ECLI:NL:RBMNE:2018:3107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
16/700216-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man en vrouw voor poging doodslag, vrijheidsberoving, afpersing en diefstal na het vast houden van een slachtoffer

Op 5 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man uit Rotterdam en zijn 42-jarige vriendin uit Woerden. De man is veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf voor poging doodslag, vrijheidsberoving, afpersing en diefstal, terwijl zijn vriendin 30 maanden gevangenisstraf kreeg, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft een incident dat plaatsvond van 20 tot en met 22 december 2017, waarbij het slachtoffer door het stel naar een woning in Woerden werd gelokt. Daar werd hij met een mes in de borst gestoken, geslagen met een stofzuigerslang, en meerdere dagen vastgehouden. Gedurende deze periode hebben de verdachten bijna 10.000 euro van het slachtoffer opgenomen. De rechtbank hield rekening met de kwetsbare persoonlijkheid van de vrouw, die lijdt aan een ernstige posttraumatische-stressstoornis, en oordeelde dat haar strafbare feiten in verminderde mate aan haar konden worden toegerekend. De man daarentegen had zich schuldig gemaakt aan ernstigere feiten en had eerder soortgelijke veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/700216-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 april 2018 en 21 juni 2018. De zaak is inhoudelijk behandeld op 21 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht, alsmede mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 5 april 2018 nader omschreven. De gewijzigde/nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, neer op het volgende:
Feit 1: Primair, medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] in de periode van 20 december 2017 tot en met 22 december 2017 te Woerden;
Subsidiair, medeplichtigheid daaraan;
Feit 2: Primair, medeplegen van afpersing van [slachtoffer] in de periode van 20 december 2017 tot en met 22 december 2017 te Woerden;
Subsidiair, medeplichtigheid daaraan;
Feit 3: diefstal in vereniging in de periode van 20 december 2017 tot en met 22 december 2017 te Woerden/Amsterdam van € 9.902,87 van [slachtoffer] door middel van een valse sleutel.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 en feit 2 slechts sprake is van medeplichtigheid. De raadsman wijst daarbij op de omstandigheid dat verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht en daarnaast wijst hij op haar kwetsbare en bijzondere persoonlijke omstandigheden. Voor het overige refereert de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Verdachte heeft de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- Een proces-verbaal van aangifte met bijlagen van [slachtoffer] van 22 december 2017; [2]
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 december 2017; [3]
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 29 december 2017; [4]
- Een proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden woning) van 14 maart 2018; [5]
Bewijsoverweging medeplegen
De verdediging heeft betoogd dat de rol van verdachte dusdanig klein was en ondergeschikt aan die van de medeverdachte [medeverdachte 1] dat zij niet als medepleger, maar als medeplichtige ten aanzien van de gepleegde feiten moet worden beschouwd.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het dossier volgt dat het verdachte was die contact had met [slachtoffer] via de telefoon. Zij heeft hem gevraagd om naar haar toe te komen. Zij heeft hem foto’s van haar letsel gestuurd om medelijden op te wekken en hem naar haar woning te laten komen. [slachtoffer] verklaart ook dat hij door haar en voor haar naar de woning is gekomen. Verdachte was, zoals zij zelf heeft verklaard, vooraf ook op de hoogte van het plan van de medeverdachte [medeverdachte 1] om [slachtoffer] geld afhandig te maken. Het is weliswaar de medeverdachte [medeverdachte 1] die [slachtoffer] begon te slaan, te steken met het mes en die hem heeft vastgebonden met touw, maar verdachte was daarbij steeds aanwezig en heeft niets gedaan om [slachtoffer] te helpen. Verdachte houdt vervolgens de wacht bij [slachtoffer] als de medeverdachte [medeverdachte 1] gaat pinnen met de pasjes van [slachtoffer] en later gaat zij zelf pinnen met de pasjes van [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] en de medeverdachte [medeverdachte 1] in de woning blijven. Als daarna de medeverdachte [medeverdachte 1] met [slachtoffer] naar de kelder gaat, doet verdachte de deur dicht en sluit af. Zij gaat vervolgens meerdere keren op en neer naar beneden om eten en drinken te brengen en doet daarbij steeds de deur open en sluit weer af. Ook wordt er van de bankrekening van [slachtoffer] geld naar de rekening van verdachte overgeboekt, welk geld verdachte vervolgens bij een geldautomaat opneemt.
