ECLI:NL:RBMNE:2018:3128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
C/16/433709 / HA ZA 17-198
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebrekkige opstal en schade door instorting van een rijksmonument

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2018, gaat het om een burenruzie tussen twee partijen, [eiseres 1] en [eiseres 2], en [gedaagde]. De eisers, eigenaren van percelen naast die van de gedaagde, vorderen schadevergoeding en herstel van een ingestorte kloostermuur die eigendom is van de gedaagde. De muur, die een rijksmonument is, stortte in januari 2015 in en veroorzaakte schade aan de eigendommen van de eisers. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de instorting van de muur, op basis van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek, dat de bezitter van een gebrekkige opstal aansprakelijk stelt voor schade die daaruit voortvloeit. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers toe, waaronder de verplichting voor de gedaagde om de muur binnen 12 maanden te herstellen, met een dwangsom bij niet-naleving. De rechtbank wijst echter de vordering tot schadevergoeding voor materiële schade af, omdat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd. In reconventie worden de vorderingen van de gedaagde, die schadevergoeding eist voor vermeende schade aan zijn eikenbomen en andere eisen, afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/433709 / HA ZA 17-198
Vonnis van 18 juli 2018
in de zaak van

1.[eiseres 1],

2.
[eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.G.M. Roels te Zeist,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.H.M. Berenschot te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] en [eiseres 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 februari 2017, met producties 1 t/m 14;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van repliek in conventie, houdende wijziging van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties 15 t/m 20;
  • de conclusie van dupliek in conventie, antwoordakte wijziging eis, tevens conclusie van repliek in reconventie, met producties 7 t/m 13;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de akte overlegging producties van [eiseres 1] en [eiseres 2], met producties 20 en 21;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde], met producties 14 en 15;
  • de pleitnota’s van beide partijen;
  • het proces-verbaal van de pleidooizitting van 20 april 2018;
  • de akte uitlating en vermindering c.q. verduidelijking van eis in conventie van [eiseres 1] en [eiseres 2];
  • de akte overlegging productie, tevens akte antwoord wijziging eis van [gedaagde], met (opnieuw) productie 14 (doorgenummerd 16).
1.2.
Ten slotte is een datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] zijn eigenaars van de nummers [nummer] en [nummer] van het [adres] in [woonplaats]. [gedaagde] is eigenaar van de buitenplaats aan het [adres]. Partijen hebben als buren al jarenlang geen goede relatie.
2.2.
Op het perceel van [gedaagde] bevindt zich een geheel ommuurd voormalig kloostercomplex genaamd ‘[naam complex]’. De gemetselde muur met een hoogte van 2 tot 2,5 meter, die eigendom is van [gedaagde] en de percelen van [gedaagde] aan de ene kant en [eiseres 1] en [eiseres 2] aan de andere kant van elkaar scheidt, is een rijksmonument.
2.3.
In de nacht van 9 op 10 januari 2015 is de muur over een afstand van ongeveer 23 meter ingestort in de richting van de percelen van [eiseres 1] en [eiseres 2] (over een lengte van ongeveer 10 meter is de muur op het perceel van [eiseres 1] gevallen en over een lengte van ongeveer 13 meter is hij op het perceel van [eiseres 2] gevallen).
2.4.
Op last van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft [gedaagde] het puin van de erven van [eiseres 1] en [eiseres 2] verwijderd en de muur aan weerszijden provisorisch gestut met een stutwerk van houten balken, om te voorkomen dat de muur verder zou instorten.
2.5.
Met de restauratie van de gehele muur (niet alleen het gedeelte dat naast de erven van [eiseres 1] en [eiseres 2] ligt) is een bedrag van ongeveer twee ton gemoeid, waarvoor [gedaagde] in februari 2015 een subsidie van de provincie heeft aangevraagd.
Deze subsidie is verleend op 27 juni 2016.
2.6.
Op 8 december 2015 heeft [gedaagde] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het restaureren van de gehele monumentale tuinmuur. Die vergunning is door de gemeente verstrekt op 8 september 2016.
2.7.
