ECLI:NL:RBMNE:2018:3274

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
16/700102-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en diefstal door een 17-jarige jongen in Bunschoten-Spakenburg

Op 1 juni 2017 heeft een 17-jarige jongen uit Den Bosch, verdachte, een fatale ontmoeting gehad met Savannah Dekker, een 14-jarig meisje uit Bunschoten-Spakenburg. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 13 juli 2018 geoordeeld dat de verdachte Savannah van het leven heeft beroofd, maar sprak hem vrij van moord wegens gebrek aan bewijs voor voorbedachte rade. De verdachte en Savannah hadden een online relatie die gekenmerkt werd door ruzies. Op de dag van de fatale ontmoeting zijn ze naar een parkje gegaan, waar Savannah haar laatste bericht om 14:49 uur verstuurde. Vijf minuten later werd de verdachte gezien terwijl hij op Savannah's fiets wegfietste. Op 4 juni 2017 werd Savannah's levenloze lichaam in een sloot aangetroffen. De doodsoorzaak kon niet definitief worden vastgesteld, maar er waren aanwijzingen voor een worsteling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn wisselende verklaringen, verantwoordelijk was voor de dood van Savannah. Hij werd veroordeeld tot 2 jaar jeugddetentie en de PIJ-maatregel, die een verplichte behandeling inhoudt. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, die met onwetendheid over de laatste momenten van Savannah moesten leven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een langdurige behandeling nodig heeft om zijn problematiek aan te pakken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/700102-17
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Hunnerberg te Nijmegen.
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen achter gesloten deuren van 8 september 2017, 24 november 2017, 26 januari 2018, 3 april 2018, 18 en 19 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.P.N. Robben en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.S. Zijderveld, advocaat te Wageningen, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de ouders en de grootvader van [slachtoffer] en mr. M.A.J. Kubatsch, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
INHOUDSOPGAVE

3 WAARDERING VAN HET BEWIJS4

3.1
Het standpunt van de officier van justitie4
3.2
Het standpunt van de verdediging4
3.3
Het oordeel van de rechtbank6
Volgorde van de bewijsmiddelen 6
Bevindingen plaats delict 7
Sectie op het lichaam 7
De laatste telefooncontacten van [slachtoffer] op 1 juni 2017 9
Aantreffen blikjes (fris)drank 10
Getuigen zien fiets 11
Ten aanzien van de fiets en blikjes op de locatie 11
Verdachte en [slachtoffer] in het park en wat eraan voorafging op 1 juni 2017 11
Na de afspraak tussen verdachte en [slachtoffer] in het park 13
Verdachte op de plaats delict (de sloot) 14
Verschillende onderzoeken met betrekking tot de niet humane biologische sporen 14
Interpretatie van de resultaten 17
Aangetroffen bezittingen van [slachtoffer] in de woning van verdachte 19
Geconstateerd letsel bij verdachte 19
De relatie tussen verdachte en [slachtoffer] in de periode 20 mei 2017 tot 1 juni 2017 21
Bewijsoverwegingen 26
Overweging met betrekking tot de voorbedachte rade. 29
Overwegingen alternatief scenario 29

7 OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL31

7.1
De vordering van de officier van justitie31
7.2
Het standpunt van de verdediging31
7.3
Het oordeel van de rechtbank31
Strafblad, rapportages en advies. 32
Toepasselijk sanctiestelsel 35
PIJ-maatregel 37
Jeugddetentie 37

8 BENADEELDE PARTIJ38

8.1
Standpunten partijen38
8.2
Het oordeel van de rechtbank38

10 BESLISSING40

1.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Onder 1
primair:
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juni 2017 te Bunschoten-Spakenburg opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd;
en voor het geval het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden,
subsidiair:
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juni 2017 te Bunschoten-Spakenburg opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Onder 2
primair:
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juni 2017 te Bunschoten-Spakenburg een fiets, (fiets)sleutels, een ID-kaart en een bankpas, toehorende aan [slachtoffer] heeft gestolen;
en voor het geval het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden,
subsidiair:
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juni 2017 te Bunschoten-Spakenburg en/of ’ [woonplaats] een fiets, (fiets)sleutels, een ID-kaart en een bankpas, toebehorende aan [slachtoffer] heeft verduisterd.

2.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.WAARDERING VAN HET BEWIJS

