ECLI:NL:RBMNE:2018:3088

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5058
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en urenbeperking in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan een (ex-)werknemer. De (ex-)werknemer was werkzaam als coördinerend cluster controller en had zich op 29 september 2014 ziek gemeld. De rechtbank beoordeelt de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werknemer, die door het UWV op 16 oktober 2016 voor 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres, de werkgever, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, waarbij de bezwaren ongegrond zijn verklaard.

De rechtbank stelt vast dat de (ex-)werknemer in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 oktober 2017 is beoordeeld op zijn belastbaarheid. Eiseres betwist dat de belastbaarheid achteraf mag worden verhoogd en stelt dat de bandbreedte van de urenbeperking niet correct is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een ontoelaatbare relativering van de urenbeperking en dat de FML voldoende duidelijkheid biedt over de bandbreedte van de uren die de (ex-)werknemer kan werken.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werknemer niet duurzaam is en dat er geen recht op een IVA-uitkering bestaat. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/5058

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.E. Stals),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde-partij] (de (ex-)werknemer) met ingang van 16 oktober 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de (ex-)werknemer 100% arbeidsongeschikt is geacht.
Bij besluit van 15 september 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres en de (ex-)werknemer ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 oktober 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I herzien en de bezwaren van eiseres en de (ex-)werknemer ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De (ex-)werknemer heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Hij heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door eiseres ingeschakelde gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De (ex-)werknemer is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. De (ex-)werknemer is werkzaam geweest bij eiseres als coördinerend cluster controller voor 39,77 uur per week. Op 29 september 2014 heeft hij zich ziek gemeld vanwege medische klachten. Op 21 juli 2016 heeft de (ex-)werknemer een aanvraag voor een WIA-uitkering bij verweerder ingediend. De behandeling van deze aanvraag is opgeschort, omdat aan eiseres een loonsanctie is opgelegd. Nadat het bezwaar hiertegen van eiseres gegrond is verklaard, heeft een beoordeling van de WIA-aanvraag plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit I heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de
(ex-)werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Deze arbeidsongeschiktheid is volgens verweerder niet duurzaam omdat de medische situatie van de (ex-)werknemer op lange termijn nog kan verbeteren. De verwachting is dat de functionele mogelijkheden zullen toenemen, waardoor de (ex-)werknemer belastbaar wordt voor werk. Ter onderbouwing van deze toekomstige belastbaarheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) gedateerd 12 september 2017 opgesteld met enkel de duurzame beperkingen van de ex-werknemer, ingaande vermoedelijk over een half jaar tot een jaar. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierbij voldoende functies weten te duiden. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van de (ex-)werknemer komt hiermee tussen de 35-80% uit en hij is in die situatie dan niet meer volledig arbeidsongeschikt. De
(ex-)werknemer heeft daarom geen recht op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidsdeskundige rapporten. Naar aanleiding van vragen van eiseres over de geduide functies, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep na overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een nieuwe FML gedateerd 25 oktober 2017 haar toelichting bij de urenbeperking aangepast, hetgeen heeft geleid tot het bestreden besluit II.
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapporten kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
4. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de urenbeperking en de bandbreedte van deze urenbeperking, zoals nader vastgelegd in de FML van
25 oktober 2017.
