Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
600,00(1 punt x tarief € 600,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een hoofdredacteur, en de besloten vennootschap DUIC B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht tussen partijen. [eiser] vorderde bij wijze van voorlopige voorziening dat DUIC hem zou toelaten tot het werk en een voorschot op zijn salaris zou betalen, omdat hij meende dat er een arbeidsovereenkomst bestond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst was en dat [eiser] zich in de praktijk als ondernemer gedroeg door facturen te sturen voor zijn werkzaamheden. De rechter heeft ook gekeken naar de gezagsverhouding en de wijze waarop partijen uitvoering gaven aan de overeenkomst. De kantonrechter concludeerde dat er geen gezagsverhouding was en dat de feiten en omstandigheden erop wijzen dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst uitgingen van een overeenkomst van opdracht. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke uitvoering van de overeenkomst en de intenties van partijen bij het aangaan van de overeenkomst.