Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2018 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[naam derde-partij] B.V.(werkgever), te [vestigingsplaats] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De eiser, die arbeidsongeschikt was, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin werd gesteld dat de administratieve tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen door zijn werkgever waren hersteld. Eiser was het niet eens met dit besluit, maar voerde geen nieuwe gronden aan ten opzichte van zijn eerdere bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever aan eiser het loon moest doorbetalen tot en met 21 november 2016, maar dat het bezwaar van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat eiser geen toestemming had gegeven voor het delen van medische gegevens met de werkgever, wat leidde tot een beperking in de motivering van het oordeel. Eiser had zich op 21 november 2014 arbeidsongeschikt gemeld en had op 26 augustus 2016 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever de administratieve tekortkomingen had hersteld en dat de re-integratie-inspanningen als voldoende werden aangemerkt, gebaseerd op een rapport van de arbeidsdeskundige.
Eiser herhaalde in beroep zijn bezwaargronden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder deze gronden afdoende had besproken en gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor een ander oordeel en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.