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, primair en het onder 2, primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Dat betekent dat de officier van justitie de moord op [slachtoffer] en de diefstal van de in de tenlastelegging genoemde goederen bewezen vindt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, primair en subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw licht - zakelijk weergegeven - toe dat verdachte en [slachtoffer] elkaar sinds maart 2017 online kenden en veel online contact hadden. Verdachte en [slachtoffer] vonden elkaar over en weer leuk en er ontstond een relatie. Dit contact kwam onder druk te staan toen verdachte er achter kwam dat [slachtoffer] ook dergelijk contact had met andere jongens. Verdachte was daar boos over.
Op 23 mei 2017 vond een eerste ontmoeting plaats tussen verdachte en [slachtoffer] . Op 1 juni 2017 vond een tweede ontmoeting tussen hen plaats. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij samen met [slachtoffer] in het parkje bij De Kronkels is geweest, dat zij daar wat hebben gedronken, dat [slachtoffer] weg moest rond 15:00 uur en zij dan kennelijk ook opeens tegen 15:00 uur te voet weg gaat.
Verdachte probeert, voor zover hij dat kan, informatie te geven. In zijn verklaringen is hij op de grote lijnen consistent, maar over een aantal onderwerpen geeft hij geen uitleg omdat hij zich zorgen maakte over het beeld dat daardoor zou ontstaan. Verdachte geeft aan dat hij in paniek raakte door de vermissing van [slachtoffer] en bang was dat een verdenking op hem zou vallen. Verdachte heeft om die reden ook gezwegen over de bij hem aangetroffen spullen van [slachtoffer] en het gegeven dat hij op haar fiets is weggefietst; ook hier maakte hij zich zorgen om de consequenties en was hij bang dat de politie dan zou denken dat hij er iets mee te maken had. Deze inschattingsfout toont zijn jeugdige leeftijd aan en wordt hem nu ten onrechte in zijn nadeel zwaar aangerekend. Verdachte is op een gegeven moment ook verhoormoe geworden en heeft geen enkel vertrouwen meer in de gang van zaken.
Van belang is dat er geen dadersporen zijn aangetroffen die zijn te relateren aan een delict dan wel aan verdachte. Er is geen op zichzelf staand bewijs van een door verdachte gepleegd strafbaar feit. Dat er een slakkenhuis in de jas van verdachte is aangetroffen maakt dit niet anders. Het is niet onomstotelijk komen vast te staan dat dit slakkenhuis in de jaszak van verdachte is gekomen op de locatie waar [slachtoffer] is aangetroffen, evenmin dat dit slakkenhuis afkomstig was van deze locatie of bijvoorbeeld niet al langer in de jaszak zat.
Met betrekking tot de in de kleding van verdachte aangetroffen diatomeeën, alsmede in de modder op de trappers van de fiets merkt de raadsvrouw op dat deze niet uniek zijn en in elk oppervlaktewater voorkomen. Verdachte is ook daadwerkelijk in de buurt van een sloot, park en gras geweest, zodat overdracht niet ondenkbaar is.
Daarnaast geeft de raadsvrouw aan dat ook de rol van toeval niet kan en mag worden onderschat. De kans dat een ander dan verdachte de hand heeft gehad in de dood van [slachtoffer] kan niet worden uitgesloten. Ook de mogelijkheid van een ongeluk en een zeer ongelukkige uitzonderlijke samenloop van omstandigheden kan niet worden uitgesloten.
De enkele omstandigheid dat verdachte mogelijk [slachtoffer] als laatste in leven heeft gezien kan niet uitsluitend op grond daarvan tot de conclusie leiden dat hij zich strafbaar jegens haar heeft gedragen. Alles wat geconstrueerd of bedacht kan worden, zonder iets van steun in de onderzoeksresultaten is louter speculatief. Verdachte heeft [slachtoffer] om 14:49 uur in ieder geval nog in levende lijve gezien. Maar uitleg geven lukt hem niet, of hij kan dat niet, of hij weet dat niet, of hij kan om bepaalde redenen in zijn psyche niet praten over wat er is gebeurd. Bij de beoordeling van een dergelijke zaak en het onderzoek blijft dan ook de conclusie dat het mensenwerk is en dat cognitieve instincten niet zijn uit te schakelen en er toe kunnen leiden dat er ten onrechte wordt geredeneerd richting daderschap van verdachte.
Resumerend stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat er geen hard bewijs is voor een strafbaar feit en dat het afgeleid bewijs is gebaseerd op aannames en doorredeneringen. Evenmin is er sprake van forensisch bewijs dat steun biedt voor strafbare gedragingen.
Ten aanzien van het onder 2, primair ten laste gelegde stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat er sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor de diefstal van de fiets, de (fiets)sleutels, de ID-kaart en het bankpasje van [slachtoffer] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de hierna opgesomde wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Volgorde van de bewijsmiddelen
De rechtbank zal de bewijsmiddelen bespreken in een bepaalde volgorde. Er wordt eerst ingegaan op het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op 4 juni 2017 in een sloot in het parkje De Kronkels in Bunschoten-Spakenburg. Vervolgens wordt ingegaan op de bevindingen van het sectierapport met betrekking tot het stoffelijk overschot. Daarna volgen berichten die [slachtoffer] met haar telefoon op 1 juni 2017 heeft verstuurd en die een indicatie geven van de laatste momenten dat [slachtoffer] kennelijk nog in leven was. Dat zij feitelijk samen met de verdachte is geweest in het parkje op 1 juni 2017 wordt dan besproken aan de hand van het aantreffen van haar DNA en het DNA van de verdachte op de gevonden lege drankblikjes en het feit dat getuigen haar fiets op die dag ter plaatse hebben gezien.
Daarna wordt ingegaan op de aanwezigheid van verdachte met [slachtoffer] op 1 juni 2017 toen zij de blikjes kochten bij het Gulf tankstation. Vervolgens wordt het moment in de tijd geplaatst dat de verdachte wordt gezien, terwijl hij het parkje uit fietst. Hoe en waar de fiets vervolgens is aangetroffen en welke reis de verdachte daarbij heeft afgelegd wordt dan aansluitend aan de hand van de bewijsmiddelen uiteengezet.
De bewijsmiddelen die gaan over de niet humane biologische sporen, die zijn aangetroffen op en in de kleding van de verdachte en op de trappers van de fiets van [slachtoffer] waar de verdachte mee heeft gefietst, zijn de basis voor de hypotheses die toetsen hoe deze sporen bij de verdachte terecht kunnen zijn gekomen. Daarbij gaat het ook om de relatie van deze sporen tot de wijze van het aantreffen van [slachtoffer] in de sloot en de rol die de verdachte daarin kan hebben gehad.
Hierna wordt ingegaan op de goederen van [slachtoffer] die bij de doorzoeking bij de verdachte thuis zijn aangetroffen en het letsel dat aan het lichaam van de verdachte is gezien.
Met de appgeschiedenis tussen de verdachte en [slachtoffer] en tussen verdachte en anderen wordt een indruk gegeven van de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] en de reden en manier waarop de verdachte vóór en op 1 juni 2017 met [slachtoffer] wilde afspreken.
Tenslotte volgen de conclusies van de rechtbank ten aanzien van de vraag of de verdachte kan worden verweten dat hij de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt en zo ja, of daarbij sprake is geweest van voorbedachte rade.
Bevindingen plaats delict
Op 4 juni 2017 omstreeks 11.38 uur kregen twee verbalisanten de opdracht te gaan naar Sportpark de Vinken aan De Kronkels te Bunschoten-Spakenburg. Aldaar aangekomen troffen zij een man aan en hoorden hem zeggen dat hij met een aantal mensen aan het trainen was met hun speurhonden. Verbalisanten hoorden de man zeggen dat zijn hond een spoor oppikte en dat de hond direct naar de waterkant liep. Daar trof hij vermoedelijk een stoffelijk overschot aan in het water.
Vanaf De Kronkels, ter hoogte van de Ampèreweg, loopt een klein bruggetje over een smalle sloot. Dit bruggetje is aan weerszijden voorzien van een witte railing. Via dit bruggetje kom je in een parkje. Door dit parkje loopt een smal pad. Na enkele meters bevindt zich aan de linkerzijde van dit smalle pad een houten bankje voor een rij bomen. Gelijk voorbij dit bankje bevindt zich aan de linkerzijde een opening in de rij bomen. Parallel aan de rij bomen loopt een sloot vanaf De Kronkels tot aan de Blokhuiswetering.
Samen met de man volgden verbalisanten de man over het bruggetje naar het park en liepen voorbij het houten bankje en aan de linkerzijde in de opening tussen de rij bomen naar de slootkant. [2] Verbalisanten zagen dat het stoffelijk overschot dicht tegen de oeverkant aan lag. [3]
Op 4 juni 2017, omstreeks 17:15 uur, startten een viertal verbalisanten met het onderzoek aan het slachtoffer. [4] Het slachtoffer werd vanuit het water op een steriel laken in de onderzoekstent gelegd. Het slachtoffer was gekleed in een bh, shirt, jas, broek, onderbroek, sokken en schoenen. Het slachtoffer droeg de jas slechts aan de linkerarm, waarbij de mouw was opgestroopt tot haar elleboog. De broek en onderbroek waren naar beneden geschoven, ter hoogte van haar enkels.
Verbalisanten zagen dat het slachtoffer groenkleurige vegetatie in haar linkerhand en deels tussen de vingers had geklemd.
De jas van het slachtoffer werd verwijderd door middel van het openknippen van de linkermouw. Verbalisanten zagen dat de rechtermouw binnenstebuiten was gekeerd. [5]
Sectie op het lichaam
Op 5 juni 2017 is er sectie verricht op het lichaam van (toen nog: vermoedelijk) [slachtoffer] . Bij de sectie is het navolgende gebleken:
Letsels: (sub A7)
Ledematen:
- Aan de linkerkuit hoog een ronde rode huidverkleuring van circa 1 x 1 cm. Bij insnijden bleek er sprake van een bloeduitstorting.
- Aan de buigzijde van de linkerbovenarm een vlekkige roodgroene huidverkleuring van circa 6 x 2 cm. Bij insnijden bleek dit een bloeduitstorting. Wonddateringsonderzoek op dit letsel is verricht. Volgens de wonddateringsdeskundige was de beoordeling niet betrouwbaar vanwege postmortale verandering (ontbinding). Omdat bij sectie bij insnijden wel bloeduitstorting aanwezig was, wordt dit wel als reëel (vitaal) letsel gezien.
- Aan de linkerelleboogplooi en vlekkige roodgroene huidverkleuring van circa 3 x 2 cm. Bij insnijden bleek dit een bloeduitstorting in de huid. [6]
Bevindingen die bij insnijden geen letsels bleken te zijn: (sub A8)
Ledematen:
- Aan de linkerbovenarm, op de overgang van de buig naar strekzijde, een vlekkige rode huidverkleuring van circa 5 x 6 cm. Bij insnijden was er geen duidelijke bloeduitstorting. Wonddateringsonderzoek op dit letsel van de ledematen is verricht. Volgens de wonddateringsdeskundige was de beoordeling niet betrouwbaar vanwege postmortale verandering (ontbinding).
Hals:
- Links hoog aan de hals, circa 1 cm links van midden, een dieprode groene huidverkleuring van circa 1 x 0.7 cm. Bij insnijden geen overtuigende bloeduitstorting. Wonddateringsonderzoek op dit letsel is verricht. Volgens de wonddateringsdeskundige was de beoordeling niet betrouwbaar vanwege postmortale verandering.
- rechts hoog aan de hals, op circa 1 cm rechts van midden, een dieprode groene huidverkleuring van circa 1,5 x 1 cm. Bij insnijden geen overtuigende bloeduitstorting. Wonddateringsonderzoek op dit letsel is verricht. Volgens de wonddateringsdeskundige was de beoordeling niet betrouwbaar vanwege postmortale verandering (ontbinding). [7]
Bij sectie werden postmortale veranderingen vastgesteld, goed passend bij een postmortale tijd van enkele dagen onder de klimatologische omstandigheden zoals de periode van vermissing en vinding van het lichaam. [8]
De letsels/bevindingen sub A7 waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch geweld zoals door stoten (vallen, slaan, tegen iets aankomen/aandrukken) kan ontstaan. De letsels sub A7 aan de buigzijde van de linkerbovenarm en de buigzijde van de rechteronderarm kunnen ook door stevig vastpakken zijn ontstaan, maar zijn daar niet bewijzend voor.
De bevindingen sub A8 waren macroscopisch geen bloeduitstortingen. Ook niet na insnijden van het letsel, waarbij geen bloeduitstorting werd gezien. Wonddateringsonderzoek toonde evenmin aan dat dit vitale letsels waren, waarbij beperkingen werden gemeld in de zin van postmortale veranderingen. Vanuit dat oogpunt is het niet waarschijnlijk dat deze letsels vitale letsels waren, doch kan het niet geheel worden uitgesloten gezien de beperkingen in de zin van postmortale veranderingen. [9]
Bij sectie en toxicologisch onderzoek op het lichaam is geen doodsoorzaak gebleken. Gezien de vinding te water dient verdrinking als eventuele doodsoorzaak te worden overwogen. [10] Er waren geen door inwerking van uitwendig mechanisch geweld zichtbare afwijkingen die het overlijden zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis zouden kunnen zijn. De beoordeling was beperkt vanwege gevorderde ontbinding en toestand na doorgemaakt verblijf te water. Er dient rekening te worden gehouden dat bepaalde typen geweldsinwerking (zoals geweld op de hals, smoren) geen zichtbare afwijkingen aan het lichaam hoeven achter te laten zodat dergelijke geweldsinwerkingen niet kunnen worden uitgesloten als mogelijke oorzaken van het overlijden.
Voor de uiteindelijke identificatie is gekozen voor een onderzoek aan het gebit. Daarmee werd vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer] betrof. [11]
De laatste telefooncontacten van [slachtoffer] op 1 juni 2017
Die middag van 1 juni 2017, in de tijd dat verdachte en [slachtoffer] samen waren, had [slachtoffer] via WhatsApp contact met [A] en met [B] .
Ook verdachte had die middag contact met [B] via WhatsApp.
Contacten[slachtoffer]en [B]
[slachtoffer] (14:48:
20uur)
Oh wat hoor ik nu?
Willen jou vrienden mij opzoeken?
Contactenverdachteen [B]
Verdachte (14:48:
44 uur)
Heey
Zeg ja
Tegen [slachtoffer] [12]
Contacten [slachtoffer] en [A]
[slachtoffer] - 14:30 uur
Ik krijg nog al je insta fotos (emoticon smiley en hartje)
[A] - 14:38 uur
Vanavond
Okee
[slachtoffer] - 14:38-14:39 uur
Is goed schat (emoticon hartje en lippen)
Loveyouu (2 keer emoticon hartje)
Ga nou maar werken (emoticon smiley en hartje)
[A] - 14:39 uur
Ja maar tel licht bij me stuur (emoticon smiley en hartje)
[slachtoffer] - 14:39 uur
2 keer emoticon smiley
2 keer emoticon smiley, 1 keer emoticon hartje
[A] - 14:39 uur
Weet je hoe verlijdelijk da is
[slachtoffer] - 14:39-14:40 uur
Jaaa ik weet
Maar dan zal ik wel stoppen met appen voordat er iets met je gebeurt (emoticon smiley en 2 keer hartje)
[A] - 14:47 uur
Hoezo gebeurt nooit wa met mij
[slachtoffer] - 14:48:51 uur
Gwn voor de zekerheid
[slachtoffer] -
14:48:55uur
Wil je nii kwijt
[slachtoffer] -
14:48:59uur
emoticon smiley en emoticon hartje [13]
De laatste WhatsApp activiteit van [slachtoffer] werd geregistreerd op 1 juni 2017 om 14:49 uur. [14]
[slachtoffer] maakte gebruik van een telefoontoestel waarvan het imeinummer en telefoonnummer bekend zijn. Hiervan zijn de historische telecomgegevens opgevraagd. Uit de opgevraagde histo’s bleek dat er op 1 juni 2017 vanaf 15:10 uur geen mastregistratie meer aanwezig was en gesprekken niet meer werden beantwoord. Om 16:51 uur werd de datasessie callrefid [nummer] afgesloten. [15]
Gelet op de niet beantwoorde inkomende gesprekken waarbij geen mastgegevens zijn geregistreerd is het zeer aannemelijk dat de telefoon van [slachtoffer] tussen 14:48 en 15:10 uur is uitgegaan.
Gelet op de datasessie met het callrefid [nummer] , welke openstond tot en met 16:51 uur, is het zeer aannemelijk dat de telefoon van [slachtoffer] niet op gebruikelijke wijze is uitgezet, omdat het netwerk van Vodafone kennelijk geen afmelding heeft ontvangen en daardoor de datasessie open is blijven staan. [16]
De rechtbank heeft geconstateerd dat, ondanks een zeer intensieve speurtocht zowel in de sloot waar haar stoffelijke overschot werd aangetroffen als op andere locaties, de telefoon van [slachtoffer] niet is teruggevonden.
Aantreffen blikjes (fris)drank
Tijdens het forensisch onderzoek op de plaats en omgeving waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] werd aangetroffen zijn diverse sporen(dragers) veiliggesteld. Hieronder bevonden zich 2 blikjes, 1 blikje Coca Cola Zero, voorzien van SIN-nummer AAJJ6483NL en 1 blikje Red Bull, voorzien van het SIN-nummer AAJJ6484NL.
