ECLI:NL:RBMNE:2018:3191

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
UTR 16/5163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het eerste spoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een loonsanctie die aan de werkgever was opgelegd. De werknemer, die sinds 1 oktober 2006 in dienst was bij Rotterdam The Hague Airport B.V., had zich op 4 maart 2014 arbeidsongeschikt gemeld. De loonsanctie was opgelegd omdat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Echter, in de bezwaarfase heeft de Uwv de loonsanctie ingetrokken, wat de werknemer niet kon waarderen, en hij heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het eerste spoor. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de rapporten van verschillende arbeidsdeskundigen, die concludeerden dat de werknemer niet geschikt was voor zijn eigen werk in de volle uren- en takenomvang, en dat er geen passende alternatieve functies binnen de organisatie beschikbaar waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de werkgever aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan en dat er geen aanleiding was om de loonsanctie te handhaven.

De rechtbank heeft het beroep van de werknemer ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/5163

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Rotterdam The Hague Airport B.V.(werkgever), te Rotterdam, gemachtigde: mr. E.A. Scheffers.

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het tijdvak waarin eiser jegens werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken verlengd (de loonsanctie).
Bij besluit van 5 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van werkgever gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de loonsanctie niet langer wordt gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van de stukken die medische gegevens bevatten aan werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat de kennisname van de medische stukken uitsluitend is voorbehouden aan (arts)gemachtigde van werkgever.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] , HR-adviseur bij werkgever.

