ECLI:NL:RBMNE:2018:2936

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
C/16/460766 / JE RK 18-1001 en C/16/462314 / FO RK 18-996
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststelling voorlopige bezoekregeling voor kinderen in pleegzorg

In deze zaak verzoekt de moeder om vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling (GI) is gegeven, betreffende de omgang met haar kinderen die in een pleeggezin verblijven. De vader van de kinderen is overleden en de moeder is uit het gezag ontheven. De moeder vindt de door de GI vastgestelde frequentie en duur van de omgang niet passend en verzoekt de kinderrechter om een nieuwe regeling vast te stellen. De kinderrechter oordeelt dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende onderbouwd is en dat er geen perspectief is op een uitgebreidere bezoekregeling. De kinderrechter draagt de GI, de moeder en de pleegouders op om samen een plan te ontwikkelen voor de omgangsregeling. De kinderrechter verklaart de schriftelijke aanwijzing vervallen en stelt een voorlopige regeling vast van eenmaal per vier weken 1,5 uur begeleide omgang. De verdere behandeling van het verzoek wordt aangehouden om partijen de gelegenheid te geven tot overeenstemming te komen over een plan voor de toekomst.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens : C/16/460766 / JE RK 18-1001 en C/16/462314 / FO RK 18/996
datum uitspraak: 21 juni 2018

beschikking bekrachtiging schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna te noemen de moeder,
advocaat, mr. N.S. van der Vliet,
en

de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna te noemen de GI,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige 1]
,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

Familie [achternaam] , hierna te noemen de pleegouders,

wonende te [woonplaats] ,

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 22 mei 2018, ingekomen bij de griffie op 23 mei 2018,
- de faxbrief van de moeder van 8 juni 20918 met twee producties.
Op 14 juni 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder met haar advocaat,
- de pleegvader,
- mevrouw [A] namens de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de pleegmoeder.

De feiten

De vader van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] is op [2014] overleden. Sindsdien werd het ouderlijk gezag over de kinderen uitgeoefend door alleen de moeder.
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] wonen sinds juni 2013 in het gezin van de pleegouders. Zij zijn bij beschikking van 10 april 2014 onder toezicht gesteld. Op dezelfde datum is ook een machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders verleend. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn sindsdien steeds verlengd.
Bij beschikking van 27 oktober 2015 heeft de kinderrechter een contactregeling tussen de moeder en de kinderen vastgesteld van anderhalf uur per week bij de moeder thuis onder begeleiding van een door de GI aangewezen professional.
De GI heeft op 9 mei 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder betreffende de omgang. Hierin is het volgende opgenomen:
Samen Veilig Midden-Nederland stelt tussen u en uw kinderen de volgende omgangsregeling vast: eenmaal per 4 weken, 1,5 uur begeleide omgang. De data zijn nog niet bekend en zullen in overleg gepland worden en per e-mail vastgelegd worden.
Bij beschikking van 28 mei 2018 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de GI benoemd tot voogd van de kinderen.

Het verzoek

De moeder heeft vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing verzocht. Zij vindt de door de GI bepaalde frequentie en duur van de omgang niet passend. Eerder was de omgang eenmaal per week. De beperking is fors. In een eerder stadium vond Youké bovendien een omgang van eenmaal per drie weken passend. Zij vindt daarom dat de GI de aanwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. Verder heeft de GI volgens de moeder de belangen niet goed afgewogen. Dat de kinderen zouden hebben aangegeven dat zij minder omgang willen zou het gevolg kunnen zijn van een loyaliteitsconflict en van hun gevoeligheid voor sturing. De psychiater van de moeder vindt dat de moeilijke periode die zij heeft doorgemaakt niet in de weg hoeft te staan aan contact.
De moeder heeft de kinderrechter verzocht om op grond van artikel 1: 265f lid 2 BW een andere bezoekregeling vast te stellen, waarbij [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] eenmaal in de drie weken gedurende 2½ uur bij de moeder thuis omgang met haar hebben. Vier keer per jaar zouden deze omgangsmomenten vijf uren moeten duren, zodat de moeder in de mogelijkheid wordt gesteld om met de kinderen een leuke activiteit te ondernemen. Daarnaast wil de moeder twee keer per jaar (medio april en medio oktober) de kinderen mogen meenemen op bezoek bij de grootouders moederszijde.

