8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft [slachtoffer] , een jongen van vijftien jaar, gedood door hem neer te steken. Hij heeft het slachtoffer daarmee het kostbaarste ontnomen dat hij bezat, namelijk zijn leven, en de familie van [slachtoffer] , met name zijn ouders en zusje, onzeglijk veel leed toegebracht. Hun slachtofferverklaring geeft blijk van het verdriet, de pijn en het gemis dat het verlies van hun zoon en broer teweeg heeft gebracht. Ook anderen in de omgeving van [slachtoffer] en de samenleving zijn door zijn dood ernstig geschokt. Het heeft geleid tot gevoelens van ontzetting en onveiligheid.
De rechtbank weegt in de strafoplegging anderzijds ook de context mee waarin het bewezen verklaarde zich heeft afgespeeld, namelijk het gevecht dat tussen verdachte en het slachtoffer ontstond nadat verdachte zijn eerder van hem afgenomen tasje van het slachtoffer terugpakte. In dat gevecht heeft verdachte zijn mes gepakt en het slachtoffer daarmee vijfmaal gestoken, met fataal letsel tot gevolg. Verdachte had dit nooit mogen doen. De aanleiding tot het strafbare handelen van verdachte kleurt echter wel de bewezen verklaarde doodslag.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 20 juni 2018 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
In het onder punt 7 van dit vonnis genoemde rapport van de psychiater en psycholoog komt naar voren dat bij verdachte een sterk disharmonisch intelligentieprofiel is vastgesteld en informatieverwerkings- en concentratieproblemen passend bij ADD. De probleemoplossende vaardigheden zijn beperkt ontwikkeld en verdachte lijkt niet op ‘meta-niveau’ naar zichzelf of een situatie te kunnen kijken. Daarnaast is zijn persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd. Verdachte heeft de neiging om te denken dat hij weet wat de ander over hem denkt en vindt, en vult dit vaak negatief in. Zodoende wordt ‘neutraal’ gedrag van anderen door verdachte ook eerder negatief gelabeld, waardoor de kans op een daadwerkelijke negatieve interactie sterk wordt vergroot. De ouders van verdachte steunen hem in deze interpretaties en neigen ook tot wantrouwen. Verder is gezien dat verdachte snel gekrenkt is, zich snel aangevallen voelt en het nauwelijks verdraagt als hij in zijn ogen onterecht geconfronteerd of aangesproken wordt.
De geconstateerde pathologie lijkt een rol te hebben gespeeld bij het ten laste gelegde. Het is aannemelijk dat de cognitieve beperkingen en persoonlijkheidsstructuur van verdachte hem belemmerd hebben de situatie op een adequate manier het hoofd te bieden en te komen tot alternatieve gedragskeuzes, zeker omdat zijn emoties hoog opliepen. Hij was moeilijk in staat overzicht te krijgen/houden op oorzaak en gevolg relaties, en tot adequate oplossingen te komen. Zijn verwerkingssnelheid is traag en hij heeft moeite te schakelen tussen oplossingsstrategieën. Er was daarnaast sprake van een nieuwe krenking door de beroving van zijn tasje. Verdachte stelt te hebben gehandeld uit angst, maar onderzoekers kunnen dit niet rijmen met zijn gedrag. Hij is immers achter de daders aangegaan en heeft hen geruime tijd gevolgd. Hoe de emoties opliepen en of er sprake was van dissociatieve woede kon niet met verdachte besproken worden omdat hij boosheid ontkent. Het is om deze redenen dat onderzoekers komen tot het advies van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Zonder interventie moet het risico op herhaling van een geweldsdelict op korte termijn volgens onderzoekers als matig worden beschouwd en op langere termijn als hoog, zeker binnen de huidige sociale context.
Het is van belang dat verdachte meer inzicht verkrijgt in de eigen problematiek met betrekking tot zijn cognitieve en sociaal-emotionele beperkingen en dat zijn beeld over zichzelf en de wereld gecorrigeerd en positiever bijgesteld wordt, zodat hij zich met meer vertrouwen in zijn sociale omgeving kan bewegen. Verdachte is op dit moment niet veilig in zijn woonomgeving. De angst voor represailles in combinatie met zijn huidige problematiek vergroot de kans op gewelddadig handelen.
