ECLI:NL:RBMNE:2018:318

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
C/16/424077 / HA ZA 16-735
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder en pestgedrag tussen buren met vorderingen tot schadevergoeding en verbod op hinderlijk gedrag

In deze zaak, die zich afspeelt in Utrecht, betreft het een burengeschil tussen twee gezinnen die sinds februari 2014 naast elkaar wonen. De eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], hebben herhaaldelijk overlast ervaren van hun buren, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die met hun dochter in de nabijheid wonen. De overlast omvat geluidshinder, intimidatie, en andere vormen van hinderlijk gedrag. De eisers hebben een logboek bijgehouden waarin bijna 300 incidenten zijn gedocumenteerd, variërend van het besmeuren van eigendommen tot scheldpartijen. Ondanks pogingen tot buurtbemiddeling is de situatie verslechterd, wat heeft geleid tot juridische stappen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers in conventie grotendeels toegewezen. De gedaagden zijn verboden om onrechtmatige hinder of overlast te veroorzaken en moeten een coniferenhaag verwijderen die te dicht bij de erfgrens is geplant. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd voor elke overtreding van dit verbod. De vordering tot immateriële schadevergoeding is afgewezen, omdat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd van psychisch leed. In reconventie zijn de vorderingen van de gedaagden afgewezen, omdat zij niet voldoende onderbouwd waren. De gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/424077 / HA ZA 16-735
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
mede handelend als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. van Andel te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , of – eisers gezamenlijk – [eisers c.s.] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , of – gedaagden gezamenlijk – [gedaagden c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 september 2016, met producties 1 t/m 10;
  • de conclusie van antwoord/eis in reconventie, met producties 1 t/m 15;
  • het tussenvonnis van 18 januari 2017;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 11 t/m 18;
  • de brief met producties 19 t/m 28 van [eisers c.s.] , ingekomen op 10 mei 2017;
  • de brief met producties 16 t/m 24 van [gedaagden c.s.] , ingekomen op 17 mei 2017;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 23 mei 2017, waarin de zaak naar mediation is verwezen;
  • de brief van [eisers c.s.] , ingekomen op 10 juli 2017, waarin is verzocht om voortzetting van de procedure;
  • de brief met producties 29 t/m 33 van [eisers c.s.] , ingekomen op 7 november 2017;
  • de akte vermeerdering eis van [eisers c.s.] , ingekomen op 8 november 2017;
  • de brief met productie 34 van [eisers c.s.] , ingekomen op 8 november 2017;
  • de e-mail van [eisers c.s.] van 10 november 2017;
  • de e-mail van [gedaagden c.s.] van 13 november 2017, met het verzoek de zaak met gesloten deuren te behandelen;
  • de brief met producties 25 t/m 34 van [gedaagden c.s.] , ingekomen op 15 november 2017;
  • het rolbericht van 16 november 2017 van [gedaagden c.s.] , met bezwaar tegen de eisvermeerdering door [eisers c.s.] ;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 22 november 2017;
  • de rolberichten van partijen van 5 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] wonen sinds februari 2014 – inmiddels met hun twee kleine kinderen – op de [adres] in [woonplaats] als buren van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , die met hun nu dertienjarige dochter op nummer [adres] wonen.
2.2.
Kort nadat zij daar zijn komen wonen, hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onenigheid gekregen met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over de parkeerplaats voor de deur van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , waar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gewend zijn een van hun auto’s te parkeren.
2.3.
Inmiddels is de relatie tussen de buren dermate verslechterd dat de wijkagent en de gemeente met regelmaat hebben moeten optreden in pogingen tot buurtbemiddeling.
2.4.
Vanaf oktober 2014 zijn [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een logboek gaan bijhouden van het gedrag van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en hun dochter dat zij als hinderlijk hebben ervaren.
In de periode van 16 oktober 2014 tot november 2017 zijn hierin op bijna 300 dagen incidenten beschreven, variërend van het besmeuren van de auto en de tuin met etensresten en afval en het veroorzaken van geluidsoverlast tot scheldpartijen en het maken van vijandige gebaren.
2.5.
In maart 2016 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een coniferenhaag geplant tegen de erfgrens aan.
2.6.
Op 12 mei 2016 hebben [eiser sub 1] en [gedaagde sub 2] een ernstige aanvaring met elkaar gehad, toen [eiser sub 1] de coniferenhaag snoeide (vanaf de zijde van het erf van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ).
2.7.
Door partijen zijn in de loop der tijd over en weer aangiftes tegen elkaar gedaan bij de politie, maar dit heeft tot op heden niet geleid tot een strafrechtelijke veroordeling.