De blikjes zijn aangetroffen nabij de doorgang vanuit het park richting de waterkant. De blikjes zijn opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voor onderzoek. [17]
Van het DNA in de bemonstering AAJJ6483NL#01 van een blikje Coca Cola Zero is een DNA-profiel verkregen van een vrouw. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] . Dit betekent dat het DNA in deze bemonstering van het slachtoffer afkomstig kan zijn. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw met dit DNA-profiel matcht is kleiner dan één op één miljard.
Van het DNA in de bemonstering AAJJ6484NL#01 van een blikje Red Bull is een DNA-profiel verkregen van een man. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] . Dit betekent dat het DNA in deze bemonstering van de verdachte afkomstig kan zijn. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man met dit DNA-profiel matcht is kleiner dan één op één miljard. [18]
Getuigen zien fiets
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaarden dat zij op 1 juni 2017 rond 15:00 uur een stukje door het park gingen lopen. De getuigen verklaarden dat zij over het witte bruggetje liepen en gelijk een fiets zagen staan. Het was een zwarte fiets met een zwarte mand. Het viel de getuigen op dat de sleutels in de fiets zaten en dat de fiets dus niet op slot stond. De getuige [getuige 2] verklaarde dat de fiets stond geparkeerd op een standaard. Beide getuigen hebben op een plattegrond de plek aangewezen waar de fiets stond. [19] Afgaande op het tijdstip waarop de getuigen op de camera CH07 te zien zijn (15:02:51) en de afgelegde afstand vanaf het witte bruggetje, hebben zij de fiets omstreeks 15:02 uur zien staan. [20]
Ten aanzien van de fiets en blikjes op de locatie
De rechtbank stelt vast dat de locatie waar de getuigen de hiervoor omschreven fiets zagen staan en de locatie waar de blikjes met daarop het DNA van zowel verdachte als [slachtoffer] werden gevonden zich in de directe omgeving bevonden van de sloot waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] werd aangetroffen.
Verdachte en [slachtoffer] in het park en wat eraan voorafging op 1 juni 2017
Op 1 juni 2017 heeft de volgende Instagram chat plaatsgevonden tussen
verdachte en [slachtoffer] .
[slachtoffer] – 08:32 uur
Kom naar mij ofs
Verdachte – 11:34 uur
Ja?
Verdachte – 11:41 uur
Is goed ik kan zo de bus pakken heh
Verdachte -12:49 uur
Hey Hoelaat Kun jij der zijn?
[slachtoffer] - 12:49 uur
Waar?
Verdachte – 12:50 uur
Diezelfde bushalte als de vorige keer
[slachtoffer] – 12:50 uur
Isgoedd
Zeg maar als je dr bent
Verdachte – 12:50 uur
Zo t zo ff zeggen
[slachtoffer] – 12:52 uur
Ik kan maar tot drie uur [21]
Verdachte – 13:52 uur
Ben der bijna
2 haltes
[slachtoffer] – 13:58 uur
Ik ben bij de blauwe reiger nu
Verdachte – 13:58 uur
Waar
Ik zit in n hol
Op de camerabeelden van het Gulf tankstation aan De Kronkels 23 te Bunschoten-Spakenburg is vervolgens te zien dat op 1 juni 2017 omstreeks 13:44:48 een meisje en een jongen het tankstation binnen komen. Korte tijd later zijn ze beiden te zien als ze door het tankstation lopen. Korte tijd later zijn beide personen te zien bij de kassa. Op de beelden is te zien dat het meisje een blikje cola afrekent en de jongen een ander blikje drinken contant betaalt. [23]
De systeemtijd van de camerabeelden lopen 31 minuten en 23 seconden achter op de daadwerkelijke atoomtijd. [24] Op de bekeken beelden zijn verdachte en [slachtoffer] te zien en herkend door verbalisant. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] een donkere damesfiets met een dubbele stang bij zich heeft voorzien van een voordrager met een donker krat voorop. [25]
Om 13:45:31 uur staan verdachte en [slachtoffer] voor de kassa. [slachtoffer] zet het blikje op de toonbank bij de kassa en pakt een zwarte portemonnee. Verbalisant ziet dat het gaat om een donkerkleurig blikje Coca Cola Zero. [26] Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] een pinbetaling doet bij de kassa. Na het invoeren van de pincode pakt [slachtoffer] haar bankpas met haar rechterhand en stopt haar bankpas in haar portemonnee. Na het wegstoppen van de bankpas en het sluiten van de portemonnee heeft [slachtoffer] het blikje Cola en haar portemonnee in haar rechterhand vast. [27]
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte daarna een blikje Red Bull afrekent. [28]
Op het tijdstip van 13:46:57 is te zien dat [slachtoffer] en verdachte vertrekken vanaf het terrein van het tankstation. [slachtoffer] fietst in de richting van het fietspad en fietst via het fietspad in de richting waar ze vandaan kwam. Verdachte loopt via het terrein van het tankstation weg. Op de laatste afbeelding zijn [slachtoffer] en verdachte samen te zien en verdwijnen dan om 13:47:07 uur via het fietspad uit beeld. [29]
Verbalisant heeft op de bekeken camerabeelden niet gezien dat verdachte goederen overgaf aan [slachtoffer] of andersom vanaf het moment van aankomst en vertrek van het tankstation. [30]
Rekening houdend met het verschil tussen de daadwerkelijke tijd en de aangegeven cameratijden stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer] op het tijdstip van 14:18 uur uit beeld verdwenen zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die middag van 1 juni 2017 met [slachtoffer] op het bankje heeft gezeten in het park de Kronkels in Bunschoten-Spakenburg. In de tussenliggende tijd, vanaf het vertrek van het tankstation naar het bankje, hebben zij de gekochte blikjes frisdrank leeggedronken en in de omgeving van dat bankje weggegooid. De fiets van [slachtoffer] was zichtbaar vanaf het bankje waar zij zaten en de sleutels zaten in het slot.
Na de afspraak tussen verdachte en [slachtoffer] in het park
Op de camerabeelden van het bedrijf Twizst, gevestigd aan de Kronkels 12A te Bunschoten is om 15:15 uur te zien dat vanaf de Kronkels richting parkje een fietser aan komt fietsen. Het betreft een damesfiets die aan de voorzijde boven het voorwiel een donker krat heeft. [31]
De fiets van [slachtoffer] is aangetroffen op de Monseigneur van de Weteringstraat te Hoogland. Op deze straat is, vanuit de richting Hoogland aan de rechterzijde van de rijbaan, een berm gelegen. Naast deze berm ligt een droge sloot/greppel. In de berm aan de rechterzijde wees de melder een locatie aan alwaar de fiets in de droge sloot had gelegen. De melder was die avond 1 juni 2017 om 19:30 uur aan het wandelen en had de fiets ontdekt. Hij vertelde dat hij de fiets uit de sloot had getild en tegen de boom had geplaatst. Verbalisant toonde de melder een foto van de fiets. Hij verklaarde dat dit de fiets was die hij eerder tegen de boom had geplaatst. De fiets had een zwart krat voorop. De sleutels zaten niet in het fietsslot. [32]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij vanaf het parkje de Kronkels is weggereden op de fiets van [slachtoffer] en dat hij enige tijd heeft rondgefietst. Verdachte wist de weg niet en zijn telefoon gaf aan dat de bushalte waar verdachte weer op de bus is gestapt, de dichtstbijzijnde halte was. Verdachte heeft de fiets in een droge greppel neergelegd en is vervolgens teruggelopen naar de bushalte. [33]
Verdachte op de plaats delict (de sloot)
Op 5 juni 2017 heeft een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in een woning aan de [adres] te ’ [woonplaats] . Hierbij zijn onder meer de volgende goederen van verdachte in beslag genomen:
- Schoenen.
- Twee paar sokken en onderbroek (gewassen kleding van verdachte).
- Twee T-shirts (twee gewassen T-shirts hangen op de waslijn, zijn van verdachte).
- Diverse kleding (diverse gewassen kledingstukken aan de waslijn).
- Jas. [34]
In een WhatsApp-bericht van 4 juni 2017 zegt de moeder van verdachte tegen verdachte dat zij alles heeft gewassen. [35]
Verdachte heeft verklaard dat hij in ieder geval niet recent in een sloot is geweest. [36]
Verschillende onderzoeken met betrekking tot de niet humane biologische sporen
Op 19 juni 2017 ontving een forensisch onderzoeker uit handen van het tactisch onderzoeksteam een zak met daarin een paar rode schoenen. Deze schoenen waren aangetroffen in de woning waar de verdachte verbleef. Ook ontving de forensisch onderzoeker een doos met daarin een zwarte jas. Deze jas was ook aangetroffen in de woning waar verdachte verbleef. [37]
De genoemde goederen werden op de daartoe geëigende wijze veiliggesteld en voor vervolgonderzoek aangeboden bij de daarvoor bestemde instantie. De volgende sporen/stukken van overtuiging werden voor nader onderzoek veiliggesteld:
Schoeisel (schoen), 2 stuks, rood. Vanaf kamer verdachte. SIN: AAKR2980NL
Kleding (jas). Jas aangetroffen kamer verdachte. SIN: AAKR2982NL [38]
Op 11 juli 2017 kreeg verbalisant [verbalisant] van de tactische recherche een aantal dozen met kleding overhandigd. Deze kleding was door de tactische recherche in beslag genomen tijdens de doorzoekingen van de verblijfplaatsen van verdachte.
Op 7 juli 2017 ontving verbalisant vanuit het tactisch team een foto. Op deze foto was verdachte zichtbaar. De foto was genomen in de ochtend van 1 juni 2017. Op de foto was de blouse zichtbaar die verdachte op 1 juni 2017 had gedragen. [39] Het tactisch team verzocht verbalisant om de kleding te onderzoeken en veilig te stellen voor aanvullend onderzoek. Elk kledingstuk werd door verbalisant bekeken of deze overeen kwam met de foto en/of dat het een spijkerbroek betrof.
Tijdens het onderzoek naar het betreffende shirt, zag verbalisant in een zak een aantal kledingstukken zitten. Hierbij zat de blouse die verbalisant herkende als de blouse op de foto. Deze blouse werd door verbalisant veilig gesteld en voorzien van een uniek spoornummer: SIN: AAJD2305NL. Ook werd onder meer een spijkerbroek op de daarvoor geëigende wijze voor nader onderzoek veiliggesteld en voorzien van een uniek spoornummer: SIN: AAJD2308NL. [40]
Een eerste onderzoek door het NFI resulteerde in de vondst van een slakkenhuis in de jaszak van de jas [AAKR2982NL] van de verdachte. Mogelijk is het eenzelfde soort slak als enkele slakken die in de vegetatie uit het haar van het slachtoffer aanwezig waren. Om dit te bepalen moet de soort van de slakken bepaald worden. Ook met betrekking tot de wortelstokken, schoenen en kleding van verdachte welke zijn veiliggesteld voor onderzoek naar watercontact, geeft dit rapport aanbevelingen voor aanvullend onderzoek aan niet-humane biologische sporen. [41]
Naar aanleiding van deze eerste bevindingen werd door het NFI nader onderzoek verricht en het volgende geconcludeerd:
De door het NFI onderzochte vegetatie in het haar van het slachtoffer bestaat voornamelijk uit wortelstokken. Naast de wortelstokken zijn er onder meer ook slakkenhuizen aanwezig. De slakkenhuizen in deze vegetatie zijn op basis van uiterlijke kenmerken gedetermineerd als, onder meer, draaikolkschijfhorenslakken. Het slakkenhuis uit de linkerzak van de jas is op basis van uiterlijke kenmerken gedetermineerd als de draaikolkschijfhorenslak. Deze soort komt overeen met één van de soorten in de vegetatie in het haar. De draaikolkschijfhorenslak is een algemeen voorkomende zoetwaterslak die voorkomt in stilstaand tot zwak stromende zoet of brak oppervlaktewater, zoals een sloot, waarin veel planten aanwezig zijn. [42]
Door het NFI werd ook onderzoek verricht naar de vraag of de kledingstukken van verdachte in contact zijn geweest met slootwater. Het NFI rapporteert hierover het volgende:
In oppervlaktewateren, zoals sloten, leven verschillende soorten waterorganismen. Bij contact van kleding met oppervlaktewater kunnen waterorganismen in kleding achterblijven. Om vast te stellen of kleding in contact is gekomen met oppervlaktewater kan een onderzoek naar de aanwezigheid van waterorganismen, in het bijzonder diatomeeën (of kiezelwieren), worden ingezet. Bij het vergelijken van de diatomeeën samenstelling wordt gekeken naar de diversiteit, de zeldzaamheid en de algemene ecologie van de aanwezige soorten. Daarnaast wordt tussen de te vergelijken monsters ook een mate van overeenkomst berekend en vergeleken resultaten van eerder onderzochte monsters. [43]
Uit het diatomeeënonderzoek is het volgende gebleken:
De bemonstering van de schoenen [AAKR2980NL] bevatten beide ongeveer 200 diatomeeën. De mouwen van de jas [AAKR2982NL] en de jaszak bevatten respectievelijk minder dan 100 en 300 diatomeeën per dm2 stof.
De blouse [AAJD2305NL] bevat 900 diatomeeën per dm2 stof en de twee bemonsteringen van de broek [AAJD2308NL] bevatten 1.400 en 2.300 diatomeeën per dm2 stof.
De bemonsteringen van de blouse en één van de bemonsteringen van de broek zijn geselecteerd voor een aanvullende analyse en vergeleken met de referentiemonsters uit de sloot. [44]
Tussen de diatomeeënsamenstellingen van de blouse en de broek enerzijds en de sloot anderzijds zijn maten van overeenkomst berekend. De berekende maten van overeenkomst passen beter bij monsters met dezelfde herkomst dan bij monsters met een verschillende herkomst. Dit betekent dat de diatomeeënsamenstellingen van de blouse en de broek veel overeenkomsten (en weinig verschillen) vertonen met het referentiemonster van de sloot. [45]
Het NFI komt tot de volgende conclusie:
De overeenkomsten en verschillen tussen de diatomeeënsamenstelling in de blouse en de broek enerzijds en de diatomeeënsamenstelling van de sloot anderzijds zijn
veel waarschijnlijkerwanneer de blouse en broek in contact zijn geweest met de sloot waarin het slachtoffer is aangetroffen, dan wanneer deze in contact zijn geweest met een willekeurig ander oppervlaktewater. [46]
De term ‘veel waarschijnlijker’ heeft een ordegrootte bewijskracht dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten 100 tot 10.000 keer groter wordt geacht wanneer de ene hypothese waar is, dan wanneer de andere hypothese waar is.
Daarnaast zijn ook de grondmonsters afkomstig van de trappers van de fiets van [slachtoffer] onderzocht.
Op de trappers van de fiets bevond zich opgedroogde resten natuurbodem (grond, klei en/of zand). Dit materiaal is van de trappers geschraapt. De linker- en de rechter trapper zijn apart bemonsterd. De monstername van de linker trapper werd voorzien van SIN AAJU4242NL. De monstername van de rechter trapper werd voorzien van SIN AAJU4243NL. De genoemde sporen/sporendragers werden op de daartoe geëigende wijze veiliggesteld en voor vervolgonderzoek aangeboden bij de daarvoor bestemde instantie. [47]
Het NFI heeft vervolgens onderzoek verricht naar deze grondmonsters. Hierover is het volgende gerapporteerd:
Grondmonsters trappers
In de grondmonsters [AAJU4242NL] en [AAJU4243NL] zijn respectievelijk circa 92.000 en 199.000 diatomeeën aangetroffen. Gecorrigeerd voor de hoeveelheid materiaal betekent dit dat beide grondmonsters een concentratie van circa 400.000 diatomeeën per gram hebben. Tussen de diatomeeënsamenstelling van de trappers enerzijds en de samenstelling van de slootbodem anderzijds is een mate van overeenkomst berekend. De berekende mate van overeenkomst past beter bij monsters met dezelfde herkomst dan bij monsters met een verschillende herkomst. De meeste aanwezige soorten in de trappers komen zelden buiten het water voor en passen bij een zoet tot licht brak oppervlaktewater [48] .
De grote hoeveelheid diatomeeën samen met de soortensamenstelling wijst er op dat de diatomeeën in de grond vanaf de trappers van de fiets afkomstig zijn uit de bodem van een permanent oppervlaktewater. De samenstelling van de diatomeeën vanaf de trappers komt overeen met die van de referentiemonsters uit de sloot waarin het slachtoffer is aangetroffen. De mate van overeenkomst past bij monsters die een gelijke herkomst hebben. [49]
Interpretatie van de resultaten
Alle bevindingen van de onderzoeken aan (i) de planten en wortelstokken in het haar van het slachtoffer, (ii) de diatomeeën in de kleding van de verdachte, (iii) de waterslak uit de jaszak van de verdachte en (iv) de grond vanaf de trappers van de fiets zijn vervolgens gezamenlijk beschouwd en in het licht van de volgende hypotheses:
