Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[gedaagde sub 5],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 maart 2018
- het proces-verbaal van comparitie van 3 juli 2018 met daaraan gehecht de brief van mr. Ersoy van 6 juli 2018.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers, bestaande uit [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] B.V., een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 5] en verschillende besloten vennootschappen. De vordering betreft een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 5] en/of de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.'s aansprakelijk zijn voor de schade die eisers hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen en misbruik van procesrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering een internationaal karakter heeft en dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank heeft de stelling van [gedaagde sub 5] dat er sprake is van een obscuur libel verworpen, maar heeft ook geconstateerd dat de dagvaarding summier was onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de nieuwe stellingen van [eiser sub 1 c.s.] die tijdens de comparitie zijn ingebracht, in strijd zijn met de goede procesorde en daarom buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [eiser sub 1 c.s.] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde sub 5] geen aandeelhouder is van de betrokken B.V.'s, en heeft de vordering op grond van onrechtmatig handelen afgewezen. De vorderingen tegen de niet verschenen gedaagden zijn eveneens afgewezen, omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat deze gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser sub 1 c.s.] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.