ECLI:NL:RBMNE:2018:3307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4411
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van brandveiligheidseisen voor woonark en de rol van wegbeheerder

In deze zaak heeft eiser verzocht om de wegbeheerder te gelasten het pad naar zijn woonark te verbreden, zodat deze voldoet aan de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit 2012. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke handhavingsprocedure. Eiser stelde dat de gemeente Wijdemeren als wegbeheerder verantwoordelijk was voor de aanpassing van het pad, zodat hulpdiensten de woonark konden bereiken. De rechtbank oordeelde echter dat de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 zich richten op bouwwerken en dat alleen degene die zeggenschap heeft over het bouwwerk als overtreder kan worden aangemerkt. Aangezien eiser geen procesbelang had, werd zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank droeg de verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden, omdat eiser op het verkeerde been was gezet door de inhoudelijke beoordeling van zijn handhavingsverzoek. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een juiste partij in bestuursrechtelijke procedures en de rol van de wegbeheerder in relatie tot bouwwerken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/4411
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigden: mr. I.P.F. Olgers en L. Groeneveld).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers handhavingsverzoek afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder in reactie op het bezwaar van eiser het primaire besluit in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting was op 1 februari 2017. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn broer [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of zij gezamenlijk tot een oplossing kunnen komen. Partijen zijn hier niet in geslaagd.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) heeft op verzoek van de rechtbank een deskundigenbericht uitgebracht. Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek op de zitting is voortgezet op 5 juli 2018. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn broer [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Deze zaak gaat over de afwijzende beslissing van verweerder op eisers handhavingsverzoek. Eiser heeft verweerder verzocht om de wegbeheerder te gelasten om binnen een redelijke termijn het pad tussen zijn woonark en de [straatnaam] in [woonplaats] aan te passen, zodat wordt voldaan aan de brandveiligheidseisen uit de artikelen 6.37 en 6.38 van het Bouwbesluit 2012. Eiser wil bereiken dat de gemeente Wijdemeren als wegbeheerder het pad laat verbreden en een opstelplaats voor brandweervoertuigen aanlegt, zodat hulpdiensten tot aan zijn woonark kunnen komen.
2. Eiser heeft zijn handhavingsverzoek specifiek gebaseerd op het Bouwbesluit, en daarmee op artikel 1b van de Woningwet. Op grond van dat wetsartikel moeten bestaande bouwwerken, kort gezegd, blijvend voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. Het is niet in geschil dat eisers woonark als bouwwerk moest worden aangemerkt toen hij het handhavingsverzoek deed en toen verweerder het bestreden besluit nam.
3. Als de bereikbaarheid van eisers woonark inderdaad niet zou voldoen aan de brandveiligheidseisen uit de artikelen 6.37 en 6.38 van het Bouwbesluit, dan zou sprake zijn van een overtreding van de Woningwet. Verweerder heeft dan de bevoegdheid om handhavend op te treden en moet in beginsel ook gebruik maken van die bevoegdheid.
4. Vervolgens is de vraag wie in deze veronderstelde situatie als overtreder moet worden aangemerkt. Met andere woorden: tegen wie zou verweerder handhavend kunnen optreden bij een dergelijke overtreding? In dit geval kan dat naar het oordeel van de rechtbank enkel degene zijn die zeggenschap heeft over de woonark. De Woningwet en de eisen uit het Bouwbesluit richten zich immers op bouwwerken en de woonark is in deze zaak het bouwwerk waarop de vermeende overtreding betrekking zou hebben. De aard van het verbod uit artikel 1b van de Woningwet biedt geen grondslag voor verweerder om bij een overtreding van de artikelen 6.37 en 6.38 van het Bouwbesluit handhavend op te treden tegen de wegbeheerder (als sprake is van een openbare weg) of tegen de eigenaar van de weg (als dat niet zo is). Wegbeheerders en/of de wegeigenaren hebben daarom geen bestuursrechtelijke plicht om bouwwerken die aan de weg liggen aan het Bouwbesluit te laten voldoen. Die plicht hebben alleen degenen die in relatie staan tot die bouwwerken.
5. Eiser wil een bestuursrechtelijke handhavingsmaatregel, die inhoudt dat de gemeente als wegbeheerder gelast wordt om het pad naar zijn woonark aan te passen. Gelet op het voorgaande kan hij dat gewenste resultaat met deze procedure niet bereiken. Eiser heeft daarom geen procesbelang bij deze procedure. Zijn beroep is niet-ontvankelijk. Daarmee laat de rechtbank onbesproken of al dan niet sprake was van de door eiser gestelde overtreding.
6. De rechtbank ziet wel aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Verweerder heeft eiser immers op het verkeerde been gezet, door het handhavingsverzoek inhoudelijk te beoordelen. Dat eiser deze procedure bij de rechtbank is begonnen is hem daardoor niet geheel aan te rekenen. Er is verder niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
7. De rechtbank merkt nog op dat op 1 januari 2018 de Wet verduidelijking voorschriften woonboten in werking is getreden. Op grond van het sindsdien geldende artikel 131 van de Woningwet geldt het verbod uit artikel 1b niet voor, kort gezegd, bestaande woonboten. Op de zitting is verder nog gesproken over de uit de Wegenwet voor de wegbeheerder voortvloeiende zorgplicht. Nog afgezien van de vraag of het pad naar eisers woonark een openbare weg is, is het niet de bestuursrechter maar de civiele rechter die (uiteindelijk en desgevraagd) kan oordelen over hoe aan die plicht invulling is gegeven. De rechtbank heeft dit nu buiten haar beoordeling gelaten.
8. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te komen op de wijze zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.