H1: De verdachte heeft met het slachtoffer geworsteld in de sloot (waarbij zijn kleding (deels) doorweekt raakte) en is daarna weggefietst uit het park.
H2: De verdachte heeft het slachtoffer in de sloot gerold (waarbij zijn kleding (deels) is nat gespat) en is daarna weggefietst uit het park.
H4: De verdachte is niet in contact geweest met het water uit de sloot (waarin het slachtoffer is aangetroffen) en is na bezoek aan het park bij de kabelbaan weggefietst uit het park.
Hierbij kan het volgende geconcludeerd worden:
De bevindingen zijn veel waarschijnlijker wanneer H1 waar is dan wanneer H2 waar is
De bevindingen zijn
zeer veel waarschijnlijkerwanneer H1 waar is dan wanneer H4 waar is.
De bevindingen zijn
zeer veel waarschijnlijkerwanneer H2 waar is dan wanneer H4 waar is.
De term ‘zeer veel waarschijnlijker’ heeft een ordegrootte bewijskracht dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten 10.000 tot 1.000.000 keer groter wordt geacht wanneer de ene hypothese waar is, dan wanneer de andere hypothese waar is. [50]
Ter terechtzitting van 18 juni 2018 hebben de onderzoekers en opstellers van bovengenoemde rapportages, A. Dragutinovic en I. Kuiper hun bevindingen nader toegelicht en onder meer verklaard dat de hoeveelheid diatomeeën onder meer afhankelijk is van de vraag of kleding nadien gewassen is. Door een wasbeurt verdwijnt circa 75% van de aanwezige diatomeeën. Ook de aard van het materiaal is van invloed op de hoeveelheid diatomeeën. Zo hechten diatomeeën zich slecht op leer. De onderzochte schoenen van verdachte waren van leer. De deskundigen hebben aangegeven dat zij een zodanig hoge concentratie van diatomeeën als aangetroffen in de kleding van verdachte niet vaak tegenkomen, temeer onder de aanname dat de kleding gewassen is. Ook de zeer hoge concentratie diatomeeën uit het grondmateriaal van de trappers wijst op een intensief contact.
De deskundigen verklaren verder dat er geen grondmateriaal onder de zolen van de schoenen aanwezig was. Dat er wel grondmateriaal op de trappers van de fiets aanwezig was is te verklaren door overdracht vanaf de schoenen op de trappers. Een mogelijk verklaring is dat de schoenen schoongemaakt zijn. De schoenen oogden bij ontvangst volledig schoon. Daarnaast zijn zowel het leer als de zolen van schoenen materialen waar diatomeeën zich slecht aan hechten.
Over de wortelstokken verklaart de deskundige Kuiper dat dit ondergrondse verbindingen van planten zijn die zich klonaal voortplanten. Dus via sprietjes aan de wortels (ondergrondse verbindingen) ontstaan nieuwe stengels. De wortelstokken zijn de ondergrondse delen van een plant waarmee hij zich vastzet in de grond. Dit zijn dus niet de onderdelen van een plant die op natuurlijke wijze in het water zouden moeten staan; zij moeten verankerd zijn in de oever.
Over de aangetroffen slak verklaren de deskundigen dat er geen reden is voor het verschil in het rapport van de gebruikte benaming slak of slakkenhuis. Het betreft (een deel van) een slak met een slakkenhuis in dit geval. De betreffende slak is een waterslak en leeft dus in het water en zal niet uit zichzelf uit het water komen. [51]
Daarnaast heeft het NFI ook de op het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen vegetatie onderzocht. Met betrekking tot dit onderzoek is het NFI tot de volgende
resultaten en interpretatie gekomen.
De vegetatie [AAGF5332NL] uit het haar van het slachtoffer bestaat voornamelijk uit stengels met wortels (wortelstokken). Deze vegetatie bleek de plant bitterzoet te betreffen. Dit is een algemeen voorkomende houtige meerjarige plant die groeit op zeer vochtige voedselrijke bodem, zoals langs oevers. Het is geen waterplant.
De stengels in de hand van het slachtoffer waren op basis van uiterlijke kenmerken vergelijkbaar aan de stengels in het haar. De locatie van de vindplaats van het slachtoffer is op 25 september 2017 bezocht, waarbij gekeken is naar de algemene vegetatie rond en in de sloot waarin het slachtoffer werd aangetroffen. Op foto’s van de vindplaats, genomen ten tijde van het aantreffen van het slachtoffer is zichtbaar dat weinig materiaal los in de sloot drijft. Daarnaast waren geen sporen van recente maaiwerkzaamheden, of slootbagger-werkzaamheden zichtbaar. [52]
Het aantreffen van de wortelstokken van bitterzoet in het haar van het slachtoffer, de conditie van deze wortelstokken ten tijde van aantreffen, de algemene ecologie van deze plant en de vegetatie op de vindplaats van het slachtoffer is gezamenlijk beschouwd in het licht van de volgende twee hypotheses:
H1a: De planten/wortelstokken zijn door een niet-delict gerelateerde activiteit in de sloot geraakt en vervolgens op het slachtoffer terecht gekomen;
H2a: De planten/wortelstokken zijn tijdens het te water raken van het slachtoffer losgetrokken van de oever en vervolgens op het slachtoffer terecht gekomen.
Onderzoeker komt tot de conclusie: De bevindingen zijn
waarschijnlijkerwanneer hypothese H2a waar is dan wanneer hypothese H1a waar is.
De term ‘waarschijnlijker’ heeft een ordegrootte bewijskracht dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten 10 tot 100 keer groter wordt geacht wanneer de ene hypothese waar is, dan wanneer de andere hypothese waar is. [53]
Aangetroffen bezittingen van [slachtoffer] in de woning van verdachte
Op 5 juni 2017 heeft een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in een woning aan de [adres] te ’ [woonplaats] . Bij deze doorzoeking werd op een slaapkamer in deze woning, die kennelijk in gebruik was bij verdachte, een rugtas met inhoud aangetroffen en in beslag genomen.
In deze rugtas werden onder meer de volgende goederen aangetroffen:
1. een Rabo bankpas op naam van [slachtoffer] ;
2. Een Nederlandse identiteitskaart op naam van [slachtoffer] (deels verbrand)
3. Een sleutelbos met daaraan kennelijk 1 fietssleutel en twee huissleutels. De sleutelhanger was van metaal en had als opschrift “Welcome Las Vegas”. [54]
De sleutelbos is door de moeder van [slachtoffer] herkend als de sleutelbos van de fiets van [slachtoffer] . [55]
Geconstateerd letsel bij verdachte
Op 4 juni 2017 is door een forensisch onderzoeker een onderzoek verricht naar sporen of letsels op verdachte. [56] Tijdens het ingestelde onderzoek werd door verbalisant het navolgende bevonden en waargenomen. Verbalisant zag dat verdachte onder meer een geelgroene verkleuring had op zijn rechterheup. Verbalisant heeft de verdachte gefotografeerd en daarbij de letsels vastgelegd. [57]
In de letselbeschrijving van 5 juni 2017 is hierover opgemerkt dat de gele verkleuring een grillig en vlekkig karakter heeft. De afmeting van het totale letsel is ongeveer 8 bij 5 cm. De grenzen zijn vaag. In de gele verkleuring bevinden aan de buitenzijde enkele roodbruine verkleuringen met een korstje erop. De gele verkleuring past bij een bloeduitstorting van enkele dagen oud. [58]
Vervolgens is het NFI verzocht om de letsels op basis van het beschikbare fotomateriaal te beschrijven en te interpreteren ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek door een forensisch arts.
Over de letsels in de rechterzij verklaart de forensisch arts als volgt:
De letsels in de rechterzij betreffen een combinatie van geelgekleurde onderhuidse bloeduitstortingen in 3 afzonderlijke afgrensbare gebieden op korte onderlinge afstand, met in het langwerpig gebied binnenwaarts enkele kleinvlekkige paarsrode onderhuidse bloeduitstortingen en buitenwaarts een gegolfd krasletsel van circa 2 cm lang. In de twee andere rondvormige onderhuidse bloeduitstortingen in de rechterzij bevinden zich in totaal minimaal 6 korte boogvormige krasletsels. De onderhuidse bloeduitstortingen bevinden zich op een niveau ter hoogte van de navel.
Het korte boogvormige aspect van de krasletsels in de twee rondvormige gebieden met geelverkleuring, en in het gebied schuin hoofd/binnenwaarts hiervan, is tamelijk kenmerkend voor nagelexcoriaties (‘static nail imprints’).
In algemene zin betreffen de letsels aan de rechterzij een combinatie van onderhuidse bloeduitstortingen en krasletsels, ontstaan door (al dan niet herhaaldelijke) stompe en/of samendrukkende krachtsinwerking [59] en voor wat betreft de krasletsels krachtsinwerking met of tegen een scherp en/of puntig (deel van een) voorwerp of lichaamsdeel.
Meer specifiek moet, gezien het aspect van de combinatie van letsels, rekening gehouden worden met de mogelijkheid van (herhaaldelijk) stevig vastpakken, knijpen, enzovoorts, met ter plaatse ook krassende krachtsinwerkingen veroorzaakt door bijvoorbeeld vingernagels. Een andere toedracht is ook mogelijk, zoals bijvoorbeeld (zich) al dan niet herhaaldelijk aanstoten, aandrukken, aanschuren tegen een voorwerp met deels ook scherpe en/of puntige delen. [60]
In aanvulling op bovengenoemde rapportage is op 14 december 2017 aanvullend rapport uitgebracht. Voor dit aanvullend bericht zijn twee, beperkte hypothesen aangeleverd, te weten:
H1: Het letsel in de rechterzij is ontstaan doordat de verdachte zich heeft gestoten aan een muur.
H2: Het letsel in de rechterzij is ontstaan doordat het slachtoffer de verdachte heeft geknepen in zijn rechterzij. [61]
De deskundige merkt op dat voor hypothese 1 niet duidelijk is of het een vlakke, eventueel deels kantige muur dan wel een muur met (al dan niet puntige/scherpe) uitstekende delen betreft. Uitgaande van een reguliere vlakke, eventueel deels kantige, (binnen- of buiten)muur zonder (al dan niet puntige/scherpe) uitstekende delen is de deskundige van oordeel dat hypothese 2
veel waarschijnlijkeris dan hypothese 1.
Volgens de reeks waarschijnlijkheidstermen van het NFI heeft de term ‘veel waarschijnlijker’ een ordegrootte bewijskracht dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten 100 tot 10.000 keer groter wordt geacht wanneer de ene hypothese waar is, dan wanneer de andere hypothese waar is. [62]
In aanvulling op deze rapportage heeft de deskundige op 8 januari 2018 wederom een aanvullend bericht uitgebracht, waarin deze hypothesen zijn getoetst aan de hand van foto’s van de omgeving van een lift vlak naast de roltrap NS-station Den Bosch, namelijk: (letterlijk) “Het betreft een ijzeren kolom rondom een lift met afgeronde hoek. Verdachte verklaart tussen de lift en de roltrap door te lopen met zijn fiets, waarbij hij zich stoot (H1), het onderzoeksteam heeft als hypothese dat het slachtoffer de verdachte in zijn rechterzij heeft geknepen (H2).”
Op de foto’s is de buitenzijde van een lift zichtbaar, onder meer bestaande uit twee hoge gladde, verticale, metalen vlakken die onderling verbonden zijn in een gladde afgeronde haakse hoek. In relatie tot deze metalen delen zijn geen (al dan niet scherpe/puntige) uitstekende delen zichtbaar. Gezien de in detail afgebeelde liftdelen gaat de deskundige ervan uit dat verdachte zich gestoten zou hebben tegen voornoemde afgeronde hoek danwel metalen vlak. [63]
De deskundige blijft bij zijn eerdere beoordeling, namelijk dat hypothese 2 veel waarschijnlijker is dan hypothese 1. Omdat de deskundige zijn beoordeling nu ook heeft kunnen staven op basis van beoordeling van foto’s met de mogelijke veroorzaker van letsel, voegt de deskundige hier het volgende aan toe:
Als uitgesloten kan worden dat zich een (al dan niet scherp/puntig) uitstekend (deel van een) voorwerp bevond tussen de rechterzij van verdachte en de lift, dan kan deze door verdachte genoemde oorzaak voor dit letsel als uitgesloten worden beschouwd. [64]
De relatie tussen verdachte en [slachtoffer] in de periode 20 mei 2017 tot 1 juni 2017
Verdachte, [slachtoffer] en diverse andere personen, waaronder [B] en [C] ,waren actief op verschillende social media sites en onderhielden contacten via Instagram, Snapchat en WhatsApp. Deze online contacten schetsen een beeld hoe de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] verliep en zich ontwikkelde. Op 20 mei 2017 ontstond er onenigheid tussen hen. De rechtbank zal vanaf deze datum tot 1 juni 2017 in chronologische volgorde aan de hand van een (al dan niet letterlijke) weergave van de verschillende contacten en berichten schetsen hoe de relatie zich vanaf 20 mei 2017 verder ontwikkelde.
20 mei 2017
[slachtoffer] geeft om 12:41 uur aan verdachte haar accountnaam en wachtwoord van Snapchat door. Om 12:43 uur wordt op de snapchat-account van [slachtoffer] ingelogd met een iPhone en worden er vervolgens 163 schermafdrukken van het Snapchat-account van [slachtoffer] gemaakt. De 163 screenshots zijn aangetroffen op de telefoon, een iPhone7, van verdachte. [65]
Om 13:51 uur zegt [slachtoffer] op Snapchat dat zij die screens niet heeft gemaakt, maar dat het [verdachte] was. [66]
Diezelfde dag vindt er in de middag in de
skype groep pvv [67] de volgende conversatie plaats:
Verdachte :
Ze heeft mij kkr hard bedrogen
Ik heb 167 screenshots van je chats [slachtoffer] , je kunt zeggen wat je wilt. Maar ik geloof niet meer in je verhaaltjes. Je hebt mij gwn kkr hard bedrogen en het trieste is dat je er nog ook tegenin gaat en boos op me wordt [68]
(…)
Verdachte:
Nou sorry hoor dat ik erachter ben gekomen dat je met andere jongens bezig was
Ik ben niet zoals die andere 14 jarige als je dat dacht, die kun je alles laten geloven.
[slachtoffer] :
Nee, jij denkt meteen dat het over een huwelijk gaat [69]
Diezelfde middag vindt er ook een (privé) skype chat plaats tussen
verdachte en [B]
Verdachte:
Ze was met andere jongens bezig, ben ik op de harde manier achter gekomen
En als je het niet gelooft
Ik heb 167 screenshots voor je [70]
Later op die avond in de pvv-groep via Skype
Verdachte
En je wil de screenshots nii zien meid
Heb der 167 vol met sensatie
Je doet me echt pijn holyshit
[slachtoffer] je kunt hier maa bter mee stoppen
K zweer t je [71]
Tussen 23:00 uur en 00:41 uur (21 mei 2017) chat verdachte nog:
K ben kkr boos op haar k zweer t
ze gaat hier ni makkelijk vanaf komen
Ik laat der niet zomaar gaan nadat ze mij bedrogen heeft wat denk je zelf aaahhaaha
En nu wilt ze iets met [A] zo opeens? Ja sure
[slachtoffer] zegt:
Stop met het dreigen van die fotos en filmpjes
Verdachte:
K bdl je hebt me wel bedrogen
Je gaat nii zomaar doen aslof er niks is gebeurt
[slachtoffer] :
Ik stop dan met die jongen
Verdachte:
[slachtoffer] k hoop t echt voor je
Nog 1x en dan ist klaar
Maar gebeurt t dan nog
Je zult zelf zien [72]
Diezelfde nacht vindt een WhatsApp gesprek plaats van verdachte
met [C].
Verdachte:
Je moest eens weten hoe kkr hard [slachtoffer] mij genaaid heeft
[C] :
Uuh wat is er aan de hand
Verdachte:
Ze snapte met andere jongens
Vandaag achter gekomen
Dat ze met der vriendinnen mij kkr hard kapot uitschelden en mij de schuld geven
Echt triest
Heb 167 screenshots ervan
Van haar en haar chats met die jongens
In de tijd dat ze mij leuk vond
K zweer t k ben boos op haar
Teveel pijn
Ik ga vannacht niet slapen [73]
21 mei 2017
Om 15:56 meldt [slachtoffer] in de skype groep:
We hebben het al goed gemaakt hoor
Verdachte zegt rond 23:00 uur:
Oke slaap lekker alvast
[slachtoffer] :
Jij ook [74]
23 mei 2017
Op 23 mei 2017 vindt een eerste ontmoeting plaats tussen verdachte en [slachtoffer] in Bunschoten-Spakenburg. [75]
24 mei 2017
[slachtoffer] laat, middels een chatberichtje in de pvv-groep, weten dat het leuk was met [verdachte] en dat
‘t echt kapot leuk was’.’ [76]
In de vroege avond echter zet verdachte twee foto’s van [slachtoffer] op de chat en geeft daarbij aan:
nadat we gister afgesproken hadden [77]
Rond 20:30 uur vindt er een WhatsApp gesprek plaats tussen
verdachte en [B].
Verdachte:
Maar pls blijf vrienden met der
Zorg dat ze je nii blokt ofzo pls [78] .
25 mei 2017
Aan het eind van de ochtend plaatst verdachte een foto van [slachtoffer] op de chat van de pvv-groep en zegt:
Dinsdag met deze afgesproken
[slachtoffer]
En gisteren heeft ze me fk hard genaaid
Wou ze nii meer praten en heeft me overal geblokt [79]
30 mei 2017
Verdachte en [B]voeren een volgend WhatsApp-gesprek:
Verdachte:
Wanneer kun jeee Skype
[B] :
Zo snel mogelijk
Hz dat eigenlijk?
Verdachte:
Neh gwn kunnen we ff over t plan van [slachtoffer] praten
