuistheden in het proces-verbaal van de zitting van 5 juni 2018 heeft de eerste wrakingskamer hieruit geciteerd alsof de inhoud geobjectiveerd was. Verzoekers zijn tijdens de zitting op 19 juni 2018 meer dan twintig keer onderbroken op het moment dat zij hun inhoudelijke standpunten wilden toelichten. Verzoekers willen dat een onafhankelijke rechter hun zaak inhoudelijk behandelt en honoreert.
2.2.
De eerste wrakingskamer heeft niet berust in de wraking. Zij is van mening dat verzoekers hun standpunten uitgebreid schriftelijk naar voren hebben gebracht. Er is niet geweigerd om het wrakingsverzoek inhoudelijk te behandelen. Tijdens de uitgebreide behandeling is aan verzoekers alle gelegenheid gegeven om hun standpunten, waaronder hun schriftelijke onderbouwing, toe te lichten. Een verzoek om aan elke rechter een kopie van de onderbouwing te verstrekken is niet gedaan. De wrakingskamer was overigens in de veronderstelling dat maar één exemplaar van de onderbouwing aanwezig was. Verzoekers zijn zeker niet onderbroken in hun toelichting. Het is niet aan verzoekers om de wrakingskamer te ondervragen over het beginsel van hoor en wederhoor. De eerste wrakingskamer heeft, waar nodig, vragen gesteld en standpunten samengevat om de standpunten duidelijk te krijgen. Verzoekers hebben voorafgaand en tijdens de zitting opmerkingen kunnen maken ten aanzien van het proces-verbaal van de zitting van 5 juni 2018. Tegen het einde van de mondelinge behandeling is aan verzoekers gevraagd of zij alles naar voren hadden gebracht. Verzoekers hebben toen geantwoord dat het onderzoek gesloten kon worden. De eerste wrakingskamer stelt dat zij niet de mogelijkheid heeft om de wederpartij en de gewraakte rechter te verplichten om ter zitting te verschijnen. Het is verder de standaard werkwijze om geen geluidsopnamen van de zitting te maken.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
Verifiëring en objectivering van de feiten in het dossier.
3.3.
Verzoekers stellen dat de eerste wrakingskamer feitenonderzoek had moeten verrichten in de zaak alvorens het wrakingsverzoek inhoudelijk te behandelen. De (eerste) wrakingskamer heeft echter geen mogelijkheid om feitenonderzoek te verrichten in de zaak. De (eerste) wrakingskamer behandelt en beoordeelt immers de zaak niet. Dat de eerste wrakingskamer bedoeld feitenonderzoek niet heeft gedaan geeft dan ook, naar het oordeel van de wrakingskamer, geen blijk van vooringenomenheid en levert evenmin een gerechtvaardigd vermoeden daarvan op.
Weigering maken geluidsopname
3.4.
Het maken van een geluidsopname van de zitting is niet gebruikelijk. Uit de afwijzing van het verzoek tot het maken van een geluidsopname van de zitting van 19 juni 2018 valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid van de eerste wrakingskamer af te leiden. Deze beslissing is aan te merken als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Alleen indien een beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechters jegens een partij een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechters objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De weigering tot het maken van een geluidsopname, welke weigering conform de daarvoor geldende regels is, is echter niet zo onbegrijpelijk dat de eerste wrakingskamer jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert of dat de angst voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
Hoor en wederhoor
3.5.
Hoor en wederhoor in de wrakingsprocedure bij de eerste wrakingskamer betreft de RSD en de rechter. De RSD is als belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 19 juni 2018, maar slechts voor zover het betreft het wrakingsverzoek. De gewraakte rechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek van 5 juni 2018. Verzoekers hebben daar uitgebreid op kunnen reageren, en zij hebben ook van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Van een schending van hoor en wederhoor met betrekking tot het wrakingsverzoek is daarom niet gebleken. De eerste wrakingskamer heeft niet de mogelijkheid om de rechter en de RSD te verplichten om ter zitting te verschijnen. Uit de afwezigheid van de rechter en de RSD op 19 juni 2018 valt dan ook geen partijdigheid van de eerste wrakingskamer af te leiden. Dat mogelijk abusievelijk een onjuiste mededeling door de eerste wrakingskamer is gedaan over het afmelden van de RSD voor de zitting, kan aan dit oordeel niet afdoen.
Proces-verbaal zitting 5 juni 2018
3.6.