Verdachte heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank door de handelingen die zij zelfstandig en in samenwerking met de medeverdachte heeft verricht, een specifieke rol van voldoende betekenis gespeeld. Gelet voorts op de lange duur waarbinnen het geheel heeft plaatsgevonden en de verschillende momenten waarop verdachte alleen was en haar telefoon ter beschikking had (zoals blijkt uit de beelden), maar ook zelfs buiten de deur was, had zij afstand kunnen nemen of hulp kunnen inroepen. Dat zij dit niet heeft gedaan uit angst voor een mogelijk slechte afloop, overtuigt niet. Te meer niet nu de medeverdachte een aanzienlijke tijd samen met [slachtoffer] in de kelderbox zat opgesloten en van het inroepen van hulp niet op de hoogte kon raken. Hulp heeft zij echter niet ingeroepen. Integendeel, zij deed actief mee met de handelingen die verricht moesten worden, zowel met betrekking tot het beroven en beroofd houden van de vrijheid van [slachtoffer] als met betrekking tot het dwingen van [slachtoffer] om zijn geld en gegevens af te geven.
Uit het dossier volgt derhalve naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte niet slechts behulpzaam is geweest bij het plegen van de feiten, maar dat zij hieraan ook een wezenlijke bijdrage leverde. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] waarbij zij ieder een eigen rol en een taakverdeling hadden.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. primair
in de periode van 20 december 2017 tot en met 22 december 2017 te [woonplaats] , tezamen en
in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer] gedurende bovengenoemde periode tegen zijn zin in een woning en de daarbij behorende kelderbox gelegen aan de [adres] vastgehouden en
- die [slachtoffer] geslagen met een stofzuigerstang op zijn linker bovenbeen en linker onderarm, (toen die [slachtoffer] voornoemde woning wilde verlaten) en
- meermalen de polsen/handen van die [slachtoffer] achter zijn rug aan elkaar vastgebonden en
- de polsen/handen van die [slachtoffer] voor zijn lichaam aan elkaar vast gebonden en
- de enkels van die [slachtoffer] aan elkaar vast gebonden en
- een laken, althans een stoffen voorwerp over het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] gedaan en
- tegen die [slachtoffer] gezegd, terwijl die [slachtoffer] niets zag, dat er nog een persoon in de woning aanwezig was die [slachtoffer] iets aan zou doen wanneer die [slachtoffer] een verdachte beweging zou maken en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij op zijn buik moest gaan liggen en 15 minuten moest wachten nadat zij de woning hadden verlaten;
2. primair
op tijdstippen in de periode van 20 december 2017 tot en met 22 december 2017 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) bankpas(sen) en een mobiele telefoon, toebehorende aan die [slachtoffer] en tot het ter beschikking stellen van gegevens,
te weten één of meer pincode(s) en inloggegevens voor internetbankieren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zij, verdachte, en haar mededader:
- die [slachtoffer] gedurende bovengenoemde periode tegen zijn zin in een woning en de daarbij behorende kelderbox gelegen aan de [adres] hebben vastgehouden en
- meermalen de polsen/handen van die [slachtoffer] achter zijn rug aan elkaar vast hebben gebonden en
- de polsen/handen van die [slachtoffer] voor zijn lichaam aan elkaar vast hebben gebonden en
- de enkels van die [slachtoffer] aan elkaar vast hebben gebonden en
- een laken, althans een stoffen voorwerp over het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] hebben gedaan en
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gehouden en daarbij tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “En ik wil nu de codes hebben” en
- aan die [slachtoffer] hebben gevraagd om zijn Googleaccount-gegevens en pincode en inloggegevens voor internetbankieren af te geven en
- tegen die [slachtoffer] hebben gezegd dat hij naar de ING-bank moest bellen om de blokkade van zijn pinpas ongedaan te maken;
3.
