ECLI:NL:RBMNE:2018:3327

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
C/16/437916 / HA ZA 17-376
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en aansprakelijkheid in het kader van onrechtmatig handelen door voormalig bestuurder en aandeelhouder

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers, bestaande uit [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] B.V., een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 5] en verschillende besloten vennootschappen. De vordering betreft een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 5] en/of de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.'s aansprakelijk zijn voor de schade die eisers hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen en misbruik van procesrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering een internationaal karakter heeft en dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank heeft de stelling van [gedaagde sub 5] dat er sprake is van een obscuur libel verworpen, maar heeft ook geconstateerd dat de dagvaarding summier was onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de nieuwe stellingen van [eiser sub 1 c.s.] die tijdens de comparitie zijn ingebracht, in strijd zijn met de goede procesorde en daarom buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [eiser sub 1 c.s.] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde sub 5] geen aandeelhouder is van de betrokken B.V.'s, en heeft de vordering op grond van onrechtmatig handelen afgewezen. De vorderingen tegen de niet verschenen gedaagden zijn eveneens afgewezen, omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat deze gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser sub 1 c.s.] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/437916 / HA ZA 17-376
Vonnis van 15 augustus 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. Y. Ersoy te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Zee te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser sub 1 c.s.] genoemd worden en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] .
Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde sub 1 c.s.] genoemd worden. Gedaagden 1 tot en met 4 worden de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s genoemd en gedaagde 5 [gedaagde sub 5] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 maart 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 juli 2018 met daaraan gehecht de brief van mr. Ersoy van 6 juli 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is aandeelhouder van de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s.
2.2.
Vanaf de oprichting van de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s in 1997 tot april 2013 was [gedaagde sub 5] de enige bestuurder. Nadien hebben de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s verschillende tijdelijke bestuurders gehad.
2.3.
Tussen [eiser sub 1 c.s.] en [gedaagde sub 1 c.s.] en aan hen gelieerde partijen zijn vele procedures gevoerd, zowel in Nederland bij de rechtbank en de Ondernemingskamer als in de Russische Federatie.
2.4.
In een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 juni 2018 is een eerder vonnis van deze rechtbank van 24 juni 2015 vernietigd. Kort gezegd heeft het hof beslist dat [eiser sub 1 c.s.] jegens [gedaagde sub 5] onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade die in een schadestaatprocedure zal worden vastgesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1 c.s.] vordert, kort gezegd:
- een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 5] en/of de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s aansprakelijk is voor de schade van [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] op grond van onrechtmatige daad en/of misbruik van procesrecht en/of op grond van art. 2:194 en 2:9 BW en/of een ambtshalve aan te vullen grondslag;
- veroordeling van [gedaagde sub 5] en/of de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s tot betaling van schadevergoeding aan [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] , nader op te maken bij staat;
- veroordeling van [gedaagde sub 5] en/of de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag;
- veroordeling van [gedaagde sub 5] en/of de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde sub 5] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
De vordering draagt een internationaal karakter. Hetgeen in dat verband is beslist in het incidentele vonnis van 17 januari 2018, te weten de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van het Nederlands recht, maakt de rechtbank tot haar oordeel.
obscuur libel
4.2.
