Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[partij III],
[partij IV],
[partij IV],
1.[partij III] ,
[partij IV],
1.De procedure in de hoofdzaak
- het vonnis in het vrijwaringsincident, tevens comparitievonnis van 21 september 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 28 februari 2017, met daarin een opsomming van de stukken (producties) die toen in het geding zijn gebracht (na toezending voorafgaand aan de zitting)
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek van [partij V] en [partij IV]
- de rolbeslissing van 19 juli 2017, waarbij aan [partij III] akte niet dienen (van dupliek) is verleend
- proces-verbaal van 13 februari 2018 van gehouden pleidooien, met de reacties op de inhoud van dat proces-verbaal in diverse brieven van partijen; in de kop van dat proces-verbaal is per abuis vermeld dat de zitting van 13 februari 2018 een comparitie van partijen betrof.
2.De procedure in de eerste vrijwaringszaak (16-790)
- de dagvaarding
- het comparitievonnis van 21 september 2016 (waarbij ook een comparitie in de hoofdzaak is gelast)
- het proces-verbaal van comparitie van 28 februari 2017, waarin is opgenomen dat [partij III] niet tijdig zijn conclusie van antwoord op de rol heeft genomen en dat er op de comparitie geen gelegenheid is alsnog van antwoord te dienen; de comparitie is dus alleen in de hoofdzaak voortgezet.
3.De procedure in de tweede vrijwaringszaak (16-840)
- de dagvaarding
- de verstekverlening tegen [partij VI] .
4.De beoordeling in de hoofdzaak
- op 27 maart 2014 aan een buitenlandse vennootschap [bedrijfsnaam 1] , een van de drie bestuurders van [partij VI] , € 36.800,00
- op 27 maart 2014 aan [A] , een van de drie bestuurders van [partij VI] , € 30.000,00
- op 27 maart 2014 aan [partij III] € 30.000,00
- op 23 april 2014 aan [bedrijfsnaam 2] B.V. € 750.000,00
- op 23 april 2014 aan [A] € 10.000,00
- op 19 mei 2014 aan [bedrijfsnaam 3] B.V. € 110.000,00
5.De beoordeling in beide vrijwaringszaken
6.De beslissing
in de hoofdzaak van [partij I] tegen [partij II]
woensdag 8 augustus 2018voor uitlating door [partij I] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwil overleggen, de stukken waarover hij beschikt en die nog niet zijn overgelegd meteen in het geding moet brengen,
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2018 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare verdere bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,