De restauratie van de muur is vertraagd doordat de heer [A] (een andere buurman die ook in deze procedure optreedt namens [eiseres 1] en [eiseres 2]) beroep heeft ingesteld tegen de vergunning en het besluit heeft laten schorsen. De in november 2016 opnieuw verleende vergunning is door de rechtbank vernietigd in maart 2017, in verband met door de gemeente gemaakte procedurefouten.
2.8.
Op 30 mei 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het beroep tegen de aan [gedaagde] afgegeven omgevingsvergunning voor het herstel van de kloostermuur ongegrond verklaard. De verstrekte vergunning is hiermee onherroepelijk geworden.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen samengevat - (na wijzigingen van eis):
a. a) een verklaring voor recht dat [gedaagde] tegenover hen aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de instorting van de muur;
b) een verklaring voor recht dat [gedaagde] tegenover [eiseres 1] en [eiseres 2] onrechtmatig handelt door te weigeren of na te laten maatregelen te treffen om de muur te herstellen of gevaar voor [eiseres 1] en [eiseres 2] weg te nemen zodat hij ook de hierdoor geleden schade moet vergoeden;
c) dat [gedaagde] wordt gelast om de muur binnen 4 weken in de oude toestand te herstellen of andere maatregelen te treffen om (de overblijvende delen van de) muur in zodanige toestand te brengen dat gevaar voor personen en zaken permanent wordt voorkomen en de door [gedaagde] aangebrachte stutwerken als overbodig kunnen worden verwijderd, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag;
d) dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiseres 2] een schadevergoeding te betalen van € 932,- met rente voor zaken die door het instorten van de muur beschadigd zijn;
e) dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiseres 1] en [eiseres 2] een schadevergoeding te betalen van € 25,-- voor elk van hen voor elke dag vanaf de dag van het instorten van de muur tot het moment waarop door hem gevolg is gegeven aan de veroordeling, met de wettelijke rente hierover vanaf 8 maart 2016;
f) een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Als tegenvordering vordert [gedaagde]:
I) veroordeling van [eiseres 1] en [eiseres 2] tot betaling van € 2.238,50 aan schadevergoeding voor door hen toegebrachte schade aan zijn oude eikenbomen;
II) dat [eiseres 1] en [eiseres 2] bij wijze van dwangsom een direct opeisbare boete opgelegd wordt van € 1.000,-- voor elke tak die nog zonder overleg wordt verwijderd van de bomen van [gedaagde];
III) dat [eiseres 1] en [eiseres 2] bij wijze van dwangsom een direct opeisbare boete opgelegd wordt van € 500,-- voor iedere keer dat door of namens hen nog hondenpoep over de muur tussen hun percelen op het perceel van [gedaagde] wordt gegooid;
IV) dat [eiseres 1] en [eiseres 2] worden veroordeeld tot permanente verwijdering van alle aanbouwen en goederen tegen de tuinmuur binnen twee weken na dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag;
V) veroordeling van [eiseres 1] en [eiseres 2] in de proceskosten.
3.5.
[eiseres 1] en [eiseres 2] voeren verweer.
3.6.
De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure gaat het om de vraag of [gedaagde] verplicht is (en al eerder was) om de ingestorte kloostermuur te herstellen en of hij schade moet vergoeden die door het instorten van de muur is ontstaan. Na de beoordeling van de verschillende vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2], die hiermee te maken hebben, moet de rechtbank zich buigen over de tegenvorderingen van [gedaagde]. Die tegenvorderingen zijn gebaseerd op de stelling dat [eiseres 1] en [eiseres 2] zich tegenover [gedaagde] onrechtmatig hebben gedragen, door zijn oude eikenbomen op een schadelijke manier te snoeien, hondenpoep over zijn muur te gooien en materialen tegen zijn muur op te slaan.
in conventie
Aansprakelijkheid opstal
4.2.