Overwegingen

1. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft eiser geen toestemming gegeven om de
gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is op 1 oktober 2006 in dienst
getreden bij Rotterdam Airport B.V., thans Rotterdam The Hague Airport B.V. (RTHA). Per 4 maart 2014 heeft eiser zich arbeidsongeschikt gemeld. Op 30 juni 2015 heeft werkgever verzocht om een deskundigenoordeel. Naar aanleiding van dit verzoek heeft arbeidsdeskundige A. van Efferen op 31 juli 2015 gerapporteerd. Van Efferen concludeert dat de uitgevoerde re-integratie-inspanningen van werkgever niet voldoende zijn omdat inzicht in de situatie rondom de mogelijkheden voor eiser in de eigen organisatie, in spoor 1, ontbreken en nader onderzoek niet bekend is. Op 4 december 2015 heeft eiser een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals weergegeven onder Procesverloop.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de met het primaire besluit aan werkgever
opgelegde loonsanctie herroepen. Verweerder baseert zich voor dit oordeel op een arbeidskundig rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J. den Hartog van 22 september 2016, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit.
4.1
De rechtbank overweegt dat voor werknemers die een aanvraag indienen voor een
WIA-uitkering, voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenoemde Poortwachterstoets wordt uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
Artikel 25 van de Wet WIA heeft betrekking op de re-integratieverplichtingen van de
werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
4.2
In de Beleidsregels beoordelingskader Poortwachter (de Beleidsregels) en in de
daarbij horende bijlage Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen, zijn de uitgangspunten voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen die van een werkgever en een werknemer mogen worden verwacht neergelegd. Volgens de Beleidsregels staat het met de re-integratie bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. Wanneer de werknemer nog arbeidsmogelijkheden heeft, ook al is de omvang beperkt, gelden de in wet- en regelgeving neergelegde re-integratieverplichtingen.
5.1
Alvorens over te kunnen gaan tot een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden van eiser, zal de rechtbank zich eerst uitlaten over de stelling van werkgever dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat hij geen deel heeft genomen aan de bezwaarprocedure.
5.2
In artikel 6:13, van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het eiser niet redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit omdat hij zich juist kon vinden in het besluit van verweerder om een loonsanctie aan werkgever op te leggen. De rechtbank acht eiser daarom ontvankelijk in zijn beroep. De stelling van werkgever slaagt niet.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het eigen werk van eiser bestaat uit de gecombineerde functie schilder/brandwacht voor 36 uur per week. Eiser werkte een derde deel van de arbeidsurenomvang als medewerker technische dienst/schilder en twee derde van de tijd in de functie van brandwacht. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat eiser als gevolg van zijn beperkingen niet geschikt is voor het eigen werk in de volle uren- en takenomvang van schilder/brandwacht.
7.1
Eiser voert aan dat werkgever onvoldoende heeft onderzocht of de eigen arbeid kan worden aangepast zodat eiser deze werkzaamheden met zijn beperkingen kan uitvoeren. Meer specifiek wijst eiser er op dat werkgever onvoldoende heeft onderzocht of, en zo ja welke, werkzaamheden binnen de functie van medewerker technische dienst geschikt zijn, dan wel geschikt zijn te maken voor eiser. Weliswaar heeft eiser binnen de functie van medewerker technische dienst losse opdrachten uitgevoerd maar daarbij is geen rekening gehouden met eisers vastgestelde beperkingen en het betrof losse opdrachten. Werkgever heeft verzuimd structureel eigen aangepast werk aan te bieden. Eiser heeft in zijn beroepschrift en ook ter zitting verschillende voorbeelden gegeven van taken die hij binnen de functie van medewerker technische dienst had kunnen uitvoeren. Eiser stelt dat er meer dan genoeg werk aanwezig was om binnen de technische dienst in de volle arbeidsurenomvang in aangepaste vorm met inachtneming van de beperkingen te hervatten. Eiser ziet zich in dit standpunt gesterkt door het feit dat werkgever binnen de eerste twee ziektejaren van eiser een schilder/klusjesman in dienst heeft genomen voor 36 uur per week en dat deze persoon inmiddels een vast dienstverband heeft gekregen.
7.2
Op verzoek van werkgever heeft G. Bauer , arbeidsdeskundige bij Argo Advies B.V., de re-integratiemogelijkheden bij de eigen werkgever onderzocht. Op 12 oktober 2015 heeft Bauer gerapporteerd. In het rapport concludeert Bauer dat eiser ten tijde van het onderzoek, te weten 1 oktober 2015, niet geschikt was voor de bedongen arbeid van schilder/brandwacht in de volle uren- en takenomvang. Ten aanzien van de functie schilder is het beperkt mogelijk om de taken van eiser aan te passen aan zijn beperkingen. De andere taken binnen de functie medewerker technische dienst kunnen eiser niet structureel en niet voor de volledige uren van zijn arbeidscontract worden aangeboden. Ten aanzien van de werkzaamheden als brandweerman is het niet mogelijk om de taken of uren aan te passen.
7.3
Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J. den Hartog heeft naar aanleiding van het bezwaar op 22 september 2016 gerapporteerd. Hij beschrijft dat de door de werkgever ingeschakelde externe arbeidsdeskundige het werk in het maatgevend werk uitgebreid heeft weergegeven. Daaruit volgt dat eiser ongeschikt is voor zijn taak als brandweerman en ook voor zijn werk als schilder, aldus Den Hartog . Omdat het werk als schilder slechts in beperkte mate is aan te passen en de overige taken binnen de functie van medewerker technische dienst niet voor de volledige omvang van het arbeidscontract kunnen worden aangeboden stelt Den Hartog dat hiermee in voldoende is aangetoond dat aanpassing en hervatting in eigen werk niet aan de orde is.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat uit zowel het rapport van Argo Advies B.V. als het arbeidskundig rapport van Den Hartog blijkt dat de werkzaamheden in de functie van schilder slechts ten dele kunnen worden aangepast en dat overige werkzaamheden binnen de technische dienst niet voor de volle omvang van eisers arbeidscontract kunnen worden aangeboden. Ter zitting heeft gemachtigde van werkgever toegelicht dat het klopt dat er iemand anders binnen de afdeling technische dienst is aangenomen maar dat diens werkzaamheden alleen maar bestaan uit schilderwerkzaamheden. Deze werknemer verricht dus geen werkzaamheden die eiser zou kunnen verrichten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoud van genoemde rapporten en de verklaring van werkgever ter zitting. De beroepsgrond slaagt niet.
8.1
Verder heeft eiser aangevoerd dat, indien zou blijken dat de eigen arbeid niet kan worden aangepast rekening houdend met eisers beperkingen, werkgever onvoldoende heeft onderzocht of eiser (deels) andere passende arbeid binnen de organisatie van RTHA zou kunnen verrichten. Hiertoe behoort ook Schiphol Airport. Ook hier verwijst eiser naar verschillende werkzaamheden/functies die hij binnen de organisatie meent uit te kunnen voeren.
8.2
Bauer heeft in haar rapportage van 12 oktober 2015 beoordeeld of herplaatsing in andere arbeid binnen de organisatie van RTHA voor eiser mogelijk was. Op het niveau van eiser, of net daaronder, heeft Bauer gekeken naar de functies Medewerkers informatiebalie, Landside Service Officer, Medewerker rondleidingen en Coördinator meld- en informatiecentrum (ook wel Medewerker staf- en passenbureau genoemd). Bauer acht drie van deze functies niet passend en slechts één functie theoretisch passend. Echter, de functie die theoretisch gezien passend is wordt op het moment van onderzoek ingevuld door een medewerker met een contract van onbepaalde tijd waarbij de verwachting is dat de functie niet op korte termijn beschikbaar zal komen.
Verder beschrijft Bauer dat eiser heeft aangegeven mogelijkheden te zien in de functies Assistent Terminalmanager, Luchthavenmedewerker en Medewerker ICT. Dit betreffen echter niet bestaande functies, ze zijn niet opgenomen in het functiehuis, zodat ze niet als reëel alternatief voor ander werk bij de eigen werkgever kunnen worden gezien. Tot slot beschrijft Bauer dat eiser naast zijn dienstverband bij werkgever ook een eigen bedrijf heeft in webdesign. Eiser is op kosten van werkgever een opleiding gestart tot webdesigner en werkgever heeft eiser een nieuwe computer gegeven zodat hij beschikt over alle benodigdheden om de opleiding succesvol te kunnen volgen en afronden. In het kader daarvan heeft er ook een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en het hoofd van de afdeling marketing en communicatie om te onderzoek of eiser op die afdeling structureel herplaatst zou kunnen worden. Dit bleek niet het geval. Den Hartog beschrijft in zijn rapport van 22 september 2016 dat Bauer duidelijk en helder de functies die passend zijn bij eisers opleiding en niveau heeft weergegeven. Dat een functie passend is maar reeds vervuld wordt door iemand met een vaste aanstelling biedt geen concrete mogelijkheid tot herplaatsing aldus Den Hartog . Van het voorbij laten gaan van een herplaatsingsmogelijkheid is dan ook geen sprake.
8.3
Werkgever heeft bij brief van 24 maart 2017 gereageerd op de in het beroepschrift beschreven werkzaamheden/functies waarvan eiser stelt ze te kunnen uitvoeren. Werkgever gaat daarbij in op de genoemde werkzaamheden/functies en beschrijft dat eiser voor een deel verwijst naar functies die niet bestaan bij RTHA en dat hier ook geen behoefte aan is of geen financiële middelen voor zijn. Een ander deel is niet passend gelet op de functievereisten of gezien de beperkingen van eiser.
8.4
Naar aanleiding van het beroepschrift heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep D. de Valk op 2 februari 2018 gerapporteerd. Hij wijst er op dat er voor de werkgever geen plaatsingsplicht geldt maar een inspanningsverplichting. Uit het relaas van de werkgever blijkt volgens De Valk dat aan de inspanningsverplichting is voldaan en dat de werkgever plausibele argumenten geeft waarom bepaalde functies voor eiser ongeschikt zijn en waarom bepaalde functies niet zijn aangeboden.
8.5
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de re‑integratie-inspanningen van de werkgever ten aanzien van ander werk bij dezelfde werkgever onvoldoende zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat Den Hartog en De Valk , mede onder verwijzing naar het rapport van Bauer , voldoende hebben gemotiveerd dat werkgever voldoende re-integratie-inspanningen in het 1e spoor heeft verricht en waarom herplaatsing in ander werk bij dezelfde werkgever niet mogelijk is gebleken. Er zijn, gelet op het niveau van eiser, verschillende functies binnen RTHA besproken waarbij gemotiveerd is aangegeven waarom deze functies niet passend zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan deze motivering. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit heeft kunnen concluderen dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen in het 1e spoor heeft geleverd. Verweerder heeft dan ook terecht de loonsanctie ingetrokken.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook bestaat er geen aanleiding om, zoals door de werkgever verzocht, eiser te veroordelen in de door de werkgever gemaakte proceskosten. Voor het veroordelen van een particulier in de proceskosten is in het bestuursrecht alleen aanleiding als er sprake is van misbruik van procesrecht. Daarvan is in deze procedure niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en
mr. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.