ECLI:NL:RBMNE:2018:3260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en opleggen van een kortingsmaatregel in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Reinaerde en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de WIA-herbeoordeling van een ex-werknemer. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de uitkering van de ex-werknemer ongewijzigd heeft vastgesteld en dat de werkgever onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat het verzoek aan het Uwv gericht was op het opleggen van een kortingsmaatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever, Stichting Reinaerde, in haar verzoek niet expliciet heeft aangegeven dat zij een beoordeling van het herstelgedrag van de ex-werknemer met het oog op een maatregel wenste. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer de enige relevante kwestie was in deze procedure.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de werkgever de mogelijkheid had om een verzoek in te dienen voor het opleggen van een maatregel, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft ook benadrukt dat de werkgever in de bezwaarprocedure niet duidelijk heeft gemaakt dat het haar bedoeling was om een maatregel op te leggen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de werkgever verworpen en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/5209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2018 in de zaak tussen

Stichting Reinaerde , uit Utrecht , eiseres

(gemachtigden: drs. H.E. Wonnink en mr. drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij]( [naam derde-partij] ), uit [woonplaats] , gemachtigde: mr. P.A.M. Staal.

Procesverloop

Met het besluit van 1 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die [naam derde-partij] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt, ongewijzigd vastgesteld.
Met het besluit van 8 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bepaald dat de kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan haar arts-gemachtigde H.E. Wonnink.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 mei 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde E.C. Spiering. Verweerder heeft laten weten dat hij niet op de zitting kon komen. [naam derde-partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Op de zitting heeft de rechtbank bepaald dat de kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten ook wordt toegestaan aan gemachtigde E.C Spiering.

Overwegingen

1. [naam derde-partij] heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens uit het dossier te delen met eiseres. Om te voorkomen dat die gegevens door deze uitspraak alsnog bij eiseres bekend worden, zal de rechtbank de medische gegevens ook niet in de uitspraak vermelden.
2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. [naam derde-partij] werkte voorheen bij eiseres als medewerker in een restaurant. Zij is in 2010 ziek geworden en uitgevallen. Na het doorlopen van de wachttijd en na een bezwaarprocedure krijgt [naam derde-partij] sinds 2012 een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de Wet WIA. Deze WGA‑uitkering is gebaseerd op volledige – maar niet duurzame – arbeidsongeschiktheid (80-100%). Dat eiseres deze uitkering ontvangt is van invloed op de hoogte van de premie die eiseres als werkgever aan verweerder moet betalen voor de Werkhervattingskas.
2.2.
In 2015 is de loongerelateerde uitkering van [naam derde-partij] zonder verdere beoordeling omgezet in een loonaanvullingsuitkering. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna [naam derde-partij] alsnog is beoordeeld door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Kort daarna, met een fax van 1 september 2015, heeft eiseres haar bezwaar ingetrokken. In die fax staat:

Bij deze trek ik, als gemachtigde van Stg. Reinaerde, het bezwaar aangaande bovengenoemde belanghebbende in. Daarnaast verzoek ik u een adequate behandeling in te zetten en dit te toetsen over 6 maanden door een herbeoordeling te laten plaatsvinden.
2.3.
Nadat eiseres daarom heeft verzocht is [naam derde-partij] in respectievelijk maart en mei 2017 opnieuw beoordeeld door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Op basis van de rapporten die zij toen hebben geschreven heeft verweerder het primaire besluit genomen, dat met het bestreden besluit in stand is gebleven.
3. Het bestreden besluit gaat over een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [naam derde-partij] . Verweerder heeft die beoordeling uitgevoerd naar aanleiding van het verzoek van eiseres. Het beroep van eiseres gaat in eerste instantie niet over deze beoordeling, maar over de vraag of verweerder het herstelgedrag van [naam derde-partij] goed heeft beoordeeld en of op basis daarvan al dan niet een maatregel aan [naam derde-partij] had moeten worden opgelegd. Eiseres vindt dat verweerder met zo’n maatregel de uitkering van [naam derde-partij] had moeten korten of beëindigen, omdat zij niet goed meewerkt aan haar herstel. Eiseres wil hiermee bereiken dat haar premie voor de Werkhervattingskas alsnog wordt verlaagd.
4. Iemand met een WGA-uitkering moet proberen om mogelijkheden tot het doen van passend werk te behouden of te verkrijgen (artikel 29, eerste lid, van de Wet WIA). Dit betekent onder meer dat iemand met een WGA-uitkering in elk geval verplicht is om zich door een arts te laten behandelen of om de aanwijzingen van een arts op te volgen, als het Uwv daar opdracht voor geeft (artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA). Het Uwv moet een WIA‑uitkering weigeren als degene die de uitkering krijgt niet voldoet aan de hiervoor genoemde verplichting. De uitkering kan helemaal of gedeeltelijk worden geweigerd en het kan blijvend of tijdelijk (artikel 88, eerste lid, onder a, van de Wet WIA). Het weigeren van de uitkering noemt de rechtbank in deze uitspraak het opleggen van een maatregel.
5. Verweerder vindt dat de vraag of hij wel of geen maatregel aan [naam derde-partij] had moeten opleggen buiten de omvang van dit geding valt. Daarbij wijst hij op eerdere uitspraken van deze rechtbank. In die uitspraken is steeds geoordeeld dat er in een beroepsprocedure over een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voor de bestuursrechter geen ruimte is om te toetsen of een maatregel had moeten worden opgelegd. De werkgever die wil dat dat gebeurt heeft in zo’n geval de mogelijkheid om apart aan verweerder te verzoeken om een maatregel op te leggen en om daar vervolgens een procedure bij de bestuursrechter over te starten. Dat valt dan inderdaad buiten de omvang van het geding over de arbeidsongeschiktheid.
6. In deze zaak ligt het echter anders. Eiseres voert namelijk aan dat het haar bedoeling was dat verweerder (uiteindelijk) zou beoordelen of een maatregel aan [naam derde-partij] moet worden opgelegd en dat haar verzoek daar nu juist op was gericht. Als het klopt wat eiseres zegt, dan heeft verweerder het verzoek van eiseres niet goed opgepakt. Omdat partijen het erover eens zijn dat het bestreden besluit voortkomt uit dat verzoek, wordt de omvang van het geding in dit geval mede bepaald door de reikwijdte van het verzoek. De door eiseres opgeworpen vraag valt daarom wél binnen de omvang van het geding.
7. Wat de rechtbank nu moet beoordelen is of verweerder naar aanleiding van het verzoek van eiseres inderdaad niet (ook) had moeten beoordelen of aan [naam derde-partij] een maatregel moest worden opgelegd. Eiseres wijst in dit kader op de hiervoor genoemde fax van 1 september 2015. Op de zitting is namens haar verder toegelicht dat het niet logisch zou zijn dat zij toen de lopende bezwaarprocedure zou hebben ingetrokken, als het haar niet om het herstelgedrag van [naam derde-partij] en de daaraan gekoppelde vraag over het opleggen van een maatregel te doen was geweest.
8. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In de fax van 1 september 2015 staat dat eiseres verweerder verzoekt om na zes maanden het herstelgedrag te toetsen
door een herbeoordeling te laten plaatsvinden. Op basis hiervan mocht verweerder ervan uitgaan dat eiseres bedoelde dat zij wilde dat de arbeidsongeschiktheid van [naam derde-partij] opnieuw beoordeeld zou worden. De fax is niet duidelijk genoeg om nu te kunnen zeggen dat verweerder hieruit (ook) had moeten afleiden dat een verzoek werd gedaan om een maatregel op te leggen. Dat met diezelfde fax het eerder lopende bezwaar werd ingetrokken maakt voor de rechtbank niet uit, omdat de intrekking van een bezwaarprocedure allerlei redenen kan hebben en omdat de nu door eiseres opgevoerde reden toen ook niet kenbaar is gemaakt. Hoewel het nu, in het licht van wat namens eiseres hierover op de zitting is verteld, te begrijpen is wat de achtergrond van de proceshouding rondom de intrekking was, kon verweerder dat toen hij de fax kreeg niet zomaar weten.
9. Eiseres had vervolgens de mogelijkheid om in haar bezwaar tegen het primaire besluit te laten weten dat verweerder haar verzoek niet goed had opgepakt. De bezwaargronden van drie pagina’s gaan voor het grootste gedeelte echter over de inhoud en de motivering van de medische beoordeling die aan het primaire besluit ten grondslag lag. Pas in de laatste alinea van de bezwaargronden vermeldt eiseres dat zij vindt dat verweerder een maatregel moet opleggen. Daar staat dus niet dat zij vindt dat verweerder haar eerdere verzoek niet goed heeft opgepakt en dat het primaire besluit volgens haar ten onrechte gaat over een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Bovendien is door eiseres afgezien van de mogelijkheid van een hoorzitting over haar bezwaren, waarmee zij zich de kans heeft ontnomen om aan verweerder duidelijk te maken wat zij eigenlijk bedoelde en wenste. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht bij het bestreden besluit opnieuw beperkt tot de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van [naam derde-partij] .
10. Samengevat vindt de rechtbank dat eiseres in de gehele procedure tot aan het bestreden besluit aan verweerder niet goed duidelijk heeft gemaakt dat het haar eigenlijk te doen was om de beoordeling van het herstelgedrag met het oog op het opleggen van een maatregel aan [naam derde-partij] . Verweerder heeft in zijn besluitvorming daarom terecht enkel de mate van arbeidsongeschiktheid van [naam derde-partij] beoordeeld. De rechtbank vindt hierbij ook van belang dat eiseres op ieder moment de mogelijkheid heeft om een verzoek te doen dat is gericht op het opleggen van een maatregel. Zij had dus ook nog gedurende deze procedure een dergelijk verzoek kunnen doen dat concreter was dan het verzoek dat de rechtbank nu heeft beoordeeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres is ook nog met een inhoudelijke grond tegen de medische beoordeling gekomen, in reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.L.E. Tjon‑A‑Sam dat in de beroepsprocedure is opgesteld. Daarin staat dat de behandeling die zij voor [naam derde-partij] voor ogen heeft niet in 100%, maar slechts in ongeveer 25% van de gevallen tot verbetering van de belastbaarheid leidt. Eiseres vindt dat daaruit moet worden afgeleid dat verbetering niet te verwachten is en dat de beperkingen van [naam derde-partij] duurzaam zijn.
12. Eiseres wil met deze grond bereiken dat wordt vastgesteld dat [naam derde-partij] volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De IVA-uitkering waarop [naam derde-partij] dan recht zou hebben werkt financieel niet door naar eiseres. Uit artikel 4, derde lid, van de Wet WIA volgt dat onder duurzaam in dit geval wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. In tegenstelling tot eiseres is de rechtbank van oordeel dat een kans van 1 op 4 op een verbetering van de belastbaarheid moet worden aangemerkt als een meer dan geringe kans op herstel. Verweerder heeft daarom terecht geen duurzaamheid van de beperkingen aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.