Een opstal is een gebouw of werk dat duurzaam met de grond is verbonden, zoals de kloostermuur in deze zaak. Als een opstal niet voldoet aan de eisen die je daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, is de bezitter van die opstal aansprakelijk voor daardoor veroorzaakte schade (op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek). Aan de rechter is overgelaten om aan de hand van de omstandigheden van het geval te beoordelen welke eisen men aan de opstal mag stellen. Voor aansprakelijkheid is niet vereist dat de bezitter weet dat zijn opstal gebrekkig is en gevaar kan opleveren. Aansprakelijkheid is alleen uitgezonderd als de bezitter ook niet aansprakelijk zou zijn geweest als hij het gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend. Van deze uitzondering is bijvoorbeeld sprake als de bezitter alle nodige maatregelen heeft genomen om de gevaarlijke toestand te beëindigen, maar het gevaar zich toch heeft verwezenlijkt, als de maatregelen redelijkerwijs niet konden worden gevergd vanwege het korte tijdsverloop tussen het ontstaan van het gevaar en de daadwerkelijke schade of in de situatie waarin de benadeelde zelf de gebrekkige toestand heeft opgewekt. De bewijslast van de gebrekkigheid van de opstal rust in principe op de benadeelde, maar bij een instorting is het aan de bezitter om het vermoeden van gebrekkigheid te ontzenuwen.
4.3.
Volgens [gedaagde] is het instorten van de muur stormschade waarvoor hij niet aansprakelijk is en die [eiseres 1] en [eiseres 2] op hun verzekeraar moeten verhalen.
Ook voert hij aan dat inspectie en onderhoud van de muur onmogelijk is gemaakt doordat [eiseres 1] en [eiseres 2] goederen en materialen tegen de muur hebben opgestapeld. Daardoor is de muur volgens [gedaagde] verzwakt en kon de slechte staat van de muur niet worden geconstateerd. In die omstandigheden konden volgens [gedaagde] geen hoge eisen aan de muur worden gesteld, of is sprake van een overmachtsituatie die een uitzondering oplevert, zodat geen aansprakelijkheid bestaat. Hij betoogt ook dat sprake is van 100% eigen schuld van [eiseres 1] en [eiseres 2], omdat zij niet hebben voldaan aan zijn redelijke verzoek om a) toe te staan de tuinmuur te inspecteren en om b) geen roerende zaken tegen de kwetsbare monumentale muur op te slaan. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben hiertegen ingebracht dat het feit dat er materialen tegen de muur aan opgestapeld staan volgens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geen enkel negatief effect heeft op de stevigheid van de muur. Zij betwisten overigens dat de muur is ingestort op de plek waar door hen materiaal werd opgeslagen. Ook weerspreken zij dat [gedaagde] hen heeft gevraagd om medewerking te verlenen aan onderhoud of inspectie; anders zouden zij dat hebben gedaan.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft aangevoerd om het vermoeden van gebrekkigheid van de kloostermuur, waarvoor [gedaagde] als bezitter aansprakelijk is, te ontzenuwen. Zijn stelling dat de muur door de opslag van materialen door [eiseres 1] en [eiseres 2] verzwakt is, heeft hij tegenover hun onderbouwde betwisting daarvan, niet voldoende onderbouwd. Het had van hem verwacht mogen worden zijn argument kracht bij te zetten door bijvoorbeeld een verklaring van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op dit punt. Ook blijkt niet dat [gedaagde] [eiseres 1] en [eiseres 2] ooit daadwerkelijk heeft verzocht mee te werken aan inspectie of onderhoud van de muur. In zijn brief van 27 september 2010 schreef hij hierover alleen:
“Ter voorkoming van mogelijke misverstanden herhalen wij bij dezen de belangrijkste geschillen in onze brief van 5 maart 2008 die nog steeds niet zijn opgelost:
(…)- verwijdering van aanbouwen en materialenopslag tegen onze rijksmonumentale tuinmuur (voorzover dat nog steeds niet gebeurd is, maar dat weten wij helaas niet omdat wij uw bezit niet mogen betreden)”
[gedaagde] heeft op dat moment dus niet gevraagd om mee te werken aan inspectie of onderhoud. De door hem gemaakte opmerking is op een uitzondering op de hoofdregel aan te nemen of te concluderen tot enige eigen schuld van [eiseres 1] en [eiseres 2] aan het instorten van de muur. Uit het rapport ‘Ontwikkelingsvisie en Waardestelling Buitenplaats Broekbergen’ en de ‘Gewijzigde toelichting aanvrage Monumentenvergunning Broekbergen’ blijkt in tegendeel (zoals [eiseres 1] en [eiseres 2] ook hebben aangehaald) dat de muur al in 2009 in slechte staat was en dat dit werd veroorzaakt door gebrekkig onderhoud en aantasting door boomwortels. [gedaagde] is dan ook aansprakelijk voor zijn gebrekkige opstal en aansprakelijk voor schade die daarvan het gevolg is. De vordering onder a) zal daarom worden toegewezen.