2.8.
In de ‘Tussenevaluatie Casusregie Gemeente Bunnik’, uitgevoerd door de heer [A] van U-Centraal in opdracht van het hoofd Openbare Orde & Veiligheid van de gemeente Bunnik is het volgende vermeld:

“De ‘burenruzie’ bevindt zich in een situatie die te bestempelen is als een gejuridiseerde situatie; omdat de meeste gebeurtenissen, pesterijen, vormen van initimidatie, vormen van overlast en vooral de omstandigheden waaronder ze kennelijk plaatsvinden (in het geniep) tussen buren zich niet of moeilijk lenen voor strafrechtelijke afdoening, rest er op dit moment weinig meer dan het civiele recht dat een oplossing zou moeten bieden. In de praktijk leidt dat niet snel tot verbetering van de situatie als niet de wil om te komen tot verbetering komt van beide partijen.

Feitelijk moeten wij constateren dat de opstelling van de familie [gedaagden c.s.] . tot deze situatie heeft geleid: daar waar de regievoerder de opstelling van de fam. [eisers c.s.] . ervaart als zeer open en meewerkend, ervaart hij bij de fam. [gedaagden c.s.] . slechts achterdocht en ontbreekt de wil om te komen tot een oplossing;

Ondanks het ontbreken van ieder persoonlijk belang en ondanks een volstrekt neutrale opstelling van de regievoerder in dit dossier, moet hij stellen dat de informatie die hij over de gedragingen van (de verschillende leden van) de fam. [gedaagden c.s.] . te horen en lezen krijgt middels het door de fam. [eisers c.s.] . bijgehouden logboek, gekoppeld aan de ervaringen die de regievoerder heeft met de persoonlijke opstelling van de fam. [eisers c.s.] . in deze lastige situatie, hem de overtuiging brengt dat de misdragingen van de (leden van de) fam [gedaagden c.s.] . een reëel beeld geven van de situatie. De regievoerder herkent niet wat de advocaat van de fam. [gedaagden c.s.] . tegenwerpt naar de fa. [eisers c.s.] . in zijn brief aan de burgemeester (14 september).

Het beeld dat de fam. [gedaagden c.s.] . oproept van hun gedragingen, lijkt gedrag dat zij niet voor het eerst openbaren; zelf heeft de fam. [gedaagden c.s.] . aangegeven dat zij ook met vorige buren problemen hebben gehad, nader onderzoek heeft uitgewezen dat die vorige buren vergelijkbaar gedrag als nu tentoongespreid, hebben ervaren. De fam. [gedaagden c.s.] . heeft van meet af aan tijdens dit traject aangegeven bij de regievoerder dat zij vanaf de komst van de fam. [eisers c.s.] , een negatieve grondhouding hebben gehad richting dit gezin.(…)

De eindconclusie is, dat 2 families als slachtoffer te bestempelen zijn. Fam. [eisers c.s.] . is in deze visie slachtoffer van het ongeremde en vooralsnog onverklaarbare gedrag van de buren. De fam. [gedaagden c.s.] . lijkt slachtoffer van het eigen gedrag – dat in ieder geval ook leidt tot verminderd woongenot en sociaal isolement.
2.9.
Na de eerste comparitie van partijen is de zaak aangehouden voor een te volgen mediationtraject, dat echter niet van de grond is gekomen.
2.10.