op tijdstippen in de periode van 20 december 2017 tot en met 22 december 2017 te Woerden en Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedragen van in totaal 9902,87 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en haar mededader zich telkens die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten pinpas(sen) van die [slachtoffer] en daarbij behorende pincode(s) en codes om mee te internetbankieren die zijn verzonden naar de telefoon van die [slachtoffer] en inloggegevens van die [slachtoffer] voor internetbankieren.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Feit 2:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van een situatie van psychische overmacht. De raadsman voert hiertoe aan dat verdachte uit (doods)angst voor de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan. De raadsman verwijst in dit verband naar de aangifte van mishandeling die verdachte tegen de medeverdachte een aantal dagen voor het ten laste gelegde heeft gedaan. Verdachte kon door die angst niet anders handelen dan zij heeft gedaan en tevens is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de raadsman. De raadsman verwijst verder voor de onderbouwing van zijn betoog naar de Pro Justitia rapportage van 26 maart 2018.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moeten worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat van psychische overmacht geen sprake is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat sprake is van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden. De drang moet acuut zijn en voor verdachte onweerstaanbaar. Het handelen van verdachte moet bovendien proportioneel zijn, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast moet voldaan zijn aan het vereiste van subsidiariteit, in die zin dat, ook in het licht van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen andere, minder ingrijpende uitweg voor het dilemma had bestaan dan het middel dat door verdachte is gekozen.
Uit de Pro Justitia rapportage van 26 maart 2018, opgemaakt door drs. P. van Vliet, GZ-psycholoog en forensisch gedragskundige NRGD, volgt dat verdachte, onder meer, lijdt aan een ernstige posttraumatische-stressstoornis (PTSS) met dissociatieve kenmerken en aan een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne met stoornissen in de perceptie. Verdachte bevond zich in een sociaal-maatschappelijke neerwaartse spiraal toen zij de medeverdachte ontmoette en reeds extra kwetsbaar was wegens veelvuldig drugsgebruik. Binnen de relatie met de medeverdachte voelde betrokkene zich ernstig bedreigd. Volgens verdachte en referenten gedroeg de medeverdachte zich dwingend en gewelddadig jegens haar. Toen medeverdachte uiteindelijk een huisverbod kreeg, stond hij binnen enkele dagen weer in haar woning. De medeverdachte heeft verdachte precies op haar zwakke punten aangesproken, waarbij hij haar tevens niet de kans gaf te ‘ontsnappen’ en weer bij zinnen te komen doordat hij er altijd was. Op basis van de onderzoeksresultaten is het eveneens voorstelbaar dat de bejegening door de medeverdachte [medeverdachte 1] , zoals die door referenten is waargenomen en door verdachte werd ervaren, diverse traumatische ervaringen uit haar verleden heeft aangewakkerd die verdachte niet anders weet te hanteren dan door meer cocaïne te gebruiken. Er zijn echter ook diverse momenten geweest waarop verdachte de helpende hand werd geboden om haar problemen en verslaving aan te pakken en dan tevens een tijd uit de buurt van de medeverdachte te kunnen blijven, bijvoorbeeld door middel van een opname. Die mogelijkheid heeft verdachte niet aangegrepen. De stoornissen die bij verdachte werden vastgesteld, verhinderen niet een volledige handelingsvrijheid op dit punt.
Op grond van het vorenstaande en de inhoud van het dossier constateert de rechtbank dat verdachte zich weliswaar in een moeilijke situatie bevond en dat haar angst voor de medeverdachte [medeverdachte 1] reëel was, maar dat dit haar handelingen ten opzichte van [slachtoffer] niet begrijpelijk maakt. Immers, de agressie van de medeverdachte [medeverdachte 1] was ten tijde van het plegen van de feiten niet tegen haar gericht, maar tegen [slachtoffer] . Bovendien duurde de situatie meerdere dagen, waarbij verdachte ook meermalen buiten de aanwezigheid van de medeverdachte was. Er was derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een acute drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon of behoefde te bieden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het beroep op psychische overmacht moet worden verworpen.