Onrechtmatig handelen door uitblijven maatregelen
4.5.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of [gedaagde] onrechtmatig handelt door te weigeren of na te laten maatregelen te treffen om de muur te herstellen of gevaar voor [eiseres 1] en [eiseres 2] weg te nemen.
4.6.
Beoordeeld moet worden of sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten in verband met een opstal die, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken ondeugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (juristen noemen dit de Kelderluikcriteria.
4.7.
Vast staat dat [gedaagde], na het instorten van de muur, het puin heeft verwijderd en de rest van de muur op aanwijzing van de gemeente heeft gestut met houten balken. Door [eiseres 1] en [eiseres 2] is onvoldoende gesteld en onderbouwd dat met deze provisorische oplossing nog altijd sprake was van een zodanig gevaarlijke situatie dat [gedaagde] nog andere veiligheidsmaatregelen had moeten treffen.
In artikel 2.1 lid 1 sub f van de Wabo, is bepaald “
Het is verboden zonder vergunning een project uit te voeren dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen ofin enig opzichtwijzigen van een rijksmonument”,waaruit [gedaagde] moest afleiden dat hij zonder vergunning geen enkele maatregel mocht nemen tot herstel van de muur. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben niet onderbouwd dat de kans op ongelukken zo groot was, dat van [gedaagde] gevergd kon worden eerder in te grijpen in strijd met de publiekrechtelijke regels.
4.8.
Aangezien door [eiseres 1] en [eiseres 2] dus onvoldoende is aangevoerd om te kunnen vaststellen dat van [gedaagde] maatregelen verwacht mochten worden om gevaar voor personen en zaken te voorkomen, kan de op dit punt gevorderde verklaring voor recht niet worden afgegeven.
Gebod tot herstel
4.9.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben verder gevorderd dat [gedaagde] wordt gelast om de muur binnen 4 weken in de oude toestand te herstellen of andere maatregelen te treffen om (de overblijvende delen van de) muur in zodanige toestand te brengen dat gevaar voor personen en zaken permanent wordt voorkomen en de door [gedaagde] aangebrachte stutwerken als overbodig kunnen worden verwijderd, op straffe van een dwangsom.
4.10.
[gedaagde] heeft meegedeeld dat hij, nu de onherroepelijke vergunning onlangs is afgegeven, meteen aannemer [aannemer] uit [vestigingsplaats] opdracht heeft gegeven om de muur te restaureren. Er is volgens [gedaagde] eerst een verplicht (voor)overleg met de gemeente en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed nodig geweest over de restauratiemethode (als voorwaarde voor de verstrekte erfgoedparelsubsidie). Dit overleg heeft inmiddels - als het goed is - plaatsgevonden. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van ambachtelijke metselaars die nog met kalkmortel kunnen metselen en de muurstenen die verplicht hergebruikt en dus afgebikt moeten worden, de lange levertijden van benodigde (historische) materialen, en rekening houdend met tegenvallers in de planning is de verwachting van [gedaagde] dat de restauratie van de muur ongeveer 12 maanden zal duren.
4.11.
