ECLI:NL:RBMNE:2018:2889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
NL17.13389
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout van advocaat in strafzaak en gevolgen voor cliënt

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen zijn voormalige advocaat [verweerder], waarin hij stelt dat deze een beroepsfout heeft gemaakt tijdens zijn verdediging in een strafzaak. De rechtbank heeft op 28 juni 2018 vonnis gewezen in deze zaak, met zaaknummer NL17.13389. Eiser vorderde een verklaring voor recht dat [verweerder] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, wat zou leiden tot schadevergoeding. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] werd op 17 maart 2016 aangehouden op verdenking van verschillende strafbare feiten, waaronder gewoonte witwassen en diefstal van gas en elektriciteit. Tijdens zijn detentie heeft hij een transactieovereenkomst getekend, waarbij hij afstand deed van een aanzienlijk geldbedrag en twee auto’s in ruil voor het niet vervolgd worden. Eiser stelde dat hij niet goed was geïnformeerd door [verweerder] over de gevolgen van deze overeenkomst.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat [verweerder] een beroepsfout heeft gemaakt. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om voldoende bewijs te leveren voor zijn claims. De rechtbank concludeerde dat [verweerder] zich heeft gedragen als een redelijk bekwaam en handelend advocaat en dat er geen causaal verband was tussen de gestelde beroepsfout en de schade die eiser zou hebben geleden. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL17.13389
Vonnis van 28 juni 2018
in de zaak van
[eiser],
woonplaats [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat G.C.L. van de Corput,
tegen
[verweerder],
woonplaats [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat W.A.M. Rupert.

1.De procedure

1.1.
In de procedure zijn de volgende stukken ingebracht:
  • de procesinleiding
  • het verweerschrift
Op 24 mei 2018 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Toen heeft [eiser] nog een stuk ingebracht (mail 5 april 2016). Na de mondelinge behandeling is een proces-verbaal aan partijen beschikbaar gesteld. De advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 5 juni 2018 een opmerking geplaatst bij de inhoud van het proces-verbaal.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vonnis zal wijzen in deze zaak.

2.Het geschil en de beoordeling

Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [verweerder] een beroepsfout heeft gemaakt toen hij advocaat was van [eiser] .
Vordering van [eiser]
2.2.
vordert een verklaring voor recht dat [verweerder] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en dat [verweerder] op grond hiervan gehouden is tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding.
Feiten
2.3.
[verweerder] is advocaat, gespecialiseerd in strafzaken. Hij heeft [eiser] vanaf 17 maart 2016 bijgestaan in een strafzaak.
2.4.
Op 17 maart 2016 is [eiser] aangehouden door de politie op verdenking van gewoonte witwassen, bankieren zonder vergunning, het voorhanden hebben van hennep en diefstal van gas en elektriciteit. Bij een doorzoeking van zijn woning heeft de politie onder andere een contant geldbedrag van € 374.215,- in beslag genomen. Ook zijn twee auto’s in beslag genomen. In het reservewiel van één van de auto’s werd 2 kilo hash aangetroffen.
2.5.
Op 31 maart 2016 heeft de behandeling van de vordering tot gevangenhouding van [eiser] plaatsgevonden. Dezelfde dag heeft de rechtbank de gevangenhouding van [eiser] bevolen voor een periode van 90 dagen.
2.6.
Op 1 april 2016 mailt [verweerder] aan de zaaksofficier van justitie:
“Cliënt wenst in te gaan op uw voorstel om een transactie ex artikel 74 Sr overeen te komen. Kunt u mij de overeenkomst doen toekomen zodat ik er zorg voor kan dragen dat cliënt heden de overeenkomst kan ondertekenen alsook dat er voor de betaling zorg gedragen kan worden.
[…]
Voor de goede orde en om misverstanden te voorkomen wens ik nog op te merken dat de transactie dus ziet om strafvervolging voor alle feiten in opgemelde zaak te voorkomen. Voorts heeft u mij toegezegd dat ook afgezien wordt van een ontnemingsvordering.
[…]”
2.7.
