ECLI:NL:RBMNE:2018:323

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
6421846 UC EXPL 17-13836
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke incassokosten bij handelsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2018, gaat het om een vordering van een eenmanszaak, aangeduid als [eiseres], tegen een besloten vennootschap, [gedaagde] B.V. De eiseres vordert betaling van een openstaand bedrag van € 884,84, alsook de rente over een totaalbedrag van € 5.808, dat in de eerste helft van 2017 niet is betaald. Na aanmaning heeft [gedaagde] in september 2017 het hoofdbedrag betaald, maar niet de rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De eiseres heeft de betaling toegerekend aan rente en kosten, waardoor een deel van de hoofdsom onbetaald is gebleven.

De procedure is gestart op basis van een handelsovereenkomst, waarbij beide partijen als bedrijven handelden. De kantonrechter oordeelt dat de incassokosten, die volgens de wet verschuldigd zijn zodra de betalingstermijn is verstreken, terecht zijn gevorderd. De eiseres heeft de vordering ingesteld op naam van een besloten vennootschap, terwijl zij feitelijk een eenmanszaak is. Dit wordt echter als een schrijffout beschouwd zonder verdere gevolgen voor de procedure.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de eiseres, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten van € 665,40, correct is. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag van € 851,90, met wettelijke handelsrente vanaf de datum van de aanmaning, en heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn begroot op € 1.050,42. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6421846 UC EXPL 17-13836 nig/1449
Vonnis van 14 februari 2018
inzake
de eenmanszaak
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: Nova Legal B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door haar directeur [A] .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 8 november 2017.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 januari 2018. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] werken al jaren met elkaar samen. [eiseres] werkt dan in opdracht van [gedaagde] en stuurt daarvoor facturen. In de eerste helft van 2017 zijn drie facturen onbetaald gebleven, met een totaalbedrag van € 5.808. Na aanmaning heeft [gedaagde] in september 2017 dat bedrag betaald, maar niet de rente en buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft de betaling eerst toegerekend aan rente en kosten. Daardoor is van de hoofdsom een deel onbetaald gebleven van (volgens [eiseres] ) € 884,84. [eiseres] vordert nu van [gedaagde] betaling van € 884,84 en de rente over € 5.808.
2.2.
De vordering is ingesteld op naam van de besloten vennootschap [eiseres] . [eiseres] is echter geen besloten vennootschap, maar een eenmanszaak. Bij [gedaagde] is daardoor kennelijk geen verwarring ontstaan. Daarom kan dit gezien worden als een schrijffout (zij het een heel slordige), die verder geen consequenties hoeft te hebben.
2.3.
[gedaagde] protesteert tegen de kosten, omdat het nooit haar bedoeling was om niet te betalen. Zij schrijft dat de facturen om onduidelijke redenen niet zijn verwerkt in de administratie en dat ze daardoor niet betaald zijn. Er is geen enkele reden om daaraan te twijfelen. [gedaagde] heeft de facturen dus over het hoofd gezien. Het probleem had opgelost kunnen worden met een mailtje of telefoontje. Of dat gebeurd is, is onduidelijk. [eiseres] zegt van wel, [gedaagde] van niet.
2.4.
Stel nu dat [gedaagde] gelijk heeft, en dat [eiseres] niet gebeld of gemaild heeft, wat dan? Het gaat hier om een handelsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 6:119a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW): partijen hebben allebei een bedrijf, en zij handelden in het kader van dat bedrijf, op commerciële basis. In zo’n geval zijn de incassokosten (van ten minste € 40) verschuldigd zodra de betalingstermijn verstreken is, zonder dat daarvoor een aanmaning vereist is (artikel 6:96 lid 4 BW). Dat is anders bij een consument als debiteur. Dan is een aanmaning inderdaad verplicht. Veel consumenten hebben er moeite mee om hun administratie zo bij te houden dat zij al hun rekeningen op tijd kunnen betalen. Van een bedrijf mag dat wel worden verwacht. Voor bedrijven geldt daarom een strengere regel.
2.5.
Het bedrag van de buitengerechtelijke incassokosten is € 665,40. Dat bedrag klopt met de tarieven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag is relatief hoog, omdat het bepaald wordt niet op basis van de moeite die de schuldeiser gedaan heeft, maar op basis van het verschuldigde bedrag, in dit geval € 5.808. Dat is een keuze die de wetgever gemaakt heeft.
2.6.
[eiseres] vordert de rente over € 5.808 vanaf de vervaldatum van de facturen. Dat klopt niet, omdat een deel van die rente al betaald is uit de betalingen van september 2017. De rente bedroeg op 15 september 2017 (de dag van de aanmaning) € 186,50. Rente en buitengerechtelijke incassokosten samen bedroegen toen dus € 851,90. [gedaagde] heeft toen vrijwel onmiddellijk € 5.808 betaald. Daarvan is dus € 851,90 toegerekend aan rente en kosten, waardoor van de hoofdsom datzelfde bedrag open is blijven staan. Daarom zal dat bedrag worden toegewezen, met de rente daarover vanaf de datum van de aanmaning.
2.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht € 470,00
- salaris gemachtigde €
500,00(2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 1.050,42

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 851,90 met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 15 september 2017 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.050,42, waarin begrepen € 500,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.