ECLI:NL:RBMNE:2018:3188

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
UTR 17/4304
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.A.J. van Putten, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door W.A. Postma. Eiseres had een WIA-uitkering die per 1 maart 2017 door verweerder was beëindigd. Na bezwaar van eiseres werd het primaire besluit herroepen, maar werd de uitkering alsnog per 9 november 2017 beëindigd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 mei 2018 heeft eiseres aangevoerd dat de hoorzitting onzorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, W. Ebbelaar, onjuiste conclusies had getrokken uit de medische informatie. Eiseres stelde dat haar psychische en fysieke beperkingen waren onderschat en dat er mogelijk sprake was van fibromyalgie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies geschikt waren voor eiseres en dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 maart 2017 beëindigd.
Bij besluit van 8 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de WIA-uitkering van eiseres per 9 november 2017 wordt beëindigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is sinds lange tijd bij verweerder bekend met verschillende klachten. Na een wachttijd van 104 weken werd eiseres in het kader van een WIA-beoordeling per 7 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Eiseres heeft zich op 20 januari 2014 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld mede vanwege zwangerschapsklachten. De verzekeringsarts die de ziekmelding van eiseres heeft beoordeeld kwam tot de conclusie dat sprake was van geen benutbare mogelijkheden vanwege wisselende mogelijkheden. Er was daarmee sprake van toegenomen klachten ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling en bij besluit van 13 februari 2014 werd met ingang van 20 januari 2014 een WIA-uitkering aan eiseres toegekend. Met ingang van 7 oktober 2014 ontvangt eiseres een loonaanvullingsuitkering. Medio 2016 heeft verweerder een herbeoordeling van het recht van eiseres op haar uitkering gedaan. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals weergegeven onder Procesverloop.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en beslist dat de WIA-uitkering van eiseres per 9 november 2017 wordt beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 augustus 2017 en een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 september 2017. Beide rapportages maken onderdeel uit van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag geen medische redenen om af te wijken van het primaire medische oordeel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in bezwaar de maatman, de maatmanomvang, het maatmaninkomen, de functieselectie en de vastgestelde resterende verdiencapaciteit aangepast. Ondanks deze aanpassingen wordt eiseres nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Omdat aan de schatting een nieuwe functieselectie ten grondslag ligt, wordt de WIA-uitkering twee maanden en een dag na de datum van het bestreden besluit ingetrokken, te weten per 9 november 2017.
3.1
Eiseres voert aan dat de hoorzitting onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Ze wil de hoorzitting ‘niet geldig’ laten verklaren. Ook het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiseres onzorgvuldig tot stand gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij [A] , behandelend psycholoog van eiseres, terwijl er informatie opgevraagd had moeten worden bij [B] . Verder is eiseres van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verkeerde conclusies trekt uit de informatie van behandelaar [C] , orthopedisch chirurg. Eiseres stelt dat haar psychische en fysieke beperkingen zijn onderschat. Mogelijk is sprake van fibromyalgie, het onderzoek daarnaar loopt nog. Eiseres acht zich niet in staat de geduide functies te verrichten.
Haar standpunt onderbouwt eiseres met een brief van Indigo van 7 februari 2018 en een brief van GGz Centraal van 4 mei 2018.
3.2
Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres ter zitting nog een brief van een reumatoloog van 23 maart 2018 willen overleggen. Uit deze informatie zou blijken dat inmiddels is vastgesteld dat sprake is van fibromyalgie. De gegeven reden voor het niet eerder inbrengen van dit stuk was dat gemachtigde van eiseres het pas het weekend voor de zitting van eiseres heeft ontvangen. De rechtbank heeft ter zitting overwogen dat dit stuk in een veel eerder stadium aan verweerder of aan de rechtbank had kunnen worden overgelegd. Het alsnog toelaten van dit stuk acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde. Het stuk wordt niet toegevoegd aan het procesdossier.
4. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep W. Ebbelaar heeft, blijkens de rapportage van 31 augustus 2017, de dossiergegevens bestudeerd en eiseres gezien tijdens de hoorzitting op 20 juni 2017 waarbij kort gericht lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Tevens heeft Ebbelaar in de bezwaarfase informatie opgevraagd bij [C] en [A] en deze in haar heroverweging betrokken. Voor de stelling van eiseres dat informatie opgevraagd had moeten worden bij [B] zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden omdat de naam [B] niet voorkomt in het dossier en omdat eiseres bij de hoorzitting zelf een machtiging heeft ondertekend voor het opvragen van informatie bij [A] . Dat bij de hoorzitting aanvankelijk alleen een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was en naderhand ook een collega van de afdeling bezwaar en beroep, maakt niet dat hoorzitting onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling of de motivering daarvan. Ebbelaar beschrijft dat er geen sprake is van een wijziging in het medisch feitencomplex sinds 2013. Eiseres heeft onveranderd pijn in de voeten, knieën, polsen en handen. Bij gericht onderzoek zijn er geen aanwijzingen gevonden voor een beknelde zenuw passend bij het carpale tunnelsyndroom. Ebbelaar heeft informatie opgevraagd bij [C] en uit deze informatie blijkt dat er nog geen indicatie is voor een operatie aan de voet en dat aan de schouder geen sprake is van orthopedische problematiek. De primaire verzekeringsarts heeft tijdens het contact op 24 november 2016 geen afwijkingen van de psyche waargenomen. Ebbelaar heeft op verzoek van eiseres informatie opgevraagd bij [A] , maar zij antwoordde dat eiseres op de datum in geding niet bij haar onder behandeling was. Dat inmiddels wel een behandeling is gestart geeft Ebbelaar geen aanleiding om de beperkingen in de rubrieken Persoonlijk en Sociaal functioneren te herzien. Ten opzichte van 2013 zijn er forse beperkingen aangenomen. Ebbelaar concludeert dat het medisch feitencomplex sinds 2013 ongewijzigd is en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op een aantal punten is aangescherpt. De rechtbank is van oordeel dat Ebbelaar met haar beoordeling inzichtelijk en voldoende gemotiveerd rekening heeft gehouden met de fysieke en psychische klachten van eiseres. Er zijn daarvoor in de FML van 5 december 2016 beperkingen aangenomen in alle rubrieken behalve ten aanzien van de werktijden. Ook met de in beroep ingebrachte medische informatie is geen twijfel bij de rechtbank ontstaan over de aangenomen beperkingen. Dat [C] fibromyalgie mogelijk aanwezig achtte was in bezwaar bekend; de brief van 17 juli 2017 van [C] is door Ebbelaar meegenomen in haar heroverweging. Het feit dat, op het moment van beoordelen, een behandeling bij GGz Centraal nog gestart gaat worden is evenmin reden om te twijfelen aan de beoordeling van Ebbelaar. Er is nog geen diagnose gesteld en mogelijke behandeling zal ruimschoots na de datum in geding starten. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 5 december 2016 aangenomen beperkingen is de rechtbank van oordeel dat de geduide functies terecht geschikt zijn geacht voor eiseres. In de arbeidskundige rapportage van 6 september 2017 en daarbij bijbehorende Resultaat functiebeoordeling is naar het oordeel van de rechtbank toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn bij de belastbaarheid van eiseres. Gelet op het loon dat eiseres in deze functies zou kunnen verdienen ten opzichte van het maatmanloon, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres bepaald op 0%. Verweerder heeft daarom terecht eiseres haar WIA-uitkering beëindigd. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.