Pls zeg die naam niet voluit
[B] :
Aha oke doe ik niet
Ik kan je ook wel ff bellen anders [80]
In de avonduren vraagt verdachte aan [B] ‘
of s nog wat heeft gezegd’. [B] zegt ‘
nop’, waarna verdachte zegt: ‘
jammeren
ga morgen op pad erheenen
maar weet nii waar ze morge is’.
[B] geeft aan dat ze haar zo gaat appen.
Om 20:28 uur stuurt [B] een WhatsApp bericht naar [slachtoffer] waarna een chatgesprek tot stand komt tussen beide. [slachtoffer] geeft onder andere aan dat zij op bed ligt en aan het Facetimen is met [A] . [B] vraagt [slachtoffer] wat haar plannen voor morgen zijn, waarop [slachtoffer] zegt dat ze school heeft tot 2 uur en daarna nog niet weet wat ze gaat doen. [B] vraagt aan [slachtoffer] of ze het niet leuk vindt om morgen af te spreken. [slachtoffer] geeft aan dat nog niet te weten omdat ze in toetsweken zit. [81]
Terwijl deze WhatsApp conversatie tussen
[B] en [slachtoffer]plaatsvindt, vindt er eveneens een chat plaats tussen WhatsApp
[B] en verdachte, waarbij [B] meerdere screenshots [82] doorstuurt naar verdachte van het WhatsApp-gesprek dat zij voert met [slachtoffer] . [B] geeft aan dat ze hem, verdachte, wil helpen en kan vragen of ze ( [slachtoffer] ) wil afspreken. Verdachte geeft aan dat hij daar ook aan dacht, maar zat te twijfelen tussen twee dingen. Verdacht geeft aan dat het ander ding een smoesje over hem verzinnen is, dat hij, verdachte in amf (Amersfoort) woont en zo snel mogelijk naar familie in het buitenland moet. Verdachte geeft echter aan dat het afspreken beter is. Verdachte zegt:
jij gaat doen alsof je met der wilt afspreken, en dat ik der dan ben. [83]
31 mei 2017
Vroeg in de ochtend appt
[B] met [slachtoffer]en vraagt:
heyy wil je of ni?
[slachtoffer] geeft om 8:26 uur aan:
ik wil wel maar ik kan nii
Om 8:46 uur appt
[B] aan verdachte:
ze wil wel maar kan niet zegt ze. [84]
Verdachte laat aan [B] weten dat hij dan zelf in contact zal proberen te komen met [slachtoffer] en dat hij wel het smoesje van Amersfoort vertelt. Halverwege de middag appt verdachte aan [B] dat hij tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij over een paar dagen weg is. [85]
Uit de Instagram chat tussen
verdachte en [slachtoffer]die dag blijkt dat verdachte die middag op station Amersfoort was. [slachtoffer] geeft aan dat zij daar die middag ook was met haar moeder. Het gesprek gaat verder over hoe het gaat.
[slachtoffer] geeft om 16:26 uur aan:
met mij gaat t opzich wel goed [A] die blijft wss bij me slapen in de zomer vakantie. [86]
Van 17:03 uur tot 17:07 uur vindt het volgende WhatsApp gesprek plaats tussen
verdachte en [B].
Verdachte:
Kun jij miji n contact leggen met de onderwereld?
[B] :
Want?
Verdachte:
Moet echt wat dingen afhandelen
[B] :
Wat dan
Verdachte:
Je weet wel
[B] :
Hz?
Verdachte:
Hzo niet?
[B] :
Denk aan der ouders enzo
Verdachte:
I know, denk aan alle jongens die nog komen gaan
[B] :
zei speelt met boy’s ik ook maar zei doet het verkeerd
Verdachte:
vroeg of laat zal t toch gebeuren, tis n kwestie van tijd
[B] :
Klopt maar als jij der aandacht aanbesteed voelt zei zich blij en jij niet
Verdachte:
daarom zal ik dit hoofdstuk gaan afsluiten [87]
Om 17:43 uur vindt vervolgens een Instagram chat plaats tussen
verdachte en [slachtoffer].
Verdachte:
Oke als je wilt blijven we hier “stiekem” praten
[slachtoffer] :
Ja isgoed [88]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij een tijdje verliefd was op [slachtoffer] . Ook heeft verdachte verklaard dat hij zich belazerd voelde toen hij erachter kwam dat [slachtoffer] in de tijd dat zij elkaar leuk vonden ook contact onderhield met andere jongens en dat hij daarom boos op haar was. Verdachte verklaarde dat hij wilde afspreken om te praten met [slachtoffer] over die screenshots en haar duidelijk te maken dat dat niet kon. [89]
Bewijsoverwegingen
Op basis van al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer] elkaar leuk vonden, maar dat deze relatie zich ook kenmerkte door ruzies over en weer, dat ze elkaar regelmatig op de sociale media ‘blokten’ en dat hierbij sprake was een wisselwerking van aantrekken en afstoten.
Uit de verschillende contacten via social media en de screenshots die verdachte geplaatst heeft is gebleken dat [slachtoffer] contacten onderhield met meerdere jongens en dat zij met name voor één andere jongen, [A] , méér dan vriendschappelijke gevoelens had.
Over [A] vertelt [slachtoffer] aan verdachte op enig moment dat hij waarschijnlijk deze zomer bij haar blijft slapen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos was over de contacten van [slachtoffer] met andere jongens, dat hij zich door haar belazerd voelde en dat hij dit ook wilde uitpraten met [slachtoffer] . Verdachte dringt vervolgens aan op een ontmoeting op 31 mei 2017 en is dan ook in Amersfoort. Deze door hem gewenste ontmoeting vindt echter niet plaats.
De dag erna, op 1 juni 2017, vindt er wel een ontmoeting plaats tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens deze ontmoeting met [slachtoffer] over haar gedrag gesproken heeft. Dat door verdachte toen is gesproken over het hem niet welgevallige gedrag van [slachtoffer] en dat het hem dwars zat, leidt de rechtbank ook af uit het gegeven dat [slachtoffer] om 14:48 uur een berichtje stuurt aan [B] inhoudende “wat hoor ik nu. Willen jou vrienden mij opzoeken?” Nog geen halve minuut nadat [slachtoffer] haar berichtje aan [B] heeft verstuurd, neemt verdachte ook contact op met [B] en appt: “zeg ja tegen s”. De rechtbank kan deze apps, ondanks dat verdachte hier ter zitting anders over heeft verklaard, niet anders duiden dan dat verdachte met [slachtoffer] gesproken heeft over de onderwereldcontacten van [B] , waar hij de dag ervoor bij [B] naar informeerde.
Verder staat vast dat [slachtoffer] , omstreeks het tijdstip dat zij met [B] appte, ook druk bezig is met haar WhatsApp-conversatie met [A] . De toon van deze conversatie werd steeds flirteriger van aard. Ook staat vast dat [slachtoffer] zich op dat moment nog steeds bevond in het gezelschap van verdachte.
Voorts stelt de rechtbank vast dat ook uit eerdere online contacten tussen verdachte, [slachtoffer] , [B] en [C] is gebleken dat verdachte boos was en zich belazerd voelde door [slachtoffer] . Verdachte had immers in verschillende chats al laten weten dat hij erg boos op haar was en dat als het nog een keer gebeurde het dan klaar was. In een gesprek met [C] heeft verdachte het zelfs over pijn die hij hierdoor lijdt en geeft hij aan dat hij door het chatgedrag van [slachtoffer] niet kan slapen.
Op 1 juni 2017 om 14:48:59 uur verstuurt [slachtoffer] haar laatste berichtje aan [A] . Om 15:10 uur is haar telefoon ´uit de lucht´. En om 15:15 uur wordt verdachte waargenomen op de camerabeelden, terwijl hij wegrijdt op de fiets van [slachtoffer] . Wat in die tijd tussen 14.48.59 uur en 15.15 uur is gebeurd, wordt niet duidelijk.
Verdachte heeft hier geen helderheid over verschaft; het enige dat verdachte wilde verklaren bij de politie is dat [slachtoffer] rond 15:00 uur snel weg moest en lopend is vertrokken. Verder gaat hij vrijwel niet in op vragen hoe dit precies is gegaan. Wat verder opvalt is, dat de verhoren met verdachte bij de politie steeds moeizamer en stroever verlopen. Verdachte reageert vaak geïrriteerd en weigert op veel vragen een zinvol antwoord te geven.
Met betrekking tot de wel door verdachte afgelegde verklaringen constateert de rechtbank dat deze op essentiële onderdelen veelal wisselend zijn geweest of achteraf onjuist bleken te zijn. Verdachte heeft onder meer in eerste instantie getracht een alibi in elkaar te zetten en pas toegegeven dat deze versie van zijn verhaal niet klopte, nadat hij met daartoe strekkend bewijs werd geconfronteerd. Verder heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] hem haar bankpas had gegeven na het pinnen in het benzinestation. Na het uitlezen van de verbeterde camerabeelden bleek dat [slachtoffer] haar bankpas terug stopt in haar portemonnee en de verklaring van verdachte dan ook apert onjuist is. Verdachte heeft hierover vervolgens niet meer willen verklaren. Dit geldt ook voor het wegrijden van verdachte op de fiets van [slachtoffer] ; verdachte heeft dit in meerdere verhoren steeds ontkend ook nadat hij werd geconfronteerd met de camerabeelden. Pas in zijn laatste politieverhoor heeft verdachte toegegeven dat hij degene was op de fiets van [slachtoffer] .
Daarnaast merkt de rechtbank op dat verdachte ook overigens vreemd gedrag heeft vertoond.
Zo heeft verdachte de fiets van [slachtoffer] gebruikt door naar de - volgens hem - dichtstbijzijnde bushalte ruim 6 kilometer verderop te rijden, waar hij de fiets op circa 200 meter van een bushalte in een droge sloot heeft gegooid. Bovendien heeft verdachte kort na de vermissing van [slachtoffer] getracht een lift naar het buitenland te regelen en, ook kort na haar vermissing, heeft hij zijn WhatsApp-account gewist en opnieuw geïnstalleerd. Verdachte heeft voor deze handelingen geen aannemelijke verklaring gegeven.
Doordat verdachte geen openheid van zaken geeft over wat zich die middag van 1 juni 2017 tussen 14:48:59 uur en 15:15 uur heeft afgespeeld, zal de rechtbank aan de hand van het hiervoor weergegeven bewijs de leemte van circa 26 minuten als volgt invullen.
Vast staat dat in de jaszak van verdachte een slakkenhuis van een waterslak uit de sloot is aangetroffen, dat op verschillende kledingstukken van verdachte diatomeeën uit de sloot zijn aangetroffen en dat er modder met diatomeeën op de trappers van de fiets van [slachtoffer] is aangetroffen. Deze diatomeeën, komen qua samenstelling overeen met de referentiemonsters uit de sloot waarin [slachtoffer] is aangetroffen.
Door het NFI zijn verschillende scenario’s uitgeschreven en vertaald naar een aantal hypotheses. Zoals hiervoor is weergegeven heeft dit geresulteerd in een voor verdachte zeer ongunstige hypothese.
Verdachte heeft voor de aanwezigheid van het slakkenhuis in zijn jaszak en diatomeeën op zijn kleding en aan de trappers geen voor hem ontzenuwende of anderszins aannemelijke verklaring kunnen geven, anders dan dat hij het ook niet weet en hij het er niet mee eens is. Verder heeft verdachte verklaard dat hij niet recentelijk in een sloot is geweest.
Gelet op de bevindingen van het NFI én het ontbreken van een plausibele verklaring van verdachte, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat verdachte zich in dezelfde sloot heeft bevonden als waar [slachtoffer] dood is aangetroffen.
Deze vaststelling wordt versterkt door het gegeven dat verdachte een verwonding op zijn rechterheup had, waarvan de deskundige heeft vastgesteld dat dit letsel, gezien het aspect van de combinatie van letsels, mogelijk veroorzaakt kan zijn door (herhaaldelijk) stevig vastpakken en knijpen met ter plaatse ook krassende krachtsinwerkingen veroorzaakt door bijvoorbeeld vingernagels. De verklaring die verdachte zelf voor dit letsel heeft gegeven is onderzocht. De deskundige is hierbij tot de conclusie gekomen dat de door verdachte genoemde oorzaak, bij het ontbreken van scherpe of puntige uitstekende voorwerpen tussen de rechterzij van verdachte en de lift, als uitgesloten kan worden beschouwd.
Ook de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen in de sloot, met één mouw van haar jas uitgetrokken en wortelstokken in haar hand wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat er een worsteling heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer] heeft getracht zich te verweren en heeft getracht grip te krijgen door de wortelstokken vast te houden.
Haar naar beneden getrokken broek, waarvoor vooralsnog geen verklaring kan worden vastgesteld, moet haar bij een handgemeen of worsteling ongetwijfeld zeer hebben belemmerd in haar verdediging dan wel onmogelijk hebben gemaakt.
Ook de bevindingen van de patholoog-anatoom ten aanzien van bij [slachtoffer] aangetroffen bloeduitstortingen versterken, in dit licht bezien, de conclusie dat er sprake is geweest van een worsteling.
Wat er toen en aldaar precies is voorgevallen tussen verdachte en [slachtoffer] is alleen verdachte bekend. Gelet op al het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat zowel [slachtoffer] als verdachte op enig moment beiden in de sloot terecht zijn gekomen. Verdachte is de enige geweest die op die bewuste dag deze sloot levend heeft verlaten.
Wat ook de precieze toedracht is geweest, vast staat dat [slachtoffer] door toedoen van verdachte in een zodanige situatie is gebracht of gehouden dat zij op 1 juni 2017 in deze sloot is komen te overlijden, zodat de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard.
Overweging met betrekking tot de voorbedachte rade.
Anders dan de officier van justitie, komt de rechtbank niet tot de gevolgtrekking dat vastgesteld kan worden dat verdachte een vooropgezet plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende concrete aanknopingspunten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de letterlijke inhoud van de diverse WhatsApp- en Instagram teksten deze gevolgtrekking niet dragen. Dat verdachte zich belazerd voelde, gekrenkt was en boos, staat vast. Dat hij haar daarom ook daadwerkelijk wilde vermoorden niet. De enkele opmerkingen ten aanzien van de onderwereld tegenover [B] kunnen ook niet als een opzet tot een concreet plan hiertoe worden beschouwd.
In dit kader merkt de rechtbank op dat het hier ging om social media contacten tussen (jonge) pubers. Grof en dreigend taalgebruik binnen een dergelijke groep kan en moet, naar het oordeel van de rechtbank, daarom niet zonder meer één op één en te letterlijk geïnterpreteerd worden als het voorbereiden van een concreet en daadwerkelijk moordplan. Nu verder bewijs voor het bestaan van een dergelijk plan bij verdachte ontbreekt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1, primair, ten laste gelegde.
Overwegingen alternatief scenario
De raadsvrouw van verdachte heeft erop gewezen dat toeval in deze zaak niet mag worden uitgesloten en dat mogelijk een ander dan verdachte de hand heeft gehad in het overlijden van [slachtoffer] of dat sprake is geweest van zelfmoord. Ook kan niet worden uitgesloten dat er toch sprake is geweest van een bizar ongeval, waarover verdachte onmachtig is om zich uit te spreken.
De rechtbank stelt vast dat een zeer grondig en veelomvattend onderzoek heeft plaatsgevonden, welk onderzoek is opgestart toen [slachtoffer] nog vermist werd en dat zich heeft verdiept en uitgebreid nadat het stoffelijk overschot van [slachtoffer] werd aangetroffen.
Ook alternatieve scenario’s, waaronder ook steeds de verklaringen van verdachte zelf, zijn telkenmale getoetst. De omstandigheid dat verdachte zijn verhaal op een aantal wezenlijke punten heeft aangepast en - soms nadat hij door de politie was geconfronteerd met onderzoeksresultaten - weer wijzigde of geen verklaring meer wenste af te leggen, heeft daarbij afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid hiervan.
De rechtbank moet, gelet op het voorgaande, vaststellen dat de diverse aangedragen alternatieve scenario’s van een natuurlijk overlijden en een onnatuurlijk overlijden, zoals een ongeval of zelfmoord, alsook dat andere daders in het spel zouden zijn, niet worden ondersteund door beschikbare bewijsmiddelen en/of andere gegevens uit het dossier en hetgeen tijdens het onderzoek ter zitting is besproken.
De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor weergegeven bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] (zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd).
Ten aanzien van hetgeen onder 2 primair ten laste is gelegd stelt de rechtbank vast dat verdachte, los van de vraag of hij het oogmerk had om zich deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen op het moment dat hij ze in zijn bezit kreeg, de goederen heeft meegenomen en is weggereden op de fiets van [slachtoffer] . Verdachte heeft al doende als een heer en meester over deze goederen beschikt en zich daarmee schuldig gemaakt aan diefstal van de fiets, (fiets)sleutels, ID-kaart en bankpas van op naam van [slachtoffer] .

