ECLI:NL:RBMNE:2018:325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
451913 / HA RK 17-287
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 26 januari 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker in een strafzaak met parketnummer 16/066458-17. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J.R. Krol, de behandelend rechter, en werd behandeld in het openbaar op 12 januari 2018. De verzoeker stelde dat de rechter zijn verzoek tot aanhouding van de zaak had afgewezen, terwijl hij pas kort voor de zitting op de hoogte was gesteld van deze zitting, waardoor zijn raadsman niet aanwezig kon zijn. Daarnaast had de verzoeker bezwaren tegen de regels die de rechter had gesteld met betrekking tot het inleveren van zijn telefoon en het niet mogen meenemen van een waterflesje naar de zitting.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen een procesbeslissing is en dat deze beslissing niet onbegrijpelijk was. De verzoeker had niet tijdig alle gronden voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd, waardoor sommige van zijn argumenten niet in behandeling konden worden genomen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in dezelfde strafzaak niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 451913 / HA RK 17-287
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 26 januari 2018
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door de wrakingskamer ontvangen proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 19 december 2017 in de zaak met parketnummer 16/066458-17;
  • de schriftelijke reactie van de rechter mr. J.R. Krol.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 januari 2018in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is verzoeker verschenen. Mr. Krol is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.4.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft officier van justitie mr. M. Jansen niet gereageerd en is zij niet verschenen.
1.5.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Krol als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het parketnummer 16/066458-17.
2.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting van de politierechter d.d. 19 december 2017 en de door verzoeker ter zitting van 12 januari 2018 gegeven toelichting leidt de wrakingskamer af dat verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd: dat de rechter zijn verzoek tot aanhouding van de zaak afgewezen heeft, hoewel de oproeping voor de strafzitting van 19 december 2017 hem pas op 15 december 2017 heeft bereikt waardoor zijn raadsman niet op de zitting aanwezig kon zijn, dat hij zijn telefoon, waarop zijn verdediging stond, moest inleveren en dat hij zijn waterflesje niet op de zitting mocht meenemen.
2.2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker over het inleveren van zijn telefoon nog opgemerkt dat het niet alleen gaat om het punt dat zijn verdediging op zijn telefoon stond, maar ook om de fouillering die heeft plaatsgevonden en het niet (met zijn telefoon) mogen filmen van de zitting.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In het vervolg van deze beslissing zal nader op zijn schriftelijke reactie worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Op grond van artikel 513, derde lid, Sv is verzoeker verplicht om alle feiten en gronden die hem tot het verzoek tot wraking hebben gebracht tegelijk voor te dragen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 december 2017 blijkt dat er in het begin van de zitting gesproken is over de fouillering van verzoeker en over van een eerdere zitting gemaakte opnames . Deze punten zijn door verzoeker op 19 december 2017 niet als grond voor de wraking aangevoerd, maar zijn door verzoeker pas ter zitting van de wrakingskamer genoemd (zie 2.2.1.) Dit is te laat en daarom zal de wrakingskamer de door verzoeker aangevoerde gronden betreffende de fouillering en het niet mogen filmen van de zitting met zijn eigen telefoon als niet tijdig buiten beschouwing laten. Voor het overige wordt als volgt overwogen.
3.5.
Ter zitting van 19 december 2017 heeft verzoeker verzocht de zaak aan te houden omdat hij na augustus 2017 een advocaat in de arm heeft genomen en deze niet in staat was om op 19 december 2017 ter zitting aanwezig te zijn omdat de oproepingverzoeker pas op 15 december 2017 heeft bereikt. De rechter heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen.
3.6.
De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing om een zaak al dan niet aan te houden een procesbeslissing is. Een procesbeslissing levert op zichzelf geen grond voor wraking op, tenzij deze beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze niet anders kan worden verklaard dan vanuit een gebrek aan onpartijdigheid. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor. De rechter heeft gemotiveerd waarom hij het aanhoudingsverzoek heeft afgewezen. Deze motivering komt de wrakingskamer volstrekt niet onbegrijpelijk voor. Immers, op 1 augustus 2017 is de zaak ter terechtzitting behandeld, waarbij verzoeker verschenen is, en is de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden in verband met een door verzoeker ingediend verzoek tot wraking van de rechter. Daarnaast heeft verzoeker ter zitting van 19 december 2017 gezegd dat hij na de zitting van 1 augustus 2017 een advocaat benaderd heeft, maar de rechter heeft vastgesteld dat uit het dossier niet op te maken is dat een raadsman zich voor verzoeker gesteld had en dat geen verzoek tot aanhouding door een raadsman gedaan is. Ten slotte heeft de officier van justitie ter zitting van 19 december 2017 medegedeeld dat op 1 december 2017 een bericht van aankomst op het adres van verzoeker is achtergelaten is, waarin stond dat hij de gerechtelijke brief (de oproeping) kon afhalen, waarna verzoeker ter zitting gezegd heeft dat hij dat bericht ontvangen had, maar geen drie kwartier wilde reizen om het stuk, waarvan hij niet wist dat het de oproeping was, af te halen. De beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen en daarmee verzoeker zelf zijn verdediging te laten voeren is in het verlengde van die feiten en omstandigheden gerechtvaardigd.
3.7.
Voor wat betreft het op de zitting niet mogen meenemen van het waterflesje van verzoeker en het inleveren van zijn telefoon geldt dat de zittingsrechter, volgens de wet, te allen tijde bevoegd is tot het stellen van regels terzake de orde van de zitting. Daaruit volgt op zich niet dat sprake is van vooringenomenheid. In geval van wraking ligt het op de weg van verzoeker om omstandigheden aan te voeren waaruit de vooringenomenheid van de rechter blijkt. In de onderhavige zaak zijn dergelijke omstandigheden echter niet gebleken. Verzoeker heeft slechts volstaan met een herhaling van zijn standpunt dat hij niet in staat was zich te verdedigen – zonder enige uitleg van die onmacht - en dat het hem in een vrij land vrij moet staan om opnames in zittingszalen te mogen maken.
3.8.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.9.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, Sv. De reden hiervan is dat dit het tweede (afgewezen) wrakingsverzoek in de procedure met parketnummer 16/066458-17 betreft en het voldoende aannemelijk is dat verzoeker mogelijk opnieuw wrakingsverzoeken in zal dienen, enkel, zoals ook door de rechter is gesteld, om te beogen om de behandeling van zijn strafzaak te vertragen . Zo heeft verzoeker al aangekondigd dat hij een kort geding procedure zal starten indien zal worden beslist dat een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen. In het belang van de voortgang van de procedure met parketnummer 16/066458‑17 moet voorkomen worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met parketnummer 16/066458-17, zal dan ook niet in behandeling worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, Familie- en Jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/066458-17 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met parketnummer 16/066458-17 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.