Op 5 januari 2018 hebben partijen de rechtbank bericht dat de woning van [gedaagde sub 1] is verkocht en op 1 april 2018 zal worden geleverd, een en ander onder voorbehoud van financiering.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vordert, na vermeerdering van eis, samengevat - veroordeling van [gedaagden c.s.] om:
1. binnen 24 uur na betekening van dit vonnis:
geen geluidshinder meer voor [eisers c.s.] en hun gezinsleden te veroorzaken, door onder meer het afspelen van muziek in/vanuit de tuin en/of de auto en het hard dichtslaan van de tuinpoort;
[eisers c.s.] en hun gezinsleden niet te intimideren of te beledigen;
geen afval of andere zaken te deponeren in de tuin van [eisers c.s.] ;
niet te schreeuwen naar [eisers c.s.] en hun gezinsleden;
geen vloeistof, eieren of andere zaken naar [eisers c.s.] en hun gezinsleden te gooien;
niet te spugen in de richting van [eisers c.s.] en hun gezinsleden;
geen viezigheid of andere zaken op of aan de auto van [eisers c.s.] te deponeren;
niet de kinderen van [eisers c.s.] na te doen of hun geluid te imiteren;
niet meer te claxonneren op de oprit of in de nabijheid van de woning van [eisers c.s.] ;
hun auto niet te parkeren direct voor de woning van [eisers c.s.] dan wel om er zorg voor te dragen dat een door hen geparkeerde of aan hen toebehorende auto altijd op tenminste 1 meter afstand van de afrit van [eisers c.s.] is geparkeerd;
[eisers c.s.] en hun gezinsleden niet te mishandelen;
geen middelvingers op te steken, tongen uit te steken of andere obscene gebaren te maken richting [eisers c.s.] en hun gezinsleden;
onrechtmatige hinder of overlast te veroorzaken aan [eisers c.s.] en hun gezinsleden;
op straffe van verbeurte van een boete van € 10.000 per geconstateerde overtreding van het vorenstaande, met een maximum van € 250.000,-;
2. [gedaagden c.s.] te veroordelen om de door hem in maart 2016 geplaatste coniferenhaag, die zich bevindt aan de zijde van het perceel van [eisers c.s.] , binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te verwijderen, dan wel zodanig te verplaatsen dat deze zich niet binnen een afstand van 50 cm van de erfgrens tussen [eisers c.s.] en [gedaagden c.s.] bevindt, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 10.000,-;
3. [gedaagden c.s.] te veroordelen tot betaling aan [eisers c.s.] van € 10.000,-, als immateriële schadevergoeding;
4. met veroordeling van [gedaagden c.s.] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
Daartoe voeren [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] aan dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en hun dochter jegens hen onrechtmatig handelen door stelselmatig te zorgen voor overlast zoals hiervoor weergegeven, als gevolg waarvan sprake is van inbreuk op hun woongenot. Vanwege dit handelen, dat wordt ervaren als ‘getreiter’, ondervinden [eisers c.s.] immateriële schade. [gedaagden c.s.] zijn voor die schade aansprakelijk en dienen zich in de toekomst van dit handelen te onthouden, aldus [eisers c.s.]
3.3.
[gedaagden c.s.] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3.4.
In reconventie vordert [gedaagden c.s.] zakelijk weergegeven:
veroordeling van [eisers c.s.] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de camera die geplaatst is aan de voorkant onder de dakgoot die uitkijk geeft op de onroerende zaak van [gedaagde sub 1] en alles wat daarmee aard en nagelvast verbonden is te verwijderen en hem te verbieden camera’s te plaatsen die op enige wijze uitzicht geven op de onroerende zaak van [gedaagde sub 1] , op straffe van een dwangsom;
[eisers c.s.] te verbieden om vanaf twee dagen na betekening van dit vonnis nog op enige wijze foto’s te maken van [gedaagde sub 1] , zijn vrouw en/of dochter, op straffe van een dwangsom;
[eisers c.s.] te gelasten om het deel van de aanbouw in hun achtertuin dat over de erfafscheiding uitsteekt en over de kadastrale grens uitsteekt binnen twee weken na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden en dat dakbeschot dus binnen de erf- en of kadastrale grens te brengen en te houden, op straffe van een dwangsom;
[eisers c.s.] te verbieden nog langer het grondgebied van [gedaagde sub 1] te betreden of te doen betreden, op straffe van een dwangsom;
[eisers c.s.] te verbieden om na twee dagen na betekening van dit vonnis nog langer de oprit van [gedaagde sub 1] te blokkeren of te (laten) blokkeren of op enige wijze de vrije toegang tot of vanaf de oprit van [gedaagde sub 1] te verhinderen, op straffe van een dwangsom;
[eisers c.s.] te verbieden nog verder ongefundeerde laster danwel onwaarheden te verspreiden danwel onware aangiftes te doen over/aangaande [gedaagde sub 1] , op straffe van een dwangsom;
[eisers c.s.] te verbieden de schutting van [gedaagde sub 1] te vernielen of te doen vernielen, op straffe van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van [eiser sub 1] in de proceskosten;
3.5.
Daartoe voeren [gedaagden c.s.] aan dat [eisers c.s.] jegens hen onrechtmatig handelen door stelselmatig voor overlast te zorgen zoals hiervoor weergegeven. Die overlast dient te worden beëindigd.
3.6.
[eisers c.s.] voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal
worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
De eisvermeerdering die in de laatste akte door [eisers c.s.] is ingesteld, zal worden toegelaten, omdat het voor wat betreft het verweer van [gedaagden c.s.] geen verschil maakt of een verbod van gedrag tegenover ‘ [eisers c.s.] ’ of tegenover ‘ [eisers c.s.] en hun gezinsleden’ wordt gevorderd.