4.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1, subsidiair, ten laste gelegde:
Op 1 juni 2017 te Bunschoten-Spakenburg, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet zodanig geweld tegen die [slachtoffer] uitgeoefend en die [slachtoffer] in een zodanige situatie gebracht en/of gehouden dat zij is overleden.
Ten aanzien van het onder 2, primair, ten laste gelegde:
Op 1 juni 2017 te Bunschoten-Spakenburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets en (fiets)sleutels en een ID-kaart ten name van [slachtoffer] en een bankpas ten name van [slachtoffer] , toebehorende aan [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van het onder 1, subsidiair, bewezen verklaarde:
Doodslag.
Ten aanzien van het onder 2, primair, bewezen verklaarde:
Diefstal.

6.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte is het volgende rapport opgemaakt:
- een Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van het Forensisch Consortium Adolescenten (ForCA) Teylingereind, observatieafdeling Teylingereind, opgemaakt door drs D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, en drs. M. Hulshof, GZ-psycholoog, van 15 mei 2018.
Uit dit rapport volgt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht (op de 3-puntsschaal). Rapporteurs hebben hierbij opgemerkt dat de precieze mate, licht verminderd of juist sterk verminderd, door het onduidelijk blijven van het echte delictscenario, voor de onderzoekers niet was vast te stellen.
De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