Het spreekt vanzelf dat [eiseres 1] en [eiseres 2] er belang bij hebben dat de muur wordt hersteld en gerestaureerd, zodat enig instortingsrisico wordt weggenomen en de stutten die zich de afgelopen jaren op hun percelen bevinden, weer kunnen worden verwijderd. Zoals hiervoor al gezegd, is door [eiseres 1] en [eiseres 2] niet voldoende (onderbouwd) gesteld dat met de getroffen provisorische oplossing nog altijd sprake is van een zodanig gevaarlijke situatie en dat de kans op ongelukken zo groot is dat [gedaagde] nog andere veiligheidsmaatregelen zou moeten treffen. [gedaagde] heeft aannemelijk gemaakt dat hij, nu hij eindelijk beschikt over de vergunning, zo veel mogelijk vaart wil zetten achter het herstel van de muur, en dat er redenen buiten zijn invloedsfeer zijn die maken dat hiervoor een wat langere termijn moet worden bepaald. De rechtbank neemt aan dat de aanwezigheid van het stutwerk op hun percelen en hun verlies van privacy gedurende de periode dat de muur nog niet is hersteld, ongemakken zijn waarvoor [eiseres 1] en [eiseres 2] in redelijkheid kunnen worden gecompenseerd. De termijn voor het gevorderde gebod wordt daarom gesteld op 12 maanden, waarbij het niet voldoen aan dit gebod zal worden bestraft met een dwangsom van € 50,- per dag, met een maximum van € 20.000,--.
Materiële schadevergoeding
4.12.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben onder d) een vergoeding van hun materiële schade gevorderd. Zij stellen dat [eiseres 1] als gevolg van het instorten van de muur schade heeft geleden omdat zaken ter waarde van € 932,-- onherstelbaar zijn beschadigd. [eiseres 2] heeft hierover een brief gestuurd op 19 februari 2015 met een opsomming van die zaken en hun waarde. Gelet op de aard en waarde van deze zaken zijn er geen aankoopbewijzen meer. Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] is de direct na het ontstaan gemelde schade niet heel groot, heeft [gedaagde] deze na opgave niet betwist en toen ook niet gevraagd naar bewijs. Hij heeft deze schade tot nu toe echter niet vergoed.
4.13.
[gedaagde] heeft de door [eiseres 1] en [eiseres 2] gevorderde schade gemotiveerd betwist. Volgens hem is er geen causaal verband tussen het instorten van de muur en de schade, waren de materialen al in slechte staat of heeft [eiseres 1] bewust het risico op schade genomen door de spullen langdurig buiten in weer en wind op te slaan. Ook betwist hij de hoogte van de schade en wijst hij erop dat er geen aankoopbewijzen of taxaties zijn opgestuurd.
4.14.
Als een partij iets stelt en daaraan conclusies verbindt, moet die partij de juistheid van zijn stellingen in principe bewijzen, tenzij de andere partij deze niet tegenspreekt. In dit geval stellen [eiseres 1] en [eiseres 2] dat zij materiële schade van € 932,-- hebben geleden door de gebrekkige opstal van [gedaagde]. [gedaagde] spreekt dit tegen en onderbouwt dit ook. Aangezien [eiseres 1] en [eiseres 2] geen verder bewijs hebben gestuurd van de door hen gestelde schade, komt deze schade niet vast te staan. Deze vordering moet daarom worden afgewezen.
Immateriële schadeloosstelling
4.15.
[eiseres 1] en [eiseres 2] stellen schade te ondervinden van de aanwezigheid van het stutwerk, omdat zij delen van hun erven niet of niet adequaat kunnen gebruiken en minder privacy hebben. Ook zijn hun erven door de ingestorte muur niet adequaat afgesloten. Zij vragen om een redelijke vergoeding voor hun verminderde woongenot en uitzicht en voor de inbreuk op hun eigendom die zij moeten dulden. Zij vorderen hiervoor een schadevergoeding van € 25,-- voor elk van hen voor elke dag vanaf de dag van het instorten van de muur totdat hij is hersteld en de stutten zijn verwijderd.
4.16.