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank verder als volgt.
Uit de Pro Justitia rapportage volgt dat verdachte, onder meer, lijdt aan een ernstige posttraumatische-stressstoornis (PTSS) met dissociatieve kenmerken en aan een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne met stoornissen in de perceptie. Deze ziekelijke stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragen van verdachte beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundige adviseert daarom, in geval van een bewezenverklaring, verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies.
Voor het overige is er geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook, zij het in verminderde mate, strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden: opname in een zorginstelling voor klinische behandeling en vervolgens een meldplicht en reclasseringstoezicht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, naast zijn standpunt dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen, verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan de duur die zij reeds in voorarrest heeft gezeten en om daarnaast een voorwaardelijke straf te bepalen, zodat verdachte per direct kan worden opgenomen bij FPA Roosenburg.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met haar vriend schuldig gemaakt aan het lokken van een gezamenlijke kennis naar haar woning om hem vervolgens van zijn vrijheid te beroven en beroofd te houden door hem gedurende bijna twee dagen (in ieder geval twee nachten) daar in die woning en kelder vast te houden. Zij hebben het slachtoffer met geweld en bedreiging van geweld gedwongen tot afgifte van zijn bankpas en pincode en inloggegevens en codes waarmee zij een bedrag van bijna € 10.000,- hebben gestolen.
De verschillende geweldshandelingen - waaronder het steken met een mes in de borst - het vervolgens vastbinden en vasthouden in de kelderbox van de woning gedurende meerdere dagen, moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest.
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten. Feiten die, gezien hun aard, een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
De rechtbank houdt echter wel rekening met de omstandigheid dat verdachte niet degene is geweest die de geweldshandelingen heeft uitgevoerd.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke feiten.
Zoals hierboven onder 7 uiteengezet, zal de rechtbank, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de gepleegde feiten slechts in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Ook houdt de rechtbank er in straf verminderende zin rekening mee dat - zoals uit de rapportages blijkt - verdachte een kwetsbare vrouw is die zich in een sociaal neerwaartse spiraal bevond op het moment van het ten laste gelegde. Daarnaast houdt de rechtbank, in het voordeel van verdachte, rekening met de omstandigheid dat verdachte, kort na het gebeuren, zichzelf bij de politie heeft gemeld en een verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank acht de feiten echter te ernstig om op grond van het vorenstaande te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsman van verdachte verzocht.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van Inforsa van 12 juni 2018, opgemaakt door M. van Elst, reclasseringswerker. De reclassering meent dat een forensische klinische opname van verdachte thans geïndiceerd is, nu eerdere opnames in een vrijwillig kader niet zijn gelukt. De reclassering adviseert derhalve als bijzondere voorwaarden opname in een zorginstelling voor klinische behandeling (FPA Utrecht) en vervolgens een meldplicht bij de reclassering.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen dit advies en gemotiveerd is om een forensische klinische opname te ondergaan.
De rechtbank is – alles overwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren (in verband met de duur van de klinische opname) met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, een passende en geboden reactie vormt.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8.479,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 3.479,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot toewijzing van de vordering met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behoudens wat betreft een bedrag van € 2.000,- aan materiële schade, aangezien dit ziet op een feit dat niet aan verdachte ten laste is gelegd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met haar mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Wat betreft de materiële schade zal de rechtbank, zoals de verdediging heeft verzocht, uitgaan van een bedrag van € 1.479,-, te weten de materiële schade minus het bedrag van
€ 2.000,-, nu dit ziet op schade voortvloeiend uit een feit dat niet aan verdachte ten laste is gelegd. Voor het overige acht de rechtbank de vordering ter zake van materiële schade toewijsbaar, nu de verdediging dit bedrag niet heeft betwist, het gevorderde bedrag voldoende aannemelijk is gemaakt en het bedrag de rechtbank niet onredelijk voor komt.
Wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank, gelet op vergelijkbare zaken, een bedrag van € 5.000,-, zoals verzocht, billijk.
De rechtbank waardeert de totale schade aldus op € 6.479,- en zal derhalve de vordering gedeeltelijk toewijzen, te weten tot voormeld bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 december 2017 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.479,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2017 tot de dag van volledige voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld door 67 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47, 57, 282, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
1 (één) jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich, na afloop van de detentie, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zal laten opnemen in FPA Utrecht of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
* zich vervolgens, na het klinische traject, binnen drie werkdagen zal melden bij de reclassering van GGZ Inforsa, A.B.C. straat 5 te Utrecht en zich daarna zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 6.479,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2017 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 6.479,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter,
mrs. J.G. van Ommeren en J.A. Spee, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
zij in of omstreeks de periode van 20 december 2017 tot en met 22 december
2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer] gedurende bovengenoemde periode tegen zijn zin in een woning
en/of de daarbij behorende kelderbox gelegen aan de [adres]
(vast)gehouden en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, geslagen met een
knuppel/stofzuigerstang, althans een stomp voorwerp op zijn linkerbovenbeen
en/of linkeronderarm, althans het lichaam (toen die [slachtoffer] voornoemde woning
wilde verlaten) en/of
- meermalen, althans éénmaal, de polsen/handen van die [slachtoffer] achter zijn rug
aan elkaar vastgebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal, de polsen/handen van die [slachtoffer] voor zijn
lichaam aan elkaar vast gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal, de enkels van die [slachtoffer] aan elkaar vast
gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal een laken, althans een stoffen voorwerp over
het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] gedaan en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd, terwijl die [slachtoffer] niets zag, dat er nog een
persoon in de woning aanwezig was die [slachtoffer] iets aan zou doen wanneer die
[slachtoffer] een verdachte beweging zou maken en/of
- meermalen, althans éénmaal, tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij op zijn buik
moest gaan liggen en 15 minuten moest wachten nadat hij/zij de woning had(den)
verlaten;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer andere onbekend gebleven
perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 20 december 2017 tot en met 22
december 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben
beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
en/of zijn/hun mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer] gedurende bovengenoemde periode tegen zijn zin in een woning
en/of de daarbij behorende kelderbox gelegen aan de [adres]
(vast)gehouden en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, geslagen met een
knuppel/stofzuigerstang, althans een stomp voorwerp op zijn linkerbovenbeen
en/of linkeronderarm, althans het lichaam (toen die [slachtoffer] voornoemde woning
wilde verlaten) en/of
- meermalen, althans éénmaal, de polsen/handen van die [slachtoffer] achter zijn rug
aan elkaar vastgebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal, de polsen/handen van die [slachtoffer] voor zijn
lichaam aan elkaar vast gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal, de enkels van die [slachtoffer] aan elkaar vast
gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal een laken, althans een stoffen voorwerp over
het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] gedaan en/of
- meermalen, althans éénmaal, tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij op zijn buik
moest gaan liggen en 15 minuten moest wachten nadat hij/zij de woning had(den)
verlaten
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks 20
december 2017 tot en met 22 december 2017 te [woonplaats] en/of elders in Nederland
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk:
- telefonisch met die [slachtoffer] een afspraak te maken om naar haar, verdachtes,
woning te komen op 20 december 2017 en/of
- haar, verdachtes, woning gelegen aan de [adres] en/of
bijbehorende kelderbox ter beschikking te stellen/houden en/of
- over/bij die [slachtoffer] de wacht te houden en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd, terwijl die [slachtoffer] niets zag, dat er nog een
persoon in de woning aanwezig was die [slachtoffer] iets aan zou doen wanneer die
[slachtoffer] een verdachte beweging zou maken;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 december