7.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem onder 1, primair en 2, primair bewezen geachte te veroordelen tot:
- jeugddetentie voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest;
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat een behandeling in ieder geval wenselijk is. Verdachte verdient de kans om de inhaalslag te maken in zijn ontwikkeling en het vertrouwen te herwinnen in de wereld en de mensen om zich heen. Hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat verdachte nog een kind is, een kind in grote nood, dat dringend hulp nodig heeft.
De raadsvrouw merkt in dit kader op dat het bestaande civielrechtelijke kader over drie maanden wegvalt en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om een ander civielrechtelijk gedwongen kader aannemelijk of effectief te achten.
In dit zeer uitzonderlijke geval en met name vanuit het perspectief van jeugdbescherming met een wegvallend civielrechtelijk kader is de ruimte voor toepassing van een PIJ-maatregel op basis van enkel een veroordeling terzake diefstal denkbaar.
Subsidiair en in geval de rechtbank wel tot een veroordeling komt ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit, heeft de raadsvrouw een straf conform de reeds ondergane voorlopige hechtenis en oplegging van een PIJ-maatregel op basis van de rapportage Pro Justitia bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft [slachtoffer] , een veertienjarig meisje, gedood.
[slachtoffer] is door toeval door een voorbijganger levenloos in een sloot aangetroffen. [slachtoffer] werd al een aantal dagen vermist en de nabestaanden hebben in die dagen in een grote, bijna onmenselijke, spanning geleefd met de vraag waar hun dochter/zusje/kleinkind was.
Nadat [slachtoffer] was gevonden hoopten de nabestaanden dat verdachte openheid van zaken zou geven.
Het jongere zusje van [slachtoffer] heeft aan de verdachte via een briefje gevraagd om te vertellen wat er precies is gebeurd met [slachtoffer] . Ook de rechtbank heeft getracht te achterhalen wat er die dag is gebeurd. De verdachte heeft hierover geen duidelijkheid gegeven.
Dit betekent dat het voor iedereen onzeker blijft wat er precies die dag is gebeurd. Uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaringen van de vader, de moeder en de opa van [slachtoffer] én de voorgehouden verklaring van [D] , het zusje van [slachtoffer] , is gebleken hoezeer deze procesopstelling van verdachte hen zwaar valt. Zij blijven achter en moeten verder leven met de onwetendheid hoe de laatste momenten voor [slachtoffer] zijn geweest en waardoor, om welke reden en hoe zij is overleden.
Wat deze zaak nog schrijnender maakt is dat het lichaam van [slachtoffer] , tot de vondst, langere tijd in het water heeft gelegen, waardoor de nabestaanden de mogelijkheid is ontnomen om waardig afscheid van haar te nemen.
Het handelen van verdachte heeft aan hen en de overige nabestaanden van [slachtoffer] onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht. Zij voelen dagelijks het gemis van hun geliefde [slachtoffer] en koesteren hun dierbare herinneringen aan haar, maar moeten ook verder leven in de wetenschap en met het intense verdriet dat er geen herinneringen meer bij zullen komen. Ouders en grootvader hebben hun verdriet ter terechtzitting op indrukwekkende en ontroerende wijze onder woorden gebracht.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat door dit feit ook anderen in de omgeving en de samenleving door de dood van [slachtoffer] ernstig geschokt zijn. Verdachte heeft door zijn daad [slachtoffer] het meest fundamentele recht dat haar toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen. Een dergelijk feit schokt de rechtsorde in het algemeen en heeft geleid tot gevoelens van ontzetting en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad, rapportages en advies.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook kennis genomen van en/of rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte op 1 juni 2017 is veroordeeld door de kantonrechter voor overtreding van de Leerplichtwet;
- een Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 15 mei 2018, opgemaakt door drs. D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater en drs. M. Hulshof, GZ-psycholoog, beiden werkzaam bij ForCA Teylingereind;
- een Uitgebreid Advies van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 juni 2018.
Genoemde rapporteurs en opstellers van het Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia hebben het volgende over verdachte opgemerkt.
Verdachte heeft op zijn voorwaarden meegewerkt aan het onderzoek gedurende zijn verblijf op de observatieafdeling binnen Teylingereind. Verdachte heeft niet willen spreken over voor onderzoekers relevante gespreksonderwerpen, zoals agressie en beleving van seksualiteit, hij heeft niet willen meewerken aan het testpsychologisch onderzoek en hij heeft een systeemobservatie geweigerd. Deze weigering is naar de mening van onderzoekers voornamelijk voortgekomen uit het vormgeven van zijn procespositie. Ondanks deze gedeeltelijke weigering om aan onderzoeken deel te nemen is er op basis van alle bevindingen van het volledige onderzoeksteam een beeld van verdachte ontstaan, waardoor onderzoekend psychiater en psycholoog diagnostische conclusies hebben kunnen formuleren.
Volgens beide rapporteurs is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een reactieve hechtingsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting cluster B, waarbij met name de narcistische trekken op de voorgrond staan. Daarnaast is er sprake van een ouder-kindrelatieprobleem.
Verdachte probeert de regie te behouden over vrijwel alle gesprekken en situaties. Als dit niet lukt, neemt de druk bij hem toe en neemt de mate van zelfregulatie af. Onderliggend is er sprake van een persoonlijkheidsstructuur waarbij hij zich over het algemeen adequaat kan gedragen, maar zodra hij geconfronteerd wordt met krenkingen en dus onder druk komt te staan, vervalt hij in eerste instantie in primaire afweer, passief agressief gedrag.
Verdachte lijkt bij (dreigende, vermeende of daadwerkelijke) krenking eerst het gewicht van de krenking te willen verminderen (door de ander te devalueren, minder belangrijk te maken). Wanneer dit een onvoldoende effect teweeg brengt, zal hij de ander op afstand proberen te houden, het contact verbreken of door middel van manipuleren of dreigen de krenking ongedaan proberen te maken.
Indien de druk niet verlaagd wordt en verdachte niet meer de controle of regie heeft over die situatie, kan hij uiteindelijk vervallen in agressieve impulsdoorbraken.
Al met al is een beeld ontstaan van een onthechte jongen, die onvoldoende werd aangestuurd, maar ook geen aansturing verdraagt, resulterend in een situatie waarbinnen (belangrijke) anderen nauwelijks toegang tot hem hadden en er helemaal geen zicht was op de ontwikkeling van zijn ‘binnenwereld’. Door de gebrekkige communicatie in het gezin lijkt hij weinig vertrouwen in anderen te hebben en ‘eigen werkelijkheden’ te hebben gecreëerd waaraan hij vrij rigide vasthoudt.
Over het verband van diagnose en het laste gelegde merken de rapporteurs op dat, doordat verdachte een overwegend ontkennende verdachte is en hij inhoudelijke gesprekken heeft afgehouden, er geen zicht is gekomen op het delictscenario. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, is vanuit de problematiek van de verdachte door de rapporteurs het navolgende overwogen. Zij zien het hierboven uiteengezette gedragspatroon terug in de relatie met het slachtoffer, voor zover onderzoekers dat uit het strafdossier konden reconstrueren. Verdachte en [slachtoffer] kenden elkaar door middel van social media en verdachte zou [slachtoffer] leuk hebben gevonden, maar [slachtoffer] was ambivalent in haar gevoelens jegens hem. [slachtoffer] zou, blijkens het app-verkeer, verliefd zijn op verdachte, maar ze onderhield tegelijkertijd contact met andere jongens en later zegt zij iets met weer een andere jongen te willen. Vervolgens is verdachte boos, maar blijft hij contact zoeken met [slachtoffer] . Het app-verkeer laat zien dat verdachte een dreigende krenking probeerde af te wenden. Het app-contact dat hij met [slachtoffer] had volgt een patroon, waarbij hij echter geen controle lijkt te krijgen op het gedrag van de ander. En als een ander belangrijk is voor verdachte (een affectieve lading krijgt), verdraagt hij deze krenking niet. Er volgt een proces van aantrekken en afstoten (ofwel contact zoeken en elkaar blokkeren op social media). Om weer de regie te krijgen over de relatie die hij met haar wilde, manipuleert of chanteert hij haar.
Onderzoekers vervolgen dat het hypothetisch gezien en vanuit gedragsdeskundige oogpunt en dus beredeneerd vanuit de problematiek van verdachte, mogelijk is dat verdachte zich verbonden voelde met het slachtoffer, maar dat er sprake was van constante ambivalenties tussen hen, waarbij verdachte geen controle lijkt te krijgen op het gedrag van de ander. Vanuit deze problematiek is onderzoekers bekend dat verdachte, in een ultieme poging de regie te krijgen, kan komen tot agressieve impulsdoorbraken.
Verdachte heeft niet willen spreken over het ten laste gelegde, waardoor onderzoekers in het ongewisse zijn gebleven wat betreft de precieze toedracht. Onderzoekers zijn echter, gezien de emotionele lading en de daarbij behorende gedragspatronen, van mening dat er in ieder geval sprake is van enige doorwerking van zijn gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in het ten laste gelegde feit. Onderzoekers adviseren hem het (onder 1) ten laste gelegde daarvoor verminderd toe te rekenen. De precieze mate - licht verminderd of juist sterk verminderd - is, door het onduidelijk blijven van het echte delictscenario, voor onderzoekers niet vast te stellen.
Vanuit de beschreven problematiek blijkt dat verdachte over behoorlijke regulerende mechanismen beschikt, die onaangenaam kunnen zijn, maar niet strafbaar. Er is sprake van een opgeblazen gevoel van eigenwaarde en een beperkte emotionele diepgang. De beheersing over het eigen gedrag is overwegend gecontroleerd en beheerst, maar kan plotseling tekortschieten als hij de regie verliest. Aan de oppervlakte is hij voldoende adequaat functionerend en hij kan dit lang volhouden. Of deze regulerende mechanismen in een bepaalde situatie voldoende zijn, lijkt niet van verdachte af te hangen, maar van de reactie van de ander hierop. Als de ander hem inderdaad met rust laat (feitelijk of gevoelsmatig), zal het daarbij blijven. Maar als de ander verdachte niet kan loslaten en ook na deze pogingen in contact blijft, waardoor een afwijzing door de ander (en dus buiten de regie van verdachte om) voor verdachte een reëel gevaar blijft, dreigen er impulsdoorbraken. De kans op gewelddadig gedrag, indien geen behandeling en beveiliging volgt, wordt als hoog beschouwd en dan vooral in de relationele sfeer.
De problematiek van verdachte is fors en zorgelijk. Verdachte zal moeten leren de dreiging van afwijzing en krenking te verdragen. Dat dit moeilijk zal zijn voor hem, een jongen die grote afstand tot zijn directe omgeving bewaarde (geen contact met ouders, niet meer naar school, vriendschappelijke relaties vooral online) is duidelijk voor onderzoekers.
Het lijkt echter wel van groot belang te zijn om de relatie met mensen in zijn omgeving veilig te houden, maar ook om te voorkomen dat verdachte een uiterst eenzaam leven krijgt. Dat zou het gevolg zijn wanneer hij zijn huidige copingstrategieën zou behouden zonder dat hij nieuwe coping aanleert. Om van - intensieve - behandeling te kunnen profiteren zal verdachte zich open en kwetsbaar moeten durven opstellen, hetgeen voor zowel verdachte als zijn (behandel-) omgeving een grote opgave zal zijn. Tijdens de observatieperiode geziene schijnaanpassingen zorgen ervoor dat hij zo min mogelijk opvalt binnen zijn omgeving, maar kan ook veroorzaken dat hij niet daadwerkelijk in behandeling komt. Hierop zullen toekomstige behandelaren alert moeten zijn.
Gezien de leeftijd, de ernst van het ten laste gelegde en de ernst van de problematiek zijn onderzoekers van mening dat er sprake moet zijn van een langdurige behandeling. Gezien het feit dat verdachte in het verleden nauwelijks medewerking heeft verleend aan hulpverlenende instanties en gezien zijn beperkte zelfinzicht en neerbuigende houding jegens hulpverlenende instanties, zijn onderzoekers van mening dat er geen andere mogelijkheid is dan verdachte een behandeling op te leggen in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad heeft in het hiervoor genoemde strafadvies van 11 juni 2018 opgemerkt dat de Raad de uitkomsten uit het Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia onderschrijft. Verdachte beschikt niet over de vaardigheden en de zelfstandigheid die bij een adolescent horen en hij is vastgelopen in zijn persoonlijke en sociale ontwikkeling. Een langdurige, intensieve en klinische behandeling is noodzakelijk om de kans op herhaling te verminderen. Het is van belang dat er langdurige behandeling plaatsvindt in het kader van een PIJ-maatregel, omdat dit als enige mogelijkheid wordt gezien om verdachte effectief te behandelen en zowel hemzelf als de maatschappij voldoende bescherming te bieden. Een behandeling vanuit een voorwaardelijke PIJ-maatregel of andere lichtere maatregel of begeleiding is geen realistische mogelijkheid omdat er geen binding is met het gezin en de problematiek te fors is om binnen een ambulante setting effectief te behandelen. De GGZ instelling “de Catamaran” kan bijvoorbeeld deze PIJ-behandeling uitvoeren. De Raad acht het belangrijk dat de PIJ-maatregel en behandeling zo spoedig mogelijk van start gaat. Daarnaast is echter, gelet op de ernst van de verdenking naar de mening van de Raad - indien bewezen - tevens een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats.
Voorts merkt de Raad op dat verdachte vanuit zijn problematiek voorlopig nog sterk gebaat is bij een pedagogische aansturing en vanuit zijn onvolgroeide persoonlijkheid juist gebaat is bij een behandeling binnen een pedagogische setting met leeftijdsgenoten. Hij is te onvolgroeid om in een volwassen setting behandeld en/of begeleid te worden. Jeugdstrafrecht biedt passende behandeling en kaders om de zorgen om zijn (persoonlijkheids) ontwikkeling aan te pakken. Mocht binnen de PIJ-maatregel duur blijken dat de behandeling nog niet afgerond kan worden, dan kan er na deze maatregel een omzetting naar TBS overwogen worden.
Toepasselijk sanctiestelsel
Artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de mogelijkheid om het sanctiestelsel voor volwassenen toe te passen indien een verdachte ten tijde van het feit reeds zestien jaar was en is voldaan aan één van de drie wettelijke voorwaarden. Deze voorwaarden betreffen:
1) de ernst van het feit of
2) de persoonlijkheid van de dader of
3) de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Met betrekking tot de persoonlijkheid van de dader geldt dat de rechter moet letten op de persoonlijkheid van de jeugdige dader ten tijde van het plegen van het feit, maar ook zoals die zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting manifesteert.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het gepleegde strafbare feit de leeftijd van zestien jaar had.
Bij het bepalen van de straf/maatregel heeft de rechtbank zich nadrukkelijk gebogen over de vraag of toepassing van het jeugdstrafrecht voor deze verdachte het juiste sanctiestelsel is.
Ter terechtzitting is de aan Teylingereind verbonden GZ-psycholoog drs. M. Hulshof als getuige-deskundige hierover nader bevraagd.
Zij heeft verklaard dat de vraag of er argumenten zijn voor toepassing van het volwassenenstrafrecht ook door haar en de mederapporteur, psychiater. D. Matser, is besproken en ontkennend is beantwoord.
De deskundige heeft in dit kader opgemerkt dat in het geval van verdachte vooral jeugd- en ontwikkelingsstoornissen zijn vastgesteld, waardoor het vermoeden bestaat dat verdachte nog niet tot volledige ontwikkeling is gekomen. De bij verdachte geconstateerde stoornis uit zich in het altijd de regie willen behouden. Als dat niet lukt, neemt de druk toe. Om deze druk te verlagen zal verdachte in eerste instantie overgaan tot het devalueren van anderen. Mocht de druk dan nog niet verlagen, dan zal verdachte overgaan tot manipuleren en/of het bedreigen van anderen. In het ergste geval kan de bij verdachte bestaande druk uitmonden in impulsdoorbraken. Verder bestaat er een duidelijke hechtingsproblematiek. Verdachte zal langdurig en gedwongen behandeld moeten worden, waarbij hij in eerste instantie tot een stuk motivatie, inzicht en acceptatie van de PIJ-maatregel moet komen. Daarna zal een naar verwachting langdurig proces volgen om tot gedragsverandering te komen.
Ook mevrouw Achterberg, raadsonderzoeker, heeft ter terechtzitting aangegeven dat de kans op het slagen van een behandeling groter is als verdachte tussen leeftijdsgenoten terecht komt en kan leren omgaan met leeftijdsgenoten. Als verdachte niet gaat leren en inzicht gaat verwerven, niet behandeld wil worden en niet wil veranderen, dan behoort een omzetting van de PIJ-maatregel naar TBS tot de mogelijkheden en zal het zijn eigen keuze zijn om wellicht zeer langdurig opgesloten te blijven.
De rechtbank stelt enerzijds vast dat verdachte een zeer ernstig strafbaar feit heeft begaan. De houding die verdachte, zowel gedurende de observatieperiode in Teylingereind als ook ter terechtzitting heeft laten zien, heeft de rechtbank in eerste instantie gewogen als een indicatie voor toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft, ook ter zitting, telkenmale laten zien dat hij de regie wil behouden en geen vragen wenst te beantwoorden noch duidelijkheid wil verschaffen over zaken die hij niet wil delen. Verdachte is in dit opzicht zelfbepalend, hautain en, wellicht ook mede ten gevolge van deze houding, volwassen overgekomen.
Anderzijds heeft de rechtbank rekening te houden met de door meergenoemde deskundigen opgestelde rapportages over de persoon van verdachte, waarin ook de grote eenzaamheid en het sociale isolement waarin verdachte verkeert, opvalt. Duidelijk is dat verdachte, al in zijn jonge jaren, grote schade heeft opgelopen.
De rechtbank merkt in dit kader op dat verdachte verantwoordelijk is voor zijn daden en wellicht ooit als een volwassen persoon die verantwoordelijkheid ook zal nemen. Dat verdachte is geworden tot de persoon die hij nu is, is echter niet alleen aan verdachte toe te rekenen. Hierbij dient ook zijn levensverhaal met een verwaarlozende opvoedingsstijl met onvoldoende begrenzing en een ernstig verstoorde ouder-kind relatie in ogenschouw te worden genomen. Hierdoor heeft verdachte een veilige basis en ondersteunend netwerk moeten ontberen en was hij al van jongs af aan op zichzelf teruggeworpen, waardoor hij weinig vertrouwen in anderen kan opbouwen.
Gezien de nog jonge leeftijd van verdachte en het door de deskundigen benadrukte gegeven dat de geconstateerde stoornissen met name op het gebied van de jeugd- en ontwikkelingsstoornissen zijn vastgesteld, lijkt verdachte voorlopig nog gebaat te zijn bij een pedagogische aansturing en behandeling binnen een pedagogische setting.
De rechtbank zal dan ook de aanbevelingen van de deskundigen volgen, dat een insteek binnen het jeugdstrafrecht voor verdachte de meest passende behandeling en kaders kan bieden om de zorgen om zijn (persoonlijkheids) ontwikkeling aan te pakken. Zoals door de deskundigen ter terechtzitting ook is benadrukt, zal deze behandeling langdurig en intensief zijn en zal de kans op vooruitgang en ontwikkeling mede afhangen van de vraag of verdachte zijn medewerking kan en zal verlenen.
De rechtbank benadrukt in dit kader tevens dat, mocht de behandeling binnen de duur van de PIJ-maatregel niet afgerond worden, aansluitend een omzetting naar TBS tot de mogelijkheden behoort.
PIJ-maatregel
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel de zwaarste sanctie is in het jeugdstrafrecht.
De rechtbank stelt vast dat het onder 1 gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen in de multidisciplinaire Pro Justitia rapportage van Teylingereind wordt vermeld is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van dit misdrijf sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De complexe problematiek van verdachte die door de verschillende deskundigen wordt beschreven is naar het oordeel van de rechtbank zeer zorgelijk te noemen. Daarom eisen de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
In het geval dat een betrokkene na afloop van die maximale termijn van zeven jaar en na terugplaatsing niet uitbehandeld is, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting van de PIJ-maatregel in TBS eist, voorziet het bepaalde in artikel 77tc van het Wetboek van Strafrecht in omzetting in die maatregel.
Jeugddetentie
Vervolgens is de vraag aan de orde of naast de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, die gericht is op beveiliging van de maatschappij en op behandeling van de verdachte, nog een jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
In de strekking van de hoge strafbedreiging van doodslag is het ernstige morele verwijt besloten dat het leven van een ander doelbewust wordt opgeofferd uit eigen belang. Deze vorm van doodslag grenst in strafwaardigheid zo nauw aan moord, dat de strafbedreiging daaraan gelijk behoort te zijn, aldus de Memorie van Toelichting.
In dat licht is de rechtbank van oordeel dat slechts de maximaal aan verdachte op te leggen jeugddetentie recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank zal de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte niet extra in de straftoemeting tot uitdrukking laten komen, aangezien in het jeugdstrafrecht, met zijn mildere strafregime en lagere strafmaxima, reeds een verminderde strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van de jeugdige leeftijd wordt aangenomen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte 2 (twee) jaren jeugddetentie opleggen, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven.