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [gedaagde sub 5] dat sprake is van een obscuur libel, hoewel de dagvaarding wel heel erg summier is onderbouwd. Er wordt opvallend weinig gesteld over de concrete feitelijke (en juridische) grondslag van de vordering, terwijl de wet dit vereist. [eiser sub 1 c.s.] volstaat in de dagvaarding hoofdzakelijk met beschrijvingen uit of verwijzingen naar diverse andere procedures die tussen partijen spelen of hebben gespeeld. [gedaagde sub 5] wijst er terecht op dat de dagvaarding geen enkele verwijzing bevat naar de later door [eiser sub 1 c.s.] ingediende 44 producties. Het is niet aan de rechter (of de wederpartij) om zelfstandig in die stukken op zoek te gaan naar mogelijke gronden ter ondersteuning van de vordering. Ter comparitie heeft [eiser sub 1 c.s.] in de spreekaantekeningen wel een koppeling aangebracht tussen de stellingen en de producties die daarop betrekking zouden hebben. Tevens heeft [eiser sub 1 c.s.] een nieuwe grondslag toegevoegd aan de vordering, te weten het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 5] als bestuurder. In de hoedanigheid van (voormalig) bestuurder is [gedaagde sub 5] in de dagvaarding niet aangesproken. Op geen enkele wijze is duidelijk gemaakt wat eraan in de weg heeft gestaan dit meteen in de dagvaarding op te nemen. De advocaat van [eiser sub 1 c.s.] geeft ook toe dat een en ander beter in de dagvaarding opgenomen had kunnen worden. Het zo laat in de procedure inbrengen van nieuwe stellingen en feiten schaadt het beginsel van hoor en wederhoor, [gedaagde sub 5] heeft nauwelijks de gelegenheid hiertegen verweer te voeren. De rechter acht het in strijd met de goede procesorde om deze toevoegingen in de procedure te betrekken en laat deze daarom buiten beschouwing.
misbruik van procesrecht door [gedaagde sub 5]
4.3.
[eiser sub 1 c.s.] stelt dat [gedaagde sub 5] onrechtmatig jegens haar handelt door het voeren van procedures tegen haar en door het leggen van beslagen. Deze procedures hebben uitsluitend het doel om de economische activiteiten van [eiser sub 1 c.s.] stil te leggen.
4.4.
De rechtbank begrijpt dat [eiser sub 1 c.s.] meent dat sprake is geweest van misbruik van procesrecht in een aantal met name onder 2.11 van de dagvaarding genoemde procedures. Echter, op geen enkele wijze is toegelicht of zijn feiten gesteld waarom deze procedures misbruik zouden opleveren van het ter beschikking staande recht. De omstandigheid dat bijvoorbeeld mogelijk hinder wordt ondervonden van een procedure of dat een ingestelde vordering wordt afgewezen, maakt niet reeds dat geconcludeerd kan worden tot misbruik van recht of onrechtmatig handelen.
Voor zover [eiser sub 1 c.s.] stelt dat het optreden van [gedaagde sub 5] in de procedure van de Ondernemingskamer als misbruik van procesrecht moet worden aangemerkt, omdat hij volgens [eiser sub 1 c.s.] geen recht had om die procedure te starten, wordt verwezen naar 4.7.
onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 5]
4.5.
[eiser sub 1 c.s.] voert voorts aan dat [gedaagde sub 5] onrechtmatig jegens [eiser sub 1 c.s.] handelt doordat hij niet aantoont aandeelhouder te zijn van de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s. Hiervoor wordt verwezen naar een onderzoek ingesteld door het Bestuursdepartement van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Russische Federatie in september 2016 waarin wordt getwijfeld aan zijn aandeelhouderschap. [gedaagde sub 5] heeft niet aangetoond aandeelhouder te zijn. Daardoor had hij geen recht om op 22 november 2013 bij de Ondernemingskamer een verzoekschrift in te dienen. [eiser sub 1 c.s.] heeft schade geleden door dit onrechtmatige handelen van [gedaagde sub 5] , zo stelt zij.
4.6.
[gedaagde sub 5] heeft als verweer aangevoerd dat hij zijn aandelen heeft verkregen bij de oprichting zoals blijkt uit de oprichtingsakte en de splitsingsakte. Op geen enkele wijze is duidelijk gemaakt dat de aandelen daarna aan een ander zijn overgedragen. De overdracht van aandelen kan slechts plaatsvinden bij notariële akte, verleden voor een Nederlandse notaris. Bovendien bevatten de statuten een blokkeringsregeling, zodat [eiser sub 1] als medeaandeelhouder langs die weg op de hoogte zou moeten zijn gekomen van een overdracht. Wat betreft het Russische onderzoek waarnaar [eiser sub 1 c.s.] verwijst, stelt [gedaagde sub 5] dat hieruit niet blijkt op welke wijze de Russische politie een oordeel kan vellen over de wijze waarop naar Nederlands recht bepaald wordt hoe het aandeelhouderschap wordt vastgesteld. De Ondernemingskamer oordeelde in de beschikking van 31 maart 2017 ten overvloede - uitgebreid gemotiveerd - dat de stelling van [eiser sub 1] (dat [gedaagde sub 5] ten tijde van het indienen van het enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer geen aandeelhouder was van de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s) onvoldoende concreet is onderbouwd, zo brengt [gedaagde sub 5] naar voren.