Gezien de ernst van de problematiek en de neiging tot overbescherming door de ouders zijn onderzoekers van mening dat de behandeling in een residentiële of klinische setting moet starten. Bij een ambulante behandeling is het risico te groot dat verdachte onvoldoende bereikt wordt en uit de wind gehouden wordt door zijn sociale omgeving, waardoor behandeling onvoldoende resultaat zal boeken. Onderzoekers hebben de voorkeur voor behandeling buiten de JJI, omdat de zorg bestaat dat verdachte in een dergelijke, voor hem beangstigende omgeving verder zal verharden in zijn persoonlijkheidsontwikkeling en zich onvoldoende veilig voelt om zich kwetsbaar op te stellen voor behandeling. Alleen de instellingen [naam instelling] en [naam instelling] bieden behandeling binnen een forensische klinische setting. Wanneer [naam instelling] beslist dat verdachte past binnen het behandelaanbod, zien onderzoekers mogelijkheden voor behandeling binnen het voorwaardelijke kader van de PIJ-maatregel. Indien verdachte niet in aanmerking komt voor een behandeling bij [naam instelling] of [naam instelling] , zijn er geen instellingen buiten de JJI die kunnen zorgdragen voor een behandeling waarbij het recidiverisico beperkt wordt en aan de juiste doelen gewerkt wordt. De onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is dan het laatste en enige redmiddel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 juni 2018, opgesteld door [vertegenwoordiger van de raad] . Het rapport vermeldt dat er een intake heeft plaatsgevonden bij [naam instelling] en dat deze positief is. Verdachte kan daar op korte termijn terecht. De daar verblijvende populatie sluit goed aan bij verdachte, zeker qua leeftijd. De Raad schat in dat binnen een termijn van twee jaren voldoende resultaat behaald kan worden. Om een duidelijke stok achter de deur te hebben, is een voorwaardelijke PIJ-maatregel nodig en om de behandeling te monitoren en verdachte en het gezin te begeleiden, is Toezicht en Begeleiding passend. De Raad adviseert verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan plaatsing en behandeling bij [naam instelling] .
Ter terechtzitting van 26 juni 2018 is door de deskundigen van Teylingereind verklaard dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel doorgaans binnen een JJI ten uitvoer wordt gelegd, terwijl die setting voor verdachte niet geschikt is en dat slechts bij duidelijke contra-indicaties door de betreffende selectiefunctionaris van het ministerie voor een instelling buiten de JJI wordt gekozen. De ervaring van de deskundigen is dat een keuze voor een instelling buiten de JJI niet snel wordt gemaakt. Een behandeling bij [naam instelling] biedt de meeste kans van slagen. Daarnaast is verdachte nog jong en heeft hij nog geen geschiedenis van afgebroken en niet succesvolle behandeltrajecten, zodat vanuit gedragsdeskundig oogpunt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nog niet aan de orde is. Hoewel een inschatting van de behandelduur moeilijk te geven is, zou de behandeling binnen drie jaren moeten kunnen worden afgerond.
De ter terechtzitting gehoorde deskundige van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna ook: Save), M.J. Mostert, heeft verklaard dat verdachte met ingang van 25 juli 2018 in [naam instelling] geplaatst kan worden.
De op te leggen straf en maatregel
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden is. Anders dan de officier van justitie heeft geëist, zal de rechtbank de duur hiervan niet op de maximale termijn van één jaar stellen. Redenen daarvoor vindt de rechtbank in de context waarbinnen het bewezen verklaarde zich heeft afgespeeld, de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het advies van de deskundigen om verdachte niet onnodig lang in een JJI te laten verblijven. De duur van de jeugddetentie laat de rechtbank aansluiten op de datum van 25 juli 2018 waarop verdachte bij [naam instelling] kan worden geplaatst.
De rechtbank acht het met de deskundigen noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld. Een ambulante behandeling wordt als ontoereikend beschouwd om verdachtes ontwikkeling in positieve richting om te buigen. Een langdurige behandeling binnen een klinische setting en in een gedwongen kader is nodig om zijn gedrag te beïnvloeden. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de bewezenverklaring en de beschouwingen, conclusies en adviezen van de deskundigen, aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. De rechtbank overweegt hieromtrent nog dat de maatregel (mede) wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer.
Gelet op het recidiverisico, de behandeldoelen en de setting waarbinnen behandeling dient plaats te vinden, alsook het gegeven dat geen sprake is van eerdere behandeltrajecten die zijn afgebroken of niet succesvol zijn verlopen, is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van de maatregel in voorwaardelijke vorm. In de geschatte duur van de behandeling ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen reden om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Door de deskundigen is immers aangegeven dat zij inschatten dat een behandeling binnen een periode van twee tot drie jaren succesvol moet kunnen worden afgerond, terwijl bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel de mogelijkheid bestaat om na ommekomst van de proeftijd van twee jaren, deze te verlengen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel biedt verdachte een duidelijke en stevige stok achter de deur, zodat de behandeling niet zal stagneren. Mocht dat wel gebeuren, dan kan verdachte alsnog, indien de rechtbank daartoe beslist, in het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel worden behandeld.
Aan de maatregel zal de rechtbank bijzondere voorwaarden verbinden, namelijk dat verdachte gedurende de proeftijd 1) meewerkt aan een klinische opname bij [naam instelling] en 2) dat hij zich, in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding, meldt bij de jeugdreclassering.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer. Gelet op het door de onderzoekers op de lange termijn als hoog ingeschatte gevaar op herhaling, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om naast voornoemde straf en maatregel aan verdachte ook een vrijheidsbeperkende maatregel met een contact- en locatieverbod op te leggen. De rechtbank ziet daar, gelet op de aard van de zaak en de op te leggen maatregel waarbij verdachte de komende tijd – de inschatting is: de komende jaren – in [naam instelling] zal verblijven, geen meerwaarde in. Bovendien is in de periode na 12 december 2017 niet gebleken dat verdachte op enigerlei wijze geprobeerd heeft om contact met de nabestaanden te zoeken. Verdachte heeft ter zitting gehoord dat de nabestaanden geen contact met hem willen en de rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat hij dit niet zal respecteren.