8.BENADEELDE PARTIJ

De ouders van [slachtoffer] , de heer [E] en mevrouw [F] , hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen een bedrag van € 69.003,42. Dit bedrag bestaat uit € 9.003,42 materiële schade en € 60.000 immateriële schade (bestaande uit een bedrag van € 20.000 per ouder in de vorm van affectieschade en een bedrag van € 10.000 per ouder in de vorm van shockschade), ten gevolge van het aan verdachte onder 1, subsidiair en 2, primair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij opgemerkt dat cliënten zich realiseren dat de wet vergoeding affectieschade pas per 1 januari 2019 in werking treedt. De raadsvrouw licht toe dat dit gedeelte van de vordering namens cliënten wel wordt ingediend om de vorderingen zekerheidshalve veilig te stellen.
8.1
Standpunten partijen
De officier van justitie heeft opgemerkt dat de gevorderde (immateriële) affectieschade nog niet voor vergoeding in aanmerking komt. De wet Zorg- en Affectieschade zal op 1 januari 2019 in werking treden. Tot dat moment geldt het oorspronkelijk wettelijk kader waarbinnen geen ruimte is voor een dergelijke vergoeding. De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat de ouders van [slachtoffer] in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Ten aanzien de overige gevorderde immateriële schade (shockschade) is de officier van justitie van mening dat dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de officier van justitie van mening dat deze schadeposten, met uitzondering van de post “kosten hoger beroep” voor toewijzing in aanmerking komen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost shockschade (immateriële schade) ter hoogte van in totaal € 20.000 komt voor vergoeding in aanmerking.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten “kosten uitvaart”, “km’s, parkeerkosten en lunch” en “nota’s huisarts en psycholoog” (materiële schade) ter hoogte van in totaal € 8.928,94 komt eveneens voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 28.928,94 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
De begrafeniskosten van € 5.774,46 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2017, tot de dag van volledige betaling.
De overige, materiële en immateriële schadeposten van in totaal € 23.154,48 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2017, tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wat betreft de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. De hiertoe nog in werking te treden wet zal voorzien in vergoeding van affectieschade voor nabestaanden. Dit betreft een vergoeding van smartengeld voor naasten, in verband met het leed dat men bijvoorbeeld ondervindt als een dierbare door een misdrijf komt te overlijden. Deze wet voorziet na inwerkingtreding echter niet in een voorziening die terugwerkende kracht mogelijk maakt voor de toepassing ervan. De wet zal van kracht zijn ten aanzien van schade door ongevallen en misdrijven die ontstaan of plaatsvinden op of na de dag van de inwerkingtreding, die is voorzien op 1 januari 2019. Aangezien [slachtoffer] op 1 juni 2017 door de verdachte om het leven is gebracht, zal de door de benadeelde partij gevorderde affectieschade om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. Er kan evenmin geanticipeerd worden op toepassing van de wet, nu er na inwerkingtreding geen sprake zal zijn van terugwerkende kracht.
Met betrekking tot de kostenpost “kosten hoger beroep” heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting opgemerkt dat deze kostenpost is opgenomen in de schriftelijke vordering. De raadsvrouw verzoek de rechtbank dan ook over deze kostenpost een oordeel te vellen, in de zin van een niet-ontvankelijkheidverklaring. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [E] en [F] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 28.928,94, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over de begrafeniskosten van € 5.774,46 vanaf 21 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling en gevorderde wettelijke rente over de overige schadeposten vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen jeugddetentie, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen [E] en [F] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, subsidiair en onder 2, primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, subsidiair en onder 2, primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht.
- legt aan verdachte op de
maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen;
Benadeelde partijen, de heer [E] en mevrouw [F]
- wijst de vordering van [E] en [F] toe tot een bedrag van
€ 28.928,94;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [E] en [F] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over de begrafeniskosten van € 5.774,26 vanaf 21 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling en de overige schadeposten van in totaal € 23.154,48 vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [E] en [F] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [E] en [F] aan de Staat € 28.928,94 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over de begrafeniskosten van € 5.774,26 vanaf 21 augustus 2017tot de dag van volledige betaling en de overige schadeposten van in totaal 23.154,48 vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen jeugddetentie;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. A.C. van den Boogaard en A.J.P. Schotman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juli 2018.
Bijlage: de (gewijzigde) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. Primair
hij op 1 juni 2017, althans in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juni 2017,
te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, zodanig geweld tegen/op die [slachtoffer] uitgeoefend en/of die [slachtoffer] in een
zodanige situatie gebracht en/of gehouden dat zij is overleden;
Subsidiair
hij op 1 juni 2017, althans in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juni 2017,
te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet zodanig geweld tegen/op die [slachtoffer] uitgeoefend en/of die [slachtoffer] in een zodanige situatie gebracht en/of gehouden dat zij is overleden;
2. Primair
hij op 1 juni 2017, althans in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juni 2017, te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen:
- een fiets en/of
- één of meerdere (fiets)sleutel(s) en/of
- een id-kaart (ten name van [slachtoffer] ) en/of
- een bankpas (ten name van [slachtoffer] ),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair
hij op 1 juni 2017, althans in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juni 2017, te Bunschoten-Spakenburg en/of ' [woonplaats] , althans in Nederland, opzettelijk
- een fiets en/of
- één of meerdere (fiets)sleutel(s) en/of
- een id-kaart (ten name van [slachtoffer] ) en/of
- een bankpas (ten name van [slachtoffer] ),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als bewaarder van voornoemd(e) goed(eren), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende einddossier met nummer 2017164889, onderzoek ONRAB17005Fiji bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pag. 510 (proces-verbaal van bevindingen)
3.Pag. 511 (proces-verbaal van bevindingen)
4.Pag. 4062 (proces-verbaal sporenonderzoek slachtoffer TGO Fiji)
5.Pag. 4063 (proces-verbaal sporenonderzoek slachtoffer TGO Fiji)
6.Pag. 1393 (rapport NFI, Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 16 juli 2017)
7.Pag. 1394 (rapport NFI, Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 16 juli 2017)
8.Pag. 1395 (rapport NFI, Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 16 juli 2017)
9.Pag. 1397 (rapport NFI, Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 16 juli 2017)
10.Pag. 1398 (rapport NFI, Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 16 juli 2017)
11.Pag. 4165 (proces-verbaal identificatie slachtoffer)
12.Pag. 2331 (rapport (chat)verkeer op 1 juni 2017, afkomstig uit de telefoon van [B] )
13.Pag. 2384 (proces-verbaal van bevindingen [A] )
14.Pag. 1999 (proces-verbaal van bevindingen)
15.Pag. 1883 (bevindingen telefoonnummer [telefoonnummer] en imeinummer [imeinummer] )
16.Pag. 1884 (bevindingen telefoonnummer [telefoonnummer] en imeinummer [imeinummer] )
17.Pag. 1442 (proces-verbaal sporenonderzoek)
18.Pag. 1445 (NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aan leiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Bunschoten-Spakenburg op 4 juni 2017)
19.Pag. 596 -598 (proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] ) en pag.603 (proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] ) en bijlage plattegrond locatie fiets pag. 608
20.Pag. 619 (proces-verbaal van bevindingen)
21.Pag. 3386 (proces-verbaal chronologisch overzicht Instagram berichten)
22.Pag. 3387 (proces-verbaal chronologisch overzicht Instagram berichten)
23.Pag. 1518 (proces-verbaal van bevindingen camera beelden Gulf tankstation)
24.Pag. 1546 (proces-verbaal van bevindingen)
25.Pag. 1547 (proces-verbaal van bevindingen)
26.Pag. 1551 (proces-verbaal van bevindingen)
27.Pag. 1552 (proces-verbaal van bevindingen)
28.Pag. 1556 (proces-verbaal van bevindingen)
29.Pag. 1560 (proces-verbaal van bevindingen)
30.Pag. 1562 (proces-verbaal van bevindingen)
31.Pag. 1608 (proces-verbaal uitkijken camerabeelden Twizst)
32.Pag. 532 (proces-verbaal vindplaats fiets)
33.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2018
34.Pag. 3043-3045 (bijlage inbeslaggenomen goederen pand [adres] ’ [woonplaats] )
35.Pag. 2222 (proces-verbaal van bevindingen, bijlage 3, chats met moeder)
36.Pag. 444 (proces-verbaal van verhoor verdachte)
37.pag. 4323 (proces-verbaal sporenonderzoek)
38.pag. 4324 (proces-verbaal sporenonderzoek)
39.Pag. 4325 (proces-verbaal sporenonderzoek)
40.Pag. 4326 (proces-verbaal sporenonderzoek)
41.pag. 4451 (rapport NFI van 13 juli 2017)
42.Pag. 1454 (rapport NFI van 25 oktober 2017))
43.Losbladig (pag. 5 herzien rapport NFI van 6 juni 2018; dit rapport vervangt het rapport van 17 november 2017)
44.Losbladig (pag. 6 herzien rapport NFI van 6 juni 2018; dit rapport vervangt het rapport van 17 november 2017)
45.Losbladig (pag. 7 herzien rapport NFI van 6 juni 2018; dit rapport vervangt het rapport van 17 november 2017)
46.Losbladig (pag. 10 herzien rapport NFI van 6 juni 2018; dit rapport vervangt het rapport van 17 november 2017)
47.Pag. 4308 (proces-verbaal sporenonderzoek)
48.Pag. 4494 (rapport NFI van 8 maart 2018)
49.Pag. 4495 (rapport NFI van 8 maart 2018)
50.Pag. 4499 (rapport NFI van 8 maart 2018)
51.de verklaringen van de getuigen-deskundigen van het NFI, A. Dragutinovic en I. Kuiper, afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2018.
52.Pag. 1476 (rapport NFI van 17 november 2017 Toetsen van hypotheses naar aanleiding van het aantreffen van [slachtoffer] te Bunschoten op 4 juni 2017)
53.Pag. 1479 (rapport NFI van 17 november 2017 Toetsen van hypotheses naar aanleiding van het aantreffen van [slachtoffer] te Bunschoten op 4 juni 2017)
54.Pag. 3046 (proces-verbaal doorzoeking)
55.Pag. 1029 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] )
56.Pag. 4252 (proces-verbaal forensisch medisch onderzoek en letselfotografie)
57.Pag. 4253 (proces-verbaal forensisch medisch onderzoek en letselfotografie) en bijlage letselfoto’s pag. 4256 en 4257
58.Pag. 4263 (letselbeschrijving betreffende verdachte van een misdrijf)
59.Pag. 4429 (rapport NFI, medisch forensisch onderzoek van een 16-jarige jongen van 30 augustus 2017)
60.Pag. 4430 (rapport NFI, medisch forensisch onderzoek van een 16-jarige jongen van 30 augustus 2017)
61.Pag. 4437 (rapport NFI, aanvullend bericht van 14 december 2017)
62.Pag. 4438 (rapport NFI, aanvullend bericht van 14 december 2017)
63.Pag. 4439 (rapport NFI, aanvullend bericht van 14 december 2017)
64.Pag. 4440 (rapport NFI, aanvullend bericht van 14 december 2017)
65.Pag. 1946 (bijlage 07-II proces-verbaal tactisch onderzoek computer [slachtoffer] ), pag. 3388 (proces-verbaal veiligstellen gegevens Snapchat) en pag. 2014 (proces-verbaal van onderzoek telecommunicatieapparatuur van [verdachte] deel II, bijlage 11-1)
66.Pag. 1925 (bijlage 03-IV en 03-V proces verbaal van onderzoek telefoon van [slachtoffer] , nr 433)
67.Een skype-chatgroep met als deelnemers onder meer verdachte, [slachtoffer] en [B]
68.Pag. 2301 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
69.Pag. 2302 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
70.Pag. 2302-2303 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
71.Pag. 2304 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
72.Pag. 2306 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
73.pag. 2447-2448 (bevindingen WhatsApp chat [C] en [verdachte] )
74.Pag. 2308 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
75.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2018
76.Pag. 2310 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
77.Pag. 2311 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
78.Pag. 2311 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
79.Pag. 2311(bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
80.Pag. 2312-2313 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
81.Pag. 2313 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
82.Pag. 2292-2293 (rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
83.Pag. 2313-2315 (bijlage bij rapport chatgesprekken en bijzonderheden van april en mei 2017 uit de telefoon van [B] )
84.Pag. 2327 (rapport chatverkeer op 31 mei afkomstig uit de telefoon van [B] )
85.Pag. 2327-2328 (rapport chatverkeer op 31 mei 2017 afkomstig uit de telefoon van [B] )
86.Pag. 3385 (proces-verbaal chronologisch overzicht Instagram berichten)
87.Pag. 2329 (rapport chatverkeer op 31 mei 2017 afkomstig uit de telefoon van [B] )
88.Pag. 3385 (proces-verbaal chronologisch overzicht Instagram berichten)
89.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2018