ECLI:NL:RBMNE:2018:3240

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
6652480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een arbeidsovereenkomst vóór de proeftijd en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een besloten vennootschap. De eiseres had een arbeidsovereenkomst gesloten met de gedaagde partij, die op 29 september 2017 inging, met een proeftijd van twee maanden. Echter, op 11 oktober 2017, vóór de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst, heeft de directeur van de gedaagde partij de arbeidsovereenkomst opgezegd. De eiseres vorderde schadevergoeding van de gedaagde partij, omdat zij meende dat de opzegging onzorgvuldig was en in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap. De kantonrechter oordeelde dat een werkgever in beginsel vrij is om een arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd op te zeggen zonder dat daar een redelijke grond voor nodig is. De eiseres stelde dat de opzegging was gebaseerd op roddels en geruchten, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij niet ontoelaatbaar had gehandeld. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij. De kantonrechter benadrukte dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar schade en dat de gedaagde partij op basis van informatie van derden had gehandeld, wat niet in strijd was met goed werkgeverschap.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6652480 UC EXPL 18-1524 CS/30362
Vonnis van 25 juli 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats] ,
die hierna [eiseres] zal worden genoemd,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S. Heijnen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
die hierna [bedrijfsnaam] zal worden genoemd,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. V. Liemburg.

1.De procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 februari 2018, met producties 1 t/m 3;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 5;
- het vonnis van 25 april 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de zitting van 10 juli 2018, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Daarna is een datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [bedrijfsnaam] hebben op 29 september 2017 een arbeidsovereenkomst gesloten, met als ingangsdatum 23 oktober 2017. Dit was een arbeidsovereenkomst voor 12 maanden, met een proeftijd van twee maanden.
2.2.
Op 11 oktober 2017, dus nog vóór de ingangsdatum, heeft de directeur van [bedrijfsnaam] , de heer [A] , [eiseres] thuis opgezocht en tijdens een gesprek met haar de arbeidsovereenkomst opgezegd. Hiertoe heeft hij besloten nadat verschillende mensen uit de [branche] hem hadden benaderd om te vertellen over negatieve ervaringen die zij hadden met [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert veroordeling van [bedrijfsnaam] tot betaling van:
primair€ 53.339,67 wegens inkomensschade als gevolg van de opzegging voor aanvang van de arbeidsovereenkomst, met de wettelijke rente over dat bedrag en € 1.308,40 aan buitengerechtelijke incassokosten;
subsidiair€ 48.765,60 wegens inkomensschade als gevolg van de opzegging voor aanvang van de arbeidsovereenkomst, met de wettelijke rente over dat bedrag en € 1.262,66 aan buitengerechtelijke incassokosten;
primair en subsidiairde proceskosten en de nakosten.
3.2.
[bedrijfsnaam] heeft onderbouwd verweer gevoerd en de kantonrechter gevraagd om de vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure draait het om de vraag of [bedrijfsnaam] besluit om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] nog voor haar proeftijd te beëindigen onzorgvuldig was en in strijd met goed werkgeverschap. Als dat het geval is, kan de vergoeding van daaruit voortvloeiende schade aan de orde zijn.
4.2.
De proeftijd is ervoor bedoeld om partijen in de gelegenheid te stellen enige tijd vrijblijvend te bezien of zij er goed aan hebben gedaan met elkaar een arbeidsovereenkomst te sluiten. Voor de opzegging tijdens de proeftijd hoeft de werkgever geen redelijke grond te hebben. Ook de opzegverboden zijn tijdens de proeftijd niet van toepassing (zie artikel 7:670a lid 2 BW). Onder uitzonderlijke omstandigheden kan toch bij een opzegging voor of tijdens de proeftijd sprake zijn van schending van het beginsel van goed werkgeverschap, als door de werkgever misbruik is gemaakt van zijn bevoegdheid.
4.3.