4.2.
Deze zaak gaat over een ernstig verstoorde burenrelatie, die echter naar het zich laat aanzien op korte termijn voorbij zal zijn, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] per 1 april 2018 hopen te verhuizen. Hoewel het belang van de vorderingen dus vermoedelijk in tijd zeer beperkt is, zal de rechtbank hierover – op verzoek van eisende partij – toch nog beslissen.
De vorderingen in conventie
4.3.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben zich beklaagd over onrechtmatige hinder in vele verschijningsvormen, veroorzaakt door het gezin van [gedaagde sub 1] . De in de dagvaarding en de bijgevoegde logboeken genoemde gedragingen zijn door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] grotendeels betwist, terwijl zij [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op hun beurt hebben beschuldigd van (sommige van deze) onrechtmatige gedragingen. Er is dus sprake van het woord van de een tegen het woord van de ander. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben hun beschuldigingen echter, in tegenstelling tot [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , onderbouwd met een zeer uitgebreid logboek, vele beeld- en geluidsopnames (die overigens niet allemaal overduidelijk zijn) en meer dan tien verklaringen van zeven buurtgenoten waaruit moet worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stelselmatig en opzettelijk overlast hebben veroorzaakt en dat [gedaagde sub 2] zich – tegenover meerdere buurtgenoten maar met name ook tegenover [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] – schuldig heeft gemaakt aan pestgedrag. Ook het onder 2.8 geciteerde verslag van de ‘casusregie’ van de gemeente [woonplaats] en de woorden van de burgemeester tijdens de zitting ondersteunen het verhaal van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Al het bovengenoemde, in onderling verband bezien, overtuigt de rechtbank ervan dat de beschuldigingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gefundeerd zijn, terwijl daar wat betreft de beschuldigingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende onderbouwing voor aanwezig is. Het gedrag van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en hun dochter moet, mede vanwege het structurele en langdurige karakter ervan, worden beschouwd als onrechtmatige hinder.
4.4.
Een verbod als door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gevorderd komt alleen in aanmerking voor toewijzing (voorzover daarmee meer is bedoeld dan hetgeen reeds uit de wet voortvloeit) als er sprake is van een, op recente ervaringen gestoelde, reële kans dat de bedoelde gedragingen zich in de nabije toekomst zullen voordoen. Gelet op wat hiervoor is overwogen over het recente en structurele onrechtmatige handelen door [gedaagden c.s.] jegens [eisers c.s.] , is van deze situatie sprake en kan de vordering worden toegewezen. De rechtbank zal daarom een algemeen verbod van onrechtmatige hinder uitspreken, in het bijzonder bestaande uit de (onrechtmatige) gedragingen waarvan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] afzonderlijk verboden hebben gevorderd. Het parkeren voor de woning van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] kan, nu dat de openbare weg betreft, op zichzelf niet als onrechtmatig worden beschouwd, zodat er geen grondslag is om het hierop betrekking hebbende verbod toe te wijzen.
4.5.
De gevorderde dwangsom ten aanzien van de onrechtmatige hinder of overlast zal in redelijkheid worden beperkt tot een bedrag van € 500,00 per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 50.000,00.
4.6.
Ten aanzien van de gevorderde verwijdering van de coniferenhaag, geldt het volgende. Artikel 5:42 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat heggen slechts geoorloofd zijn op een afstand van minimaal een halve meter van de erfgrens, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven. Vast staat dat [gedaagde sub 1] de coniferenhaag heeft geplant vlak naast de erfgrens, dus op minder dan een halve meter er vanaf. [gedaagde sub 1] stelt, maar uit niets blijkt dat [eiser sub 1] met het plaatsen van de haag akkoord is gegaan. Door [eiser sub 1] is dit stellig betwist, terwijl deze instemming ook niet uit zijn handelen valt af te leiden. Dat betekent dat de gevorderde verwijdering of verplaatsing van de heg moet worden toegewezen, op straffe van de daarover gevorderde dwangsom.
4.7.