Daarop stuurt de zaaksofficier van justitie dezelfde dag de volgende mail aan [verweerder] :
“[…]
Kort samengevat zal de overeenkomst het volgende omvatten;
- Nog te betalen transactiebedrag: €40.000,-
- Afstand van ibntoevoeging rb: in beslag genomen]
geld en auto’s.
- geen vergoeding 81 etc Sv
Daarvoor geen vervolging van de 4 feiten (witwassen, bankieren zonder vergunning, bezit hash en diefstal), alsmede geen ontneming, Tevens zal dit onderzoek naar uw client gestopt worden.
[…]”
2.8.
Op 1 april 2016 heeft de dochter van [eiser] € 40.000,- in contanten betaald aan het openbaar ministerie. Op 4 april 2016 is [eiser] in vrijheid gesteld.
2.9.
In april 2016 heeft [eiser] een transactieovereenkomst getekend, waarin onder andere het volgende staat:
“De Officier van Justitie bij het Arrondissementsparket Midden-Nederland […]
biedt hierbij:
[…]
[eiser]
[…]
die wordt verdacht van de volgende misdrijven gepleegd in de periode 12-01-16 tot en met 17-3-16 te Utrecht:
  • Gewoonte witwassen (art. 420ter Sr)
  • bankieren zonder vergunníng (art.2:3a Wft jo art. 1 en 2 WED)
  • voorhanden hebben hennep (art. 3 Ow)
  • Diefstal gas en elektriciteit (art. 311 Sr)
aan, overeenkomstig artikel 74 Wetboek van Strafrecht, dat hij niet vervolgd zal worden ter zake van de hiervoor vermelde misdrijven onder de volgende voorwaarden:
  • betaling aan de Staat van een bedrag van€ 40.000,-ter voorkoming van de strafvervolging; en
  • afstand ten behoeve van de Staat van de volgende voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring en/of onttrekking aan het verkeer,
o een geldbedrag van€374.215,--(incl de rente op voornoemd bedrag)
o Volkswagen Golf; kenteken [kenteken]
o Volkswagen Touran, kenteken [kenteken]
Verklaart verder:
van de Staat der Nederlanden niets meer te vorderen te hebben ter zake van de (gevolgen) van de aanhouding en afstand te doen van zijn aanspraak op schadevergoeding of andere kosten in verband met zijn aanhouding en/of opvolgende voorlopige hechtenis en/of de kosten van rechtsbijstand in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte.
Eerst door voldoening aan alle voorwaarden, verklaart de verdachte zich met de inhoud van deze transactie voor akkoord en komt zij tot stand.
[…]”
2.10.
Eind april 2016 heeft [eiser] zich gewend tot een andere advocaat.
Oordeel rechtbank
2.11.
De rechtbank vindt dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [verweerder] een beroepsfout heeft gemaakt. Dit betekent dat zijn vorderingen worden afgewezen. Hierna licht de rechtbank dit oordeel toe.
Maatstaf
2.12.
De rechtbank moet beoordelen of [verweerder] bij het uitvoeren van de overeenkomst tussen hem en [eiser] de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen (artikel 7:401 BW). Dat betekent dat hij zich moet gedragen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. In de situatie van [eiser] staat vast dat de officier van justitie hem een transactievoorstel heeft gedaan. In dat geval rust op de advocaat ( [verweerder] ) de plicht om zijn cliënt ( [eiser] ) in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen op zo’n voorstel.
In deze procedure heeft [eiser] de plicht om voldoende onderbouwd te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat [verweerder] niet heeft voldaan aan deze maatstaf.
2.13.