[eiseres] heeft haar vorderingen gebaseerd op de stelling dat [bedrijfsnaam] bij het besluit om haar arbeidsovereenkomst voortijdig op te zeggen het beginsel van goed werkgeverschap heeft geschonden. Volgens [eiseres] heeft [bedrijfsnaam] volledig onverwacht de arbeidsovereenkomst opgezegd, op basis van roddels en geruchten die afkomstig waren van voor haar onbekende derden. [eiseres] kon zich hiertegen niet verweren, want [bedrijfsnaam] gaf daarvoor onvoldoende uitleg en weigerde haar de namen van deze mensen te noemen of hierover bijvoorbeeld met haar in gesprek te gaan in aanwezigheid van die mensen. [eiseres] is emotioneel diep geraakt door de beslissing van [bedrijfsnaam] , vooral doordat zij geen kans heeft gekregen de onjuistheid te bewijzen van de verhalen die blijkbaar over haar de ronde doen. [eiseres] stelt aanzienlijke schade te hebben geleden doordat de arbeidsovereenkomst niet door is gegaan en omdat haar zelfvertrouwen een deuk heeft gekregen door de handelwijze van [bedrijfsnaam] . Volgens [eiseres] was zij hierdoor namelijk in shock en niet goed tot werken in staat. Ook maakte haar beschadigde reputatie het werven van nieuwe opdrachten onmogelijk. Zij wijst er verder op dat zij vanwege het aangaan van de arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam] haar opdrachten als zelfstandige heeft afgebouwd en door haar vaste opdrachtgever is vervangen. Zij vordert vergoeding door [bedrijfsnaam] van een jaarinkomen (primair uitgaande van het inkomen dat zij de laatste 12 maanden als zzp’er genereerde en subsidiair uitgaande van de situatie dat de arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam] 12 maanden had geduurd).
4.4.
De kantonrechter oordeelt hierover het volgende. Zoals hiervoor al is gezegd, staat het een werkgever in beginsel vrij om een arbeidsovereenkomst met een werknemer op te zeggen zolang de proeftijd nog niet is verstreken. Een werkgever hoeft hiervoor geen redelijke grond te hebben en is dus niet verplicht een werknemer een reële kans te geven om te laten zien wat hij kan. Er is geen reden om hier anders over te denken bij een opzegging vóór het ingaan van de proeftijd. [eiseres] heeft een bepaald risico aanvaard door een arbeidsovereenkomst met een proeftijd aan te gaan. Door [eiseres] is niet voldoende gesteld om te kunnen oordelen dat [bedrijfsnaam] heeft gehandeld in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap. [bedrijfsnaam] is bij haar beslissing afgegaan op informatie afkomstig van derden, waar [eiseres] het niet mee eens is. Het is voorstelbaar dat zij erg teleurgesteld is doordat zij zich hiertegen niet goed heeft kunnen verweren en doordat zij door [bedrijfsnaam] niet in de gelegenheid is gesteld zichzelf te bewijzen. Dat is echter niet genoeg om te oordelen dat [bedrijfsnaam] ontoelaatbaar heeft gehandeld of misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
4.5.
Daarbij staat overigens op basis van wat [eiseres] heeft aangevoerd ook helemaal niet vast dat zij door deze gang van zaken schade heeft geleden en hoe hoog die schade dan precies zou zijn. Als een partij iets stelt en daaraan conclusies verbindt, moet die partij de juistheid van zijn stellingen in principe bewijzen, tenzij de andere partij deze niet tegenspreekt. Wat [eiseres] stelt over de door haar geleden schade en het causale verband met het handelen van [bedrijfsnaam] wordt door [bedrijfsnaam] betwist. Aangezien dit door [eiseres] niet met concrete gegevens of bijvoorbeeld verklaringen van deskundigen is onderbouwd, komt haar verhaal juridisch niet vast te staan.
4.6.
De vorderingen van [eiseres] moeten om deze redenen worden afgewezen.
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van [bedrijfsnaam] worden begroot op € 1200,-- voor gemachtigdensalaris.
4.8.
De nakosten, waarvan [bedrijfsnaam] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van [bedrijfsnaam] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1200,-- aan het salaris van de gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [bedrijfsnaam] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,-- aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier mr. C.S. Schür in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018.