Het standpunt van belanghebbenden

De moeder en haar advocaat hebben ter zitting gesteld dat de moeder graag wil meewerken aan systeemtherapie met de pleegouders. Zij wil dit al langer, maar de pleegouders wilden dit niet. De moeder heeft in het verleden een aantal personen genoemd die als therapeut zouden kunnen optreden. Voor haar is het belangrijk dat dit een onafhankelijke persoon is, die geen banden heeft met de GI of Youké . De moeder vindt de huidige omgangsmomenten van anderhalf uur erg kort, ook al omdat de kinderen nogal in leeftijd verschillen en dus ook heel verschillende dingen willen doen. De moeder is niet van plan om in hoger beroep te gaan tegen de gezagsbeëindiging. Volgens de moeder houdt het trauma van [voornaam van minderjarige 1] verband met de periode waarin de vader heel ziek was en veel moest overgeven.
De pleegvader heeft ter zitting verteld dat de kinderen erg gespannen terug komen van de omgang. Dat was ook al zo voordat de moeder in juli 2017 voor langere tijd werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Hij is bereid om mee te werken aan systeemtherapie, als dit maar goed is voor de kinderen. Hun belang gaat in zijn visie boven de belangen van de volwassenen. De pleegvader hoopt dat zijn partner ook zal gaan meewerken aan de systeemtherapie. Hij vertrouwt erop dat zij daartoe bereid zal zijn als ze ziet dat de therapie goed werkt tussen de pleegvader en de moeder. Voorheen vonden de pleegouders dat de procedures die de moeder steeds startte in de weg stonden aan systeemtherapie.
De GI heeft toegelicht dat zij een omgang van eenmaal per maand passend vindt bij een situatie waarin een kind contact heeft met een ouder zonder gezag. [voornaam van minderjarige 1] heeft speltherapie. In die therapie is gebleken dat [voornaam van minderjarige 1] een trauma heeft opgedaan in de tijd dat het gezin nog compleet was. Daarvoor zal zij EMDR-therapie krijgen. [voornaam van minderjarige 1] houdt van haar moeder en wil graag contact met haar, maar zij heeft ook last van haar trauma. Daarnaast voelt [voornaam van minderjarige 1] zich verantwoordelijk voor de vijf jaar jongere [voornaam van minderjarige 2] . Beide kinderen hebben last van de slechte relatie tussen de moeder en de pleegouders. De GI gaat ervan uit dat omgang met de door de moeder gewenste langere duur en hogere frequentie op den duur mogelijk zal zijn, maar dat het daarvoor nu te vroeg is. Omgang met de grootouders vindt de GI niet aan de orde, nu de kinderen deze grootouders nauwelijks kennen en geen band met hen hebben.