5. Eiseres voert aan dat verweerder de belastbaarheid door wijziging van de FML achteraf niet mag verhogen. De bandbreedte zoals vermeld in de FML van 12 september 2017 leidde volgens eiseres op grond van de ‘Aanvulling op de gebruikershandleiding en werkinstructie CBBS van november 2005’ (de aanvulling uit 2005) ertoe dat slechts een marginale overschrijding, zijnde maximaal 10%, is toegestaan. Dat komt voor zover van belang neer op maximaal 22 uur per week en niet op 24 uur per week zoals is opgenomen in de FML van 25 oktober 2017. De wijziging in de belastbaarheid van de (ex-)werknemer, zoals beschreven in de FML van 25 oktober 2017, levert een ontoelaatbare relativering van de belastbaarheid op ten opzichte van de FML van 12 september 2017 en is niet toegestaan. Volgens eiseres is dit in strijd met het vertrouwensbeginsel.
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van het achteraf verhogen van de belastbaarheid van de (ex-)werknemer. Verzekeringsarts bezwaar en beroep E. Klompjan heeft de dossiergegevens bestudeerd en is aanwezig geweest bij de hoorzitting. Zij heeft haar bevindingen vastgelegd in haar rapport van 12 september 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat zij denkt dat de (ex-)werknemer op termijn belastbaar zal zijn voor minimaal 20 uur per week. Zij heeft daarbij op 12 september 2017 een FML opgesteld en hierbij aangegeven dat dit een FML met duurzame beperkingen betreft, ingaande vermoedelijk over een half jaar tot een jaar. Onder uren per dag is vermeld ‘beperkt, kan gemiddeld ongeveer 4 uur per dag werken’ en onder uren per week is vermeld ‘beperkt, kan gemiddeld ongeveer 20 uur per week werken’. Bij beide punten in de FML staat als toelichting dat een bandbreedte is toegestaan.
6.1
Naar aanleiding van vragen van eiseres wat onder de bandbreedte van de urenbeperking moet worden verstaan, heeft verweerder overwogen dat deze bandbreedte niet volledig in de FML is opgenomen. De toelichting ‘bandbreedte toegestaan’ is volgens verweerder onvoldoende concreet, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nagelaten in de toelichting het werkelijke maximaal aantal uren te vermelden dat de (ex-)werknemer naar haar mening per dag en per week in staat is om te werken. Verweerder heeft vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 25 oktober 2017 een nieuwe FML heeft opgesteld. Hierin is de urenbeperking wel concreet opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat zij onder bandbreedte verstaat: ‘mag max 5 uur per dag werken, mag max 24 uur per week werken’. De rechtbank overweegt dat hier geen sprake is van een ontoelaatbare relativering van de urenbeperking zoals eiseres stelt. In de FML van 25 oktober 2017 en ook al in de FML van 12 september 2017, is namelijk opgenomen dat het aantal uren per dag en per week ‘beperkt’ is en dat de (ex-)werknemer ‘gemiddeld ongeveer 4 uur per dag kan werken’ en ‘gemiddeld ongeveer 20 uur per week kan werken’. De rechtbank is van oordeel dat met de bewoordingen ‘gemiddeld ongeveer’ geen absolute grens is aangegeven, maar dat hiermee en met de toelichting in de FML een bepaalde bandbreedte is gecreëerd, zoals verweerder ter zitting ook heeft toegelicht. De rechtbank betrekt hierbij dat dit ook aansluit bij het handboek ‘Basisinformatie CBBS’ dat wanneer bij uren per week is aangegeven: ‘beperkt, kan gemiddeld ongeveer 20 uur per week werken’ alle functies van meer dan 20 tot en met 25 uur per week geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de FML van 25 oktober 2017 dan ook een toegestane motivering wat onder de bandbreedte bij de urenbeperking moet worden verstaan, nu in de FML zelf reeds deze relativering is aangenomen. Daarmee kan de toelichting in de FML van 12 september 2017 ook niet als onvoorwaardelijke toezegging worden gezien en leidt aanpassing van de toelichting niet tot strijd met het vertrouwensbeginsel. Het feit dat in de aanvulling uit 2005 een andere uitleg aan bandbreedte wordt gegeven maakt het voorgaande niet anders omdat deze aanvulling uit 2005 niet meer van toepassing is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. De rechtbank kan verweerder ook volgen in zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de invulling van de bandbreedte de uren per dag niet in stapjes van 2 uur per dag en de uren per week niet in stapjes van 10 uur per week heeft hoeven vaststellen. Deze in de Standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ genoemde stappen zien op het vaststellen van de duurbeperking en niet op het invullen van een bandbreedte. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres voert onder verwijzing naar het door haar ingebrachte rapportage expertise van ICARA van 16 maart 2018 aan dat daarin is opgenomen dat de urenbeperking gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 uur per week zou moeten zijn. De rechtbank overweegt dat nu het gaat om een toekomstige prognose bij nog onbekende verbeteringen, het oordeel van ICARA onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder uitgaande van de FML van 25 oktober 2017 terecht heeft geconcludeerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werknemer niet duurzaam is, zodat verweerder terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.