De rechter heeft het proces-verbaal van de zitting van 5 juni 2018 vastgesteld. Uit het proces-verbaal van de zitting van de eerste wrakingskamer op 19 juni 2018 en het commentaar van de rechters d.d. 28 juni 2018 leidt de wrakingskamer af dat verzoekers voorafgaand aan en op de zitting van 19 juni 2018 opmerkingen hebben gemaakt over het proces-verbaal van 5 juni 2018. De wrakingskamer ziet de opstelling van de eerste wrakingskamer, zoals weergegeven in het wrakingsverzoek van verzoekers d.d. 24 juni 2018, te weten dat zij, de eerste wrakingskamer, voor het vaststellen van de gang van zaken op de zitting van 5 juni 2018 afgaat op het proces-verbaal van die zitting en de opmerkingen van de verzoekers, als het voor hand liggend voortvloeisel van het voorgaande. De wrakingskamer komt tot de slotsom dat uit de wijze waarop de eerste wrakingskamer het proces-verbaal van de zitting van 5 juni 2018 beoordeeld heeft geen vooringenomen van de eerste wrakingskamer af te leiden is.
Weigeren vragen te beantwoorden, stukken in ontvangst te nemen en de verdere gang van zaken ter zitting
3.7.
Voor de beoordeling van de gang van zaken op 19 juni 2018 gaat de wrakingskamer af op het daarvan opgemaakte proces-verbaal. De wrakingskamer heeft geen reden om aan de juistheid van dat proces-verbaal te twijfelen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 juni 2018 blijkt dat de wrakingskamer geen gesprek met verzoekers heeft willen aangaan over het belang van het beginsel van hoor en wederhoor. Voor het overige is niet gebleken van een verbod op het stellen van vragen door verzoekers, terwijl door verzoekers ook onvoldoende is toegelicht dat zij onvoldoende gelegenheid hebben gehad het wrakingsverzoek toe te lichten. Zij hebben ook niet weersproken dat aan het einde van de zitting aan hen is gevraagd of zij alles naar voren hadden gebracht en toen hebben geantwoord dat het onderzoek kon worden gesloten. Tot vooringenomenheid van de eerste wrakingskamer of tot een gerechtvaardigd vermoeden daarvan kan daarom niet worden geconcludeerd. Verzoekers hebben voorts bij aanvang van de zitting het document “onderbouwing van het wrakingsverzoek ter zitting op 19 juni 2018” aan de eerste wrakingskamer verstrekt. Dit stuk is daarmee onderdeel van het dossier geworden. Een eventueel misverstand over het aantal ter zitting aanwezige exemplaren kan niet tot het oordeel leiden dat sprake is van partijdigheid van de eerste wrakingskamer.
3.8.
Aldus leveren de feiten en omstandigheden die verzoekers ter onderbouwing van het verzoek naar voren hebben gebracht, geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen dan ook geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom ongegrond verklaren.
3.9.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:18 lid 4 Awb, en te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers niet meer in behandeling wordt genomen. De reden hiervoor is dat het voldoende aannemelijk is dat verzoekers mogelijk opnieuw wrakingsverzoeken in zullen dienen. Hetgeen verzoekers ten grondslag leggen aan het verzoek tot wraking van de (eerste) wrakingskamer komt immers in belangrijke mate overeen met hetgeen zij ten grondslag hebben gelegd aan hun verzoek tot wraking van de rechter en is grotendeels terug te voeren op het standpunt van verzoekers over de wijze waarop het onderzoek ten gronde plaats moet vinden. In het belang van de voortgang van de procedure van het eerste wrakingsverzoek met zaaknummer 461474/ HA RK 18-183 moet voorkomen worden dat verzoekers door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maken van het wrakingsmiddel. Een volgend wrakingsverzoek van verzoekers, betrekking hebbend op de procedure met het hier bovengenoemde zaaknummer zal dan ook niet in behandeling worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
bepaalt dat de procedure van verzoekers met zaaknummer 461474/HA RK 18-183 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer
461474/ HA RK 18-183 niet in behandeling zal worden genomen en bepaalt dat de behandelend rechter tegen wie verzoekers een verzoek tot wraking indienen niet het onderzoek behoeft te schorsen ten behoeve van een behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer;
4.4.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers, de gewraakte rechters en andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel Recht en Bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. van Lieshout, voorzitter, A. van Dijk en C.A. de Beaufort als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018. De beslissing is, bij afwezigheid van de voorzitter, ondertekend door mr. C.A. de Beaufort.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.