ECLI:NL:RBMNE:2018:3167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
16/992034-14 (o)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingszaak na vrijspraak

Op 10 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte, geboren in 1947 te Suriname en wonende in Curaçao. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder in een strafzaak is vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door het Openbaar Ministerie, betrof een bedrag van € 1.586.469,-. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op 30 november 2017, 15 januari 2018, 22 mei 2018 en 2 juli 2018, waren de officieren van justitie aanwezig, maar de verdachte zelf was niet aanwezig. Zijn raadslieden, mr. G. Spong en mr. J.H. van Dijk, hebben namens hem het woord gevoerd. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot ontneming, omdat de verdachte niet is veroordeeld wegens een strafbaar feit. Dit is in lijn met artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat vereist dat er een veroordeling moet zijn om tot ontneming over te kunnen gaan. De rechtbank heeft derhalve de vordering van het Openbaar Ministerie afgewezen en verklaard dat zij niet-ontvankelijk is in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/992034-14 (ontneming)
Vonnis van de rechtbank van 10 juli 2018
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres] , [woonplaats] (Curaçao).

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering ten bedrage van € 1.586.469,- die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/992034-14, waaronder het proces-verbaal van opsporingsonderzoek in het onderzoek Alnitak, nummer 52310, en het gedeeltelijke gevoegde dossier, nummer 48467 (onderzoek Orion);
  • het vonnis van 10 juli 2018 waaruit blijkt dat [verdachte] door de rechtbank Midden-Nederland is vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten;
  • het ‘Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e Sr’ van 29 augustus 2014, onderdeel van het hiervoor genoemde strafdossier;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting en de overige stukken in het dossier.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017 en 15 januari 2018 (regiezittingen), 22 mei 2018 (inhoudelijke behandeling), waarbij de officieren van justitie aanwezig zijn geweest, en op 2 juli 2018 (sluiting onderzoek), waarbij een - andere - officier van justitie aanwezig was. [verdachte] is niet aanwezig geweest op deze zittingen. Zijn raadslieden, mr. G. Spong en mr. J.H. van Dijk, hebben op de zittingen van 30 november 2017 en 22 mei 2018 namens hem het woord gevoerd.

2.Beoordeling van de vordering tot ontneming

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting gevorderd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, conform het ontnemingsrapport, toe te wijzen tot een bedrag van € 1.586.469,-.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de vrijspraak die door hen in de strafzaak is bepleit.
Daarnaast hebben de raadslieden nog een aantal subsidiaire standpunten naar voren gebracht.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] door de rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2018 in de strafzaak is vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Nu [verdachte] niet is veroordeeld wegens een strafbaar feit en derhalve niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mr. G.A. Bos en mr. R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2018.