Op 10 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte, geboren in 1947 te Suriname en wonende in Curaçao. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder in een strafzaak is vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door het Openbaar Ministerie, betrof een bedrag van € 1.586.469,-. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op 30 november 2017, 15 januari 2018, 22 mei 2018 en 2 juli 2018, waren de officieren van justitie aanwezig, maar de verdachte zelf was niet aanwezig. Zijn raadslieden, mr. G. Spong en mr. J.H. van Dijk, hebben namens hem het woord gevoerd. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot ontneming, omdat de verdachte niet is veroordeeld wegens een strafbaar feit. Dit is in lijn met artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat vereist dat er een veroordeling moet zijn om tot ontneming over te kunnen gaan. De rechtbank heeft derhalve de vordering van het Openbaar Ministerie afgewezen en verklaard dat zij niet-ontvankelijk is in deze zaak.