Met betrekking tot de post immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voor een immateriële schadevergoeding op de voet van art. 6:106 BW meer nodig is dan de enkele stelling dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] psychisch leed is berokkend. Er moet sprake zijn van aantasting in de persoon, zoals in dat wetsartikel bedoeld. Volgens de Hoge Raad in het arrest van 13 januari 1995 (ECLI:NL:1995:ZC1608) is een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen daarvoor niet voldoende. In het algemeen zal slechts bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld in rechte het bestaan van geestelijk letsel kunnen worden vastgesteld, zie bijvoorbeeld HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356. Op zichzelf is voorstelbaar dat de onrechtmatige hinder veel impact heeft gehad op de gemoedstoestand en het gezinsleven van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Nu echter over concrete hieruit voortvloeiende ziektebeelden door hen onvoldoende (met stukken onderbouwd) is aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende grond om een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
4.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,99
- griffierecht 885,00
- salaris advocaat
1.356,00(3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.340,99
4.9.
De nakosten, waarvan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] betaling vorderen, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
De vorderingen in reconventie
4.10.
Voor wat betreft het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevorderde verbod op camera’s overweegt de rechtbank het volgende. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben het recht om hun perceel te beveiligen met camera’s. Ook [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dit recht. Gelet op het recht op privacy moet dit wel proportioneel zijn en zich tot het voor beveiliging noodzakelijke minimum beperken. Gelet op de onmin tussen deze beide buren en de daardoor kennelijk gevoelde noodzaak om te kunnen controleren en bewijzen of en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] overlast of hinder veroorzaken, is het redelijk dat zij met bewakingscamera’s ook de erfgrens en een naastliggende smalle strook grond van het buurperceel in beeld brengen, zodanig dat er niet ongezien overlast of hinderlijke gedragingen vanaf dat perceel kunnen worden verricht. De camera moet dan wel gericht zijn op het eigen perceel en de erfgrens en niet op het perceel van de buren. Beelden van (vermeend) onrechtmatig handelen mogen aan de politie worden getoond, zodat deze zo nodig kan optreden. Gelet hierop moet de onder a) genoemde vordering van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden afgewezen.
4.11.
Ten aanzien van de vordering om een deel van de aanbouw in de achtertuin van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te verwijderen en het dakbeschot binnen de erf- en of kadastrale grens te brengen en te houden, geldt het volgende. Door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is – zeker tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , onderbouwd met e-mails van de vorige eigenaar - onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat sprake is van een overschrijding van de erfgrens. De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiertoe overgelegde foto’s zijn hiertoe onvoldoende duidelijk. Er is geen aanleiding [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog tot bewijs van hun stelling toe te laten. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.12.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verder verboden gevorderd voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] om nog op enige wijze foto’s te maken van [gedaagde sub 1] , zijn vrouw en/of dochter, om hun grondgebied te betreden, hun oprit te blokkeren, ongefundeerde laster of onwaarheden over hun te verspreiden en hun schutting te vernielen. Zoals hiervoor reeds overwogen komen dergelijke verboden alleen in aanmerking voor toewijzing (voorzover daarmee meer is bedoeld dan hetgeen reeds uit de wet voortvloeit) als er sprake is van een, op recente ervaringen gestoelde, reële kans dat de bedoelde gedragingen zich in de nabije toekomst zullen voordoen. Hiertoe is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende gesteld, zodat deze vorderingen zullen worden afgewezen.
4.13.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie, tot op heden begroot op € 1.356,00 (3,0 punten x tarief € 452,00) voor gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
verbiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog langer aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en hun gezinsleden onrechtmatige hinder of overlast te veroorzaken, in het bijzonder door, maar niet uitsluitend beperkt tot:
  • het veroorzaken van geluidsoverlast door het hard afspelen van muziek in/vanuit de tuin en/of de auto en het hard dichtslaan van de tuinpoort;
  • intimidatie, beledigingen, schreeuwen en schelden;
  • het deponeren van afval of andere zaken in de tuin of op of aan de auto van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ;
  • spugen of gooien van vloeistof, eieren of andere zaken in hun richting;
  • middelvingers naar hen op te steken, de tong naar hen uit te steken of obscene gebaren naar hen te maken;
  • het geluid van hun kinderen te imiteren;
  • hun te mishandelen;
  • hun oprit te blokkeren;
  • zonder noodzaak te claxonneren in de nabijheid van de woning van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] .
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de door hen in maart 2016 geplaatste coniferenhaag, die zich bevindt aan de zijde van het perceel van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te verwijderen, dan wel zodanig te verplaatsen dat deze zich niet binnen een afstand van 50 cm van de erfgrens tussen [eisers c.s.] en [gedaagden c.s.] bevindt, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 10.000,-;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tot op heden begroot op € 2.340,99,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
In reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tot op heden begroot op € 1.356,00,
In conventie en in reconventie
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 4848