De rechtbank vindt dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn plicht om voldoende onderbouwd te stellen dat [verweerder] niet heeft voldaan aan de zorg van een goed opdrachtnemer. Het centrale verwijt van [eiser] aan [verweerder] is dat hij hem er niet duidelijk en uitdrukkelijk op heeft gewezen dat hij, met het accepteren van de transactie, afstand zou doen van een groot geldbedrag en twee auto’s. Ter feitelijke onderbouwing daarvan heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling (samengevat) het volgende verklaard. [eiser] heeft met [verweerder] gesproken terwijl hij vastzat. [verweerder] heeft over het voorstel van de officier van justitie tegen hem gezegd dat zijn dossier vijf jaar open zou blijven en dat het bedrag van € 40.000,- was bedoeld als borg om vrij te komen. Er is volgens [eiser] niet gesproken over het doen van afstand van auto’s of geld. Toen de rechter hem vroeg wat hij bedoelt met dat het dossier vijf jaar open zou blijven, heeft [eiser] herhaald dat het dossier vijf jaar open zou blijven en dat hij vijf jaar zou hebben om de auto’s en het geld terug te krijgen. Later in april 2016 is [eiser] op het kantoor van [verweerder] geweest en heeft hij een briefje ondertekend. Dat briefje moest hij tekenen om de € 40.000,- terug te krijgen, aldus [eiser] . [eiser] verklaart dat hij het briefje niet heeft gelezen omdat het in de Nederlandse taal was. Met zijn vrouw en dochter heeft [eiser] alleen gesproken over de € 40.000,- die is betaald.
2.14.
Tegenover deze summiere en weinig gedetailleerde verklaring heeft [verweerder] , zowel in het verweerschrift als tijdens de mondelinge behandeling, een samenhangend, gedetailleerd en chronologisch relaas gegeven. [verweerder] heeft gesteld en verklaard dat de officier van justitie hem na de raadkamerzitting van 31 maart 2016 mondeling een transactievoorstel heeft gedaan. Volgens zijn verklaring heeft hij het transactievoorstel tot tweemaal toe met [eiser] besproken in de penitentiaire inrichting: de middag na de raadkamerzitting en de volgende ochtend, toen duidelijk was dat [eiser] in ieder geval nog 90 dagen in voorarrest zou blijven. Tussen deze twee besprekingen heeft [verweerder] naar eigen zeggen op de avond van 31 maart 2016 over het voorstel gesproken met de vrouw en dochter van [eiser] , dit op uitdrukkelijk verzoek van [eiser] . [verweerder] heeft gesteld en verklaard dat de vrouw en dochter van [eiser] een duidelijke voorkeur hadden voor het accepteren van het transactievoorstel. Die voorkeur heeft hij de ochtend erna overgebracht aan [eiser] . Tijdens de bespreking met [eiser] op de ochtend van 1 april 2016 heeft [verweerder] naar eigen zeggen nogmaals uitgelegd (in de moedertaal van [eiser] ) wat het voorstel inhield en wat de gevolgen daarvan zouden zijn: het betalen van een bedrag, afstand doen van het geld en de auto’s en in ruil daarvoor geen strafvervolging. Verder heeft [verweerder] verklaard dat hij, ter voorkoming van misverstanden, [eiser] heeft laten herhalen en uitleggen wat hij hem zojuist had gezegd. [verweerder] heeft verder toegelicht dat het politieonderzoek zich ook richtte tegen de schoonfamilie van [eiser] en dat [eiser] er dus een groot belang bij had dat justitie het onderzoek tegen hem zou stopzetten. [verweerder] stelt ten slotte dat hij de transactieovereenkomst heeft gemaild aan de dochter van [eiser] en dat hij die getekend retour heeft ontvangen.
2.15.
Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [eiser] te weinig gesteld. Hij is in feite niet ingegaan op de gedetailleerde verklaring van [verweerder] en heeft in reactie daarop slechts herhaald wat hij eerder tijdens de mondelinge behandeling zei: dat zijn dossier vijf jaar open zou zijn en dat er niet is gesproken over het doen van afstand van geld en auto’s. Zo heeft [eiser] geen reactie gegeven op het verhaal van [verweerder] over de momenten waarop zij met elkaar over het voorstel zouden hebben gesproken en de taal waarin ze met elkaar zouden hebben gesproken. In de procesinleiding heeft [eiser] nog gesteld dat de officier van justitie het transactievoorstel heeft gedaan in een telefoongesprek op vrijdagochtend 1 april 2016, en [verweerder] heel snel daarna (in een mail van 12.02 uur dezelfde dag) het voorstel namens [eiser] heeft geaccepteerd. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] op die stelling niet meer teruggekomen en heeft evenmin gereageerd op het uitgebreide en chronologische relaas in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling. Ook heeft hij niet gereageerd op de stellingen van [verweerder] over dat wat er met zijn vrouw en dochter zou zijn besproken. Dat had wel op zijn weg gelegen gezien de stelling van [verweerder] in het verweerschrift dat hij het transactievoorstel op uitdrukkelijk verzoek van [eiser] met zijn vrouw en dochter heeft besproken. [eiser] is ook niet ingegaan op de stelling van [verweerder] dat zijn schoonfamilie werd geraakt door het politieonderzoek en dat hij (en zijn familie) er dus een groot belang bij had(den) dat het onderzoek zou stoppen. Ten slotte legt [eiser] niet uit wat hij bedoelt als hij verklaart dat hij vijf jaar zou hebben om de auto’s en het geld terug te krijgen terwijl er in zijn visie niet was gesproken over het doen van afstand van het in beslag genomen geld en de auto’s.
2.16.
Alleen al om deze reden moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Als het zo zou zijn dat [verweerder] [eiser] niet goed heeft geïnformeerd (wat dus niet is komen vast te staan), dan zou bovendien het volgende gelden.
Causaal verband
2.17.
[verweerder] heeft als verweer gevoerd dat er geen causaal verband is tussen de gestelde beroepsfout en de gestelde schade. [eiser] zou, ook als hij had beseft dat hij met het transactievoorstel afstand deed van het geldbedrag en de auto’s, dezelfde beslissing hebben genomen: hij zou ook dan het transactievoorstel hebben aanvaard. Ter onderbouwing daarvan heeft [verweerder] gesteld dat er een langdurig onderzoek liep tegen [eiser] , waarbij hij lange tijd is geobserveerd en waarbij telefoongesprekken zijn afgeluisterd. De politie heeft onder andere een transactie waargenomen, waarbij een tas met geld door [eiser] aan een ander is overhandigd. Die andere persoon is aangehouden en bleek in het bezit te zijn van € 100.000,-, dat afkomstig was van [eiser] . Verder heeft [eiser] tot op heden geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van het grote geldbedrag dat bij de doorzoeking is aangetroffen en evenmin voor de 2 kilo hasj die in een reservewiel van de auto van [eiser] is aangetroffen. Er bestond al met al een serieuze verdenking tegen [eiser] , aldus [verweerder] . Daarbij genomen dat het onderzoek zich ook richtte tegen de schoonfamilie van [eiser] , was het aanvaarden van het transactievoorstel op dat moment het enige juiste advies, aldus [verweerder] . De kans dat [eiser] een jarenlange gevangenisstraf zou hebben gekregen, was levensgroot volgens [verweerder] .
2.18.
[eiser] heeft ook hier onvoldoende tegenover gesteld. De enige stelling die hij in de procesinleiding heeft ingenomen is dat als hij goed geïnformeerd zou zijn, hij niet met het transactievoorstel zou hebben ingestemd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] daaraan toegevoegd, dat het maar de vraag is of hij zou zijn veroordeeld. Hij heeft erop gewezen dat er alleen maar een proces-verbaal van de voorgeleiding beschikbaar was en dat de nieuwe advocaat van [eiser] wel kansen zag in deze zaak.
Daarmee heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat als de (hypothetische) beroepsfout wordt weggedacht, hij het transactievoorstel zou hebben verworpen en er een gunstig resultaat in de strafzaak zou zijn behaald. [verweerder] heeft immers concrete feiten en omstandigheden gesteld die zijn standpunt onderbouwen dat er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde beroepsfout en de gestelde schade. Van [eiser] , die (in tegenstelling tot [verweerder] ) beschikt over het strafdossier, had verwacht mogen worden dat hij door het stellen van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk maakt dat een dergelijk causaal verband wel bestaat. Dit heeft [eiser] niet gedaan. Ook om die reden moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
2.19.
[eiser] heeft in deze procedure ongelijk gekregen en daarom moet hij aan [verweerder] de proceskosten vergoeden. De kosten van [verweerder] worden begroot op:
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.373,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 1