De beoordeling

De kinderrechter roept in herinnering dat haar collega op 8 juni 2017 een beschikking heeft gegeven waarin zij een oordeel gaf over een verzoek van de GI om de omgang te beperken van eenmaal per week naar eenmaal per drie weken. De kinderrechter heeft toen de GI in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard, maar wel ten overvloede overwogen dat de onderbouwing van het verzoek inhoudelijk tekortschoot. De kinderrechter heeft toen overwogen dat begeleiding door het IMH (Infant Mental Health) en systeemtherapie middelen konden zijn om de belasting voor de kinderen te verminderen.
De kinderrechter vindt dat de schriftelijke aanwijzing van 9 mei 2018 onvoldoende onderbouwd is. De GI noemt in de schriftelijke aanwijzing dat de kinderen een wekelijks contact te veel vinden en dat de Raad in het rapport tot gezagsbeëindiging geadviseerd heeft het contact te beperken tot eenmaal per maand omdat de kinderen zullen opgroeien bij hun pleegouders en daar hun dagelijkse activiteiten plaatsvinden waardoor een wekelijkse contactregeling niet passend is. De kinderrechter is het met de moeder eens dat er een perspectief nodig is op een uitgebreidere regeling, en dat dit perspectief ook zou moeten blijken uit de tekst van de schriftelijke aanwijzing. In feite heeft de GI dit ook ter zitting erkend. Het zojuist bedoelde perspectief wordt onder meer bepaald door de resultaten van de EMDR-therapie voor [voornaam van minderjarige 1] en het al dan niet tot stand komen van systeemtherapie tussen de betrokken volwassenen en de resultaten daarvan. Nu deze elementen geen deel uitmaken van de motivering van de schriftelijke aanwijzing is de aanwijzing niet voldoende gemotiveerd. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing daarom vervallen verklaren.
De moeder heeft verzocht om op grond van 1:365f BW een omgangsregeling vast te stellen. Maar deze bepaling geldt alleen tijdens een ondertoezichtstelling. Door de gezagsbeëindiging is de ondertoezichtstelling geëindigd, zodat de bepaling niet kan worden toegepast.
De moeder heeft wel de mogelijkheid om de rechter op grond van 1:377a BW te vragen om een omgangsregeling vast te stellen tussen haar, als ouder zonder gezag, en de kinderen. Bij de behandeling van zo’n verzoek moeten de voogd en de pleegouders betrokken worden, dus dezelfde belanghebbenden als in de onderhavige procedure betrokken zijn. De kinderrechter vindt in dit gegeven aanleiding om te bepalen dat het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling verder zal worden behandeld op basis van 1:377a BW. Om administratieve redenen heeft de rechtbank dit verzoek een apart nummer toegekend (C/16/462314 / FO RK 18/996).
In dat kader wordt het volgende overwogen. Op dit moment is de situatie van de kinderen zo weinig stabiel dat er nog geen definitieve omgangsregeling kan worden bepaald. Sinds de beslissing van de rechtbank van 27 oktober 2015, waarin voor het laatst door een rechter de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen werd bepaald, zijn de omstandigheden gewijzigd. Onder meer is sprake geweest van twee opeenvolgende psychiatrische opnames van de moeder waardoor de kinderen van juli 2017 tot en met februari 2018 geen contact hebben gehad met de moeder. Deze wijziging van de omstandigheden rechtvaardigt een wijziging van de omgangsregeling.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om een andere omgangsregeling vast te stellen overweegt de kinderrechter dat de kinderen de moeder sinds de beëindiging van haar psychiatrische opnames nog pas een paar keer hebben gezien. De kinderen blijken op dit moment veel spanning te ervaren in verband met deze contacten met de moeder. Volgens de GI spelen hierbij verschillende omstandigheden een rol. Zo konden de kinderen tijdens de langdurige afwezigheid van de moeder niet geïnformeerd worden over de oorzaken daarvan, omdat de moeder daarover geen openheid gaf aan de GI. Verder heeft [voornaam van minderjarige 1] het gevoel dat zij verantwoordelijk is voor het welbevinden van [voornaam van minderjarige 2] , lijdt [voornaam van minderjarige 1] aan een trauma dat nog voor het overlijden van haar vader is ontstaan, en is de relatie tussen de moeder en de pleegouders van de kinderen ernstig verstoord waardoor er al lange tijd geen contact tussen hen is geweest. De pleegvader heeft bevestigd dat de kinderen last hebben van spanning rond de omgangsmomenten. De speltherapeut van [voornaam van minderjarige 1] heeft volgens de GI geadviseerd op dit moment de omgang tussen de kinderen en de moeder beperkt te houden totdat de traumatherapie van [voornaam van minderjarige 1] is afgerond.
Daarnaast geldt dat de moeder tijdens de periode van haar opnames en daarna aan de GI erg weinig tot geen inzicht heeft gegeven in de omstandigheden die tot de verslechtering van haar psychische toestand en de opnames hebben geleid. Dit maakt het voor de GI moeilijk te beoordelen in hoeverre een onbegeleid contact tussen de moeder en de kinderen mogelijk is of zal worden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden vindt de kinderrechter dat het belang van de kinderen op dit moment meebrengt dat de omgang tussen de moeder beperkt blijft tot de door de GI bepaalde vorm: eenmaal per vier weken gedurende 1½ uur een begeleide omgang.
Maar de kinderrechter vindt ook dat er binnen een paar maanden een plan moet worden gemaakt waarin de stappen worden onderscheiden die nodig zijn om tot een uitgebreidere regeling te komen. Daarin zouden het volgen en afronden van EMDR-therapie door [voornaam van minderjarige 1] en het starten van systeemtherapie tussen de betrokken volwassenen kunnen worden opgenomen. Ook kan daarin de wijze waarop de moeder de GI op de hoogte houdt van haar mentale toestand een plaats krijgen. De GI moet immers wel de mogelijkheid hebben om ook met de psychische toestand van de moeder rekening te houden als het gaat om het tot stand brengen van een omgangsregeling.
Dit plan zal tot stand moeten komen in samenspraak tussen de GI, de moeder en de pleegouders. De kinderrechter zal de verdere behandeling van het verzoek van de moeder aanhouden om partijen de gelegenheid te geven om het plan tot stand te brengen. Als zij tot overeenstemming kunnen komen zal een nadere beslissing van de rechter niet nodig zijn.
Als het overleg tussen partijen niet tot overeenstemming leidt, zal de zaak opnieuw ter zitting worden behandeld.

De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met nummer C/16/460766 / JE RK 18-1001:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 9 mei 2018 vervallen;
in de zaak met nummer C/16/462314 / FO RK 18/996:
bepaalt voorlopig, totdat partijen met elkaar anders overeenkomen of de rechter een andere regeling vaststelt, dat de moeder eenmaal per vier weken begeleide omgang met de kinderen heeft gedurende 1½ uur;
houdt de definitieve beslissing op het verzoek PRO FORMA aan tot de zitting van
1 oktober 2018in afwachting van de resultaten van het overleg tussen partijen;
verzoekt de advocaat van de moeder en de GI om de rechtbank uiterlijk op voormelde datum te berichten:
  • of partijen, met inbegrip van de pleegouders, overeenstemming hebben bereikt en, zo ja, wat die overeenstemming inhoudt en of partijen een en ander vastgelegd wensen te zien in een beschikking;
  • of een nadere aanhouding gewenst is en, zo ja, voor hoe lang;
  • of een nadere mondelinge behandeling gewenst is;
  • of zonder een nadere behandeling een beschikking kan worden gegeven, en zo ja, hoe de verzoeken van partijen dan luiden;
1.1.
verzoekt
de advocaat van de moeder, om in geval partijen voortzetting van de mondelinge behandeling wensen, de eigen cliënte op te roepen voor de nader te bepalen zitting;
1.2.
verzoekt
de griffierom alsdan
de GI, de pleegouders en de Raad voor de kinderbeschermingop te roepen voor de nader te bepalen zitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven mr. G.L.M. Urbanus, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018.