2017 tot en met 22 december 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer]
heeft gedwongen tot de afgifte van (een) bankpas(sen) en/of een
mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of haar mededader(s) en/of tot het ter beschikking stellen van gegevens,
te weten één of meer pincode(s) en/of inloggegevens voor internetbankieren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij,
verdachte, en/of haar mededaders:
- die [slachtoffer] gedurende bovengenoemde periode tegen zijn zin in een woning
en/of de daarbij behorende kelderbox gelegen aan de [adres]
heeft/hebben vastgehouden en/of
- meermalen, althans éénmaal, de polsen/handen van die [slachtoffer] achter zijn rug
aan elkaar vast heeft/hebben gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal, de polsen/handen van die [slachtoffer] voor zijn
lichaam aan elkaar vast heeft/hebben gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal, de enkels van die [slachtoffer] aan elkaar vast
heeft/hebben gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal een laken, althans een stoffen voorwerp over het
gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gedaan en/of
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "En ik wil nu de codes
hebben" en/of
- aan die [slachtoffer] heeft/hebben gevraagd om zijn Googleaccount-gegevens en/of
pincode en/of inloggegevens voor internetbankieren af te geven en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij naar de ING-bank moest bellen
om de blokkade van zijn pinpas ongedaan te maken;
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of één of meer andere onbekend gebleven perso(o)n(en) op één of
meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 december 2017 tot en met
22 december 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van (een) bankpas(sen) en/of een mobiele telefoon, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of tot het
ter beschikking stellen van gegevens, te weten één of meer pincode(s) en/of
inloggegevens voor internetbankieren, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] gedurende bovengenoemde periode tegen zijn zin in een woning
en/of de daarbij behorende kelderbox gelegen aan de [adres]
heeft/hebben vastgehouden en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, geslagen met een
knuppel/stofzuigerstang, althans een stomp voorwerp op zijn linkerbovenbeen
en/of linkeronderarm, althans het lichaam en/of
- meermalen, althans éénmaal, de polsen/handen van die [slachtoffer] achter zijn
rug aan elkaar vast heeft/hebben gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal, de polsen/handen van die [slachtoffer] voor zijn
lichaam aan elkaar vast heeft/hebben gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal, de enkels van die [slachtoffer] aan elkaar vast
heeft/hebben gebonden en/of
- meermalen, althans éénmaal een laken, althans een stoffen voorwerp over het
gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gedaan en/of
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "En ik wil nu de codes
hebben" en/of
- aan die [slachtoffer] heeft/hebben gevraagd om zijn Googleaccount-gegevens en/of
pincode en/of inloggegevens voor internetbankieren af te geven en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij naar de ING-bank moest bellen
om de blokkade van zijn pinpas ongedaan te maken
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks 20
december 2017 tot en met 22 december 2017 te [woonplaats] en/of elders in Nederland
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk:
- meermalen, althans éénmaal, aan die [slachtoffer] geld te vragen en/of
- haar, verdachtes, woning gelegen aan de [adres] en/of
bijbehorende kelderbox ter beschikking te stellen/houden en/of
- over/bij die [slachtoffer] de wacht te houden;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 december
2017 tot en met 22 december 2017 te Woerden en/of Amsterdam, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen één of meerdere
geldbedrag(en) van in totaal 9902,87 euro, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of
haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) (telkens)
onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse
sleutel, te weten pinpas(sen) van die [slachtoffer] en/of daarbij behorende
pincode(s) en/of codes om mee te internetbankieren die zijn verzonden naar de
telefoon van die [slachtoffer] en/of inloggegevens van die [slachtoffer] voor
internetbankieren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
[Einde tekst]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal 09Distel17, genummerd PL0900-2017391418, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 418. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 22 december 2017, blz. 21 t/m 25 met bijlagen: overzicht opnamen van in totaal € 9.902,87, blz. 27 en bankafschriften, blz. 28 t/m 32.
3.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 december 2017, blz. 52 t/m 56.
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 29 december 2017, blz. 57 t/m 63.
5.Een proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden woning verdachte) van 14 maart 2018, blz. 289 t/m 303.