4.7.
Van belang is dat het op de weg van [eiser sub 1 c.s.] ligt om de stellingen die ten grondslag worden gelegd aan de vorderingen voldoende te onderbouwen. Het is dus niet aan [gedaagde sub 5] om aan te tonen dat hij wel degelijk aandeelhouder is, maar aan [eiser sub 1 c.s.] om diens stelling dat [gedaagde sub 5] dat níet is te onderbouwen. Dat is onvoldoende gebeurd, zeker in het licht van de uitgebreid gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 5] waaronder niet in de minste plaats de motivering van de Ondernemingskamer van 31 maart 2017. [eiser sub 1 c.s.] heeft hiertegen niets ingebracht. Aangezien onvoldoende is onderbouwd dat [gedaagde sub 5] geen aandeelhouder is, wordt de vordering op grond van daarmee samenhangend onrechtmatig handelen afgewezen.
de vorderingen tegen de niet verschenen [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s
4.8.
Tegen de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s is verstek verleend. Een vordering wordt in dat geval toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dat zal nu beoordeeld worden.
4.9.
In de dagvaarding stelt [eiser sub 1 c.s.] dat de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s niet hebben voldaan aan hun verplichting tot het correct en volledig bijhouden van het aandeelhoudersregister als bedoeld in artikel 2:194 BW en 2:9 BW en dat [eiser sub 1 c.s.] hierdoor schade heeft geleden.
4.10.
In de wet staat dat het bijhouden van het aandeelhoudersregister een taak is van het bestuur. [eiser sub 1 c.s.] heeft echter de vennootschap(pen) in deze procedure betrokken, niet haar bestuurder(s). [eiser sub 1 c.s.] heeft niet gesteld op welke grond deze vennootschappen op het mogelijk niet correct vervullen van die taak kunnen worden aangesproken.
De stelling van [eiser sub 1 c.s.] dat de heer [A] sinds 22 juli 2015 bestuurder van de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s. is en in die hoedanigheid aansprakelijk is, laat de rechtbank buiten beschouwing. De heer [A] is immers geen partij in deze procedure. Dit overigens nog afgezien van de vraag of [A] als bestuurder door [eiser sub 1 c.s.] op grond van artikel 2:9 BW kan worden aangesproken, dit betreft immers een interne regeling voor aansprakelijkheid.
In de spreekaantekeningen ten behoeve van de comparitie noemt [eiser sub 1 c.s.] ook dat de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s in strijd hebben gehandeld met artikel 2:175 BW. Niet is duidelijk wat zij hiermee bedoelt, er wordt geen koppeling gemaakt tussen enige stelling van [eiser sub 1 c.s.] en het genoemde artikel, dat gaat over de oprichting van een besloten vennootschap; nog daargelaten dat het in zo’n laat stadium van de procedure voor het eerst naar voren brengen van de stelling ook in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank gaat eraan voorbij.
De vordering tegen de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s is ongegrond en zal worden afgewezen, met inbegrip van de nevenvorderingen.
conclusie
4.11.
Geen van de aangevoerde gronden kan leiden tot toewijzing van de vorderingen. Deze zullen worden afgewezen. De proceskosten van [gedaagde sub 1 c.s.] komen voor rekening van [eiser sub 1 c.s.] als de in het ongelijk gestelde partij. Dit betreft voor [gedaagde sub 5] € 287,00 aan griffierecht en € 1.086,00 (2 punten x € 543,00) aan salaris. De kosten voor de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1 c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 5] tot op heden begroot op € 1.373,00, en aan de zijde van de [gedaagden sub 1 t/m 4] B.V.’s tot op heden begroot op nihil,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.V.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.FvG (4197)