ECLI:NL:RBMNE:2018:3206

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
UTR 17/2482
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. R. in 't Veld
  • mr. K. de Meulder
  • mr. M. Eikelenboom-Renden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van administratieve tekortkomingen in re-integratieverplichtingen en de gevolgen voor loondoorbetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De eiser, die arbeidsongeschikt was, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin werd gesteld dat de administratieve tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen door zijn werkgever waren hersteld. Eiser was het niet eens met dit besluit, maar voerde geen nieuwe gronden aan ten opzichte van zijn eerdere bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever aan eiser het loon moest doorbetalen tot en met 21 november 2016, maar dat het bezwaar van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat eiser geen toestemming had gegeven voor het delen van medische gegevens met de werkgever, wat leidde tot een beperking in de motivering van het oordeel. Eiser had zich op 21 november 2014 arbeidsongeschikt gemeld en had op 26 augustus 2016 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever de administratieve tekortkomingen had hersteld en dat de re-integratie-inspanningen als voldoende werden aangemerkt, gebaseerd op een rapport van de arbeidsdeskundige.

Eiser herhaalde in beroep zijn bezwaargronden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder deze gronden afdoende had besproken en gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor een ander oordeel en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2482

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij] B.V.(werkgever), te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan werkgever meegedeeld dat de administratieve tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen zijn hersteld. De werkgever moet aan eiser het loon doorbetalen tot en met
21 november 2016.
Bij besluit van 4 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van de stukken die medische gegevens bevatten aan werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat de kennisname van de medische stukken uitsluitend is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel aan iemand die hiervoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft eiser geen toestemming gegeven om de
gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft zich op 21 november 2014
arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werk als Hoofd uitvoering elektra voor 37,89 uur per week. Eiser heeft op 26 augustus 2016 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Omdat bij de aanvraag onvoldoende gegevens werden verstrekt en die niet tijdig werden aangevuld, heeft verweerder bij besluit van 16 september 2016 het tijdvak waarin eiser jegens werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken verlengd (de loonsanctie) tot 17 november 2017. Bij brief van 20 september 2016 heeft werkgever de ontbrekende gegevens aangeleverd en verzocht om bekorting van de loonsanctie. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals weergegeven onder Procesverloop.
3. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt dat werkgever de administratieve tekortkoming heeft hersteld en de re-integratie-inspanningen als voldoende worden aangemerkt, zodat de loonsanctie wordt bekort. Verweerder baseert zich voor dit oordeel op het rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep E. Stuy van 2 mei 2017. Dit rapport maakt onderdeel uit van het bestreden besluit.
4. Eiser heeft in beroep zijn bezwaargronden herhaald. Zo voert hij aan dat de bedrijfsarts vanaf januari 2015 meerdere malen aan de werkgever heeft gevraagd een bedrijfsauto met automaat aan te schaffen, maar dat de werkgever deze auto pas heeft aangeschaft nadat een deskundigenoordeel was aangevraagd. Dit heeft de re-integratie met negen maanden vertraagd. Daarnaast is de re-integratie gestagneerd doordat de werkgever niet de eigen functie van eiser wilde aanbieden. Werkgever heeft eiser monteurswerkzaamheden laten uitvoeren terwijl hij was aangenomen als hoofdmonteur/bedrijfsleider elektra. De monteurswerkzaamheden kon eiser niet uitvoeren vanwege zijn letsel. Ook is de eerste mediation afgebroken door de werkgever. Werkgever wilde het contract van eiser ontbinden.
5. In geschil is de vraag of verweerder bij de bekorting van de administratieve loonsanctie terecht geen inhoudelijke loonsanctie heeft opgelegd.
6. De rechtbank stelt vast dat de in beroep door eiser aangevoerde gronden een herhaling zijn van de gronden die hij in bezwaar naar voren heeft gebracht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarop uitgebreid gereageerd in zijn rapport van 2 mei 2017. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers gronden in het bestreden besluit afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een herroeping van het primaire besluit. Eiser heeft niet toegelicht op grond waarvan verweerder tot een ander oordeel had moeten komen. Zodoende bestaan er geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. De gronden slagen niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, voorzitter, en mr. K. de Meulder en
mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.