Volgens [gedaagde] kan het stutten van de muur, wat een verplichting was die is opgelegd door het bevoegd gezag, niet leiden tot een schadevergoedingsplicht. Ook noemt hij de gevorderde vergoeding disproportioneel. Volgens hem zijn de percelen van [eiseres 1] en [eiseres 2] zo groot dat er genoeg ruimte over is om met auto’s te manoeuvreren of goederen op te slaan. Dit blijkt volgens hem ook uit de foto’s in het dossier. Daaruit blijkt ook dat [eiseres 1] en [eiseres 2] nog steeds materialen tegen en bij de muur opslaan die meer ruimte in beslag nemen dan de noodstutten, wat de breedte van de oprit betreft. Aangezien [gedaagde] een provisorische afscheiding heeft gemaakt, is er volgens hem ook geen aantasting van de privacy. De erven van [eiseres 1] en [eiseres 2] kunnen overigens ook vanaf de andere zijden worden betreden door onbevoegden. Als de grond gehuurd was, zou vier jaar lang 10 m2 onbebouwde grond zijn gehuurd. Hiervoor is een vergoeding redelijk zijn van (5% van de aankoopwaarde per jaar, uitgaande van een aankoopwaarde van € 200,- per m2 en dus € 2.000,-- voor alle gebruikte grond, waarvan 5% € 100,-- is, dus 4 jaar x € 100,-- =) € 400,--.
4.17.
In artikel 5:56 BW is bepaald dat wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden aan een onroerende zaak nodig is om van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, de eigenaar van die zaak dit in principe moet toestaan, nadat hij hiervan op de hoogte is gebracht en “
tegen schadeloosstelling”. De rechter begroot de schade, waarbij die kan worden geschat als hij niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Aangezien geen sprake is van één van de in artikel 6:106 BW omschreven situaties, is er alleen ruimte voor een materiële schadevergoeding. Tegenover de betwisting door [gedaagde], hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] het door hen gestelde nadeel niet nader onderbouwd. De door [gedaagde] voorgestelde berekening voor een vergoeding voor de gebruikte grond komt de rechtbank redelijk voor. Daarom zal aan schadeloosstelling een bedrag van € 100,-- per jaar (voor [eiseres 1] en [eiseres 2] gezamenlijk) worden toegewezen, vanaf 10 januari 2014 tot de dag waarop de muur is hersteld en de stutten zijn verwijderd.
Proceskosten
4.18.
Aangezien beide partijen in conventie op een aantal punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd. Dat betekent dat beide partijen de eigen kosten dragen.
In reconventie
Schadevergoeding eikenbomen
4.19.
De eerste tegenvordering van [gedaagde] betreft een schadevergoeding voor schade die [eiseres 1] en [eiseres 2] volgens hem (door onrechtmatig en ondeskundig te snoeien) hebben toegebracht aan zijn oude eikenbomen. Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn deze bomen door hen gesnoeid in het najaar van 2010. Dit is door [gedaagde] niet weersproken. [eiseres 1] en [eiseres 2] doen een beroep op verjaring van de vordering.
[gedaagde] stelt dat hij pas op de hoogte is geraakt van deze schade toen zijn boomadviseur hem op de gevolgen van dit ondeskundig snoeien heeft gewezen, op 7 april 2017. Volgens hem is de vordering daarom niet verjaard.
4.20.
In artikel 3:310 lid 1 BW is bepaald dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren nadat de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Aangezien partijen in 2010 over en weer brieven hebben geschreven over het snoeien van deze bomen, wist [gedaagde] wie zijn bomen had gesnoeid. Wellicht weet [gedaagde] pas sinds 2017 wat de exacte kosten zijn van het herstel van de bomen. Gezien de foto’s in het dossier, waarop overduidelijk te zien is dat de bomen op ontsierende wijze zijn gesnoeid, moet [gedaagde] van het ontstaan van (enige) schade op de hoogte zijn geraakt in 2010, en niet pas in 2017. Dit betekent dat de verjaringstermijn in 2010 is gaan lopen en inmiddels ruimschoots is verstreken. De vordering kan daarom niet worden toegewezen.
Snoeien
4.21.
[gedaagde] vordert ook dat een bij wijze van dwangsom opeisbare boete aan [eiseres 1] en [eiseres 2] wordt opgelegd voor elke tak die nog zonder overleg door hen wordt verwijderd van zijn bomen.
4.22.
Iemand over wiens erf de takken van bomen van zijn buurman overhangen, kan die buurman aanmanen om die takken af te snijden en mag dat, als die buurman dan weigert, zelf doen (art. 5:44 lid 1 BW). Aangezien dit een bevoegdheid tot eigenrichting is en geen vordering, moet worden aangenomen dat die bevoegdheid niet verjaart en dus geldt ongeacht hoe lang die bomen er al staan. Wel geldt dat er geen misbruik van dit recht mag worden gemaakt. Van misbruik van recht kan bijvoorbeeld sprake zijn als er door het afsnijden van de takken onevenredig grote schade wordt toegebracht. Daarnaast geldt dat een verbod zoals door [gedaagde] is gevorderd alleen in aanmerking komt voor toewijzing (voorzover daarmee meer is bedoeld dan wat al uit de wet voortvloeit) als er sprake is van een, op recente ervaringen gebaseerde, reële kans dat de bedoelde gedragingen zich in de nabije toekomst zullen voordoen.
4.23.
[gedaagde] heeft niet gesteld dat [eiseres 1] en [eiseres 2] in het verleden misbruik van recht hebben gemaakt bij het snoeien van zijn eikenbomen. Aangezien daarmee onvoldoende is aangevoerd om te kunnen oordelen dat [eiseres 1] en [eiseres 2] in het verleden onrechtmatig hebben gesnoeid, kan de vordering van het verbod op straffe van een dwangsom niet worden toegewezen.
Hondenpoep
4.24.
Ditzelfde geldt voor het gevorderde verbod om hondenpoep over de muur te gooien. Hiervan hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] immers onweersproken aangevoerd dat dit 5 jaar geleden een paar keer is gebeurd door de zoon van [eiseres 2], die destijds ongeveer negen jaar oud was en dat dit na het tweede mediationtraject tussen partijen definitief is gestopt. Ook hier is van recent onrechtmatig gedrag geen sprake. Ook deze vordering wordt dus afgewezen.
Verwijdering materialen
4.25.
Ten slotte heeft [gedaagde] permanente verwijdering gevorderd van alle aanbouwen en goederen tegen de tuinmuur. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben tegengesproken dat (nog) sprake is van aanbouwen tegen de tuinmuur, waarna [gedaagde] dit niet meer heeft bekrachtigd. Verder hebben [eiseres 1] en [eiseres 2], zoals eerder al vermeld, verwezen naar de Rijksdienst voor het Cultureel Vastgoed, bij wie zij navraag stellen te hebben gedaan en die hen toen heeft meegedeeld dat het feit dat materialen opgestapeld staan geen enkel negatief effect heeft op de stevigheid van de muur. Hier is door [gedaagde] onvoldoende tegenover gesteld. Dat had van hem ter onderbouwing van zijn stelling wel mogen worden verwacht. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat hij belang heeft bij deze vordering. Deze wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten
4.26.
[gedaagde] zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Deze kosten worden begroot op een bedrag van (2,5 x tarief I € 461,-- =) € 1.152,50 voor salaris van de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2].

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] tegenover [eiseres 1] en [eiseres 2] aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de instorting van de muur;
5.2.
gelast [gedaagde] om de muur binnen 12 maanden in de oude toestand te herstellen of andere maatregelen te treffen om de (overblijvende delen van de) muur in zodanige toestand te brengen dat gevaar voor personen en zaken permanent wordt voorkomen en de door [gedaagde] aangebrachte stutwerken als overbodig kunnen worden verwijderd, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag, tot een maximum van € 20.000,-- is bereikt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres 1] en [eiseres 2] een vergoeding te betalen van € 100,-- per jaar (voor [eiseres 1] en [eiseres 2] gezamenlijk) vanaf 10 januari 2014 totdat is voldaan aan de veroordeling onder 5.2;
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres 1] en [eiseres 2] tot vandaag begroot op € 1.152,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. C.S. Schür op 18 juli 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 4848