In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een besloten vennootschap. De eiseres had een arbeidsovereenkomst gesloten met de gedaagde partij, die op 29 september 2017 inging, met een proeftijd van twee maanden. Echter, op 11 oktober 2017, vóór de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst, heeft de directeur van de gedaagde partij de arbeidsovereenkomst opgezegd. De eiseres vorderde schadevergoeding van de gedaagde partij, omdat zij meende dat de opzegging onzorgvuldig was en in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap. De kantonrechter oordeelde dat een werkgever in beginsel vrij is om een arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd op te zeggen zonder dat daar een redelijke grond voor nodig is. De eiseres stelde dat de opzegging was gebaseerd op roddels en geruchten, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij niet ontoelaatbaar had gehandeld. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij. De kantonrechter benadrukte dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar schade en dat de gedaagde partij op basis van informatie van derden had gehandeld, wat niet in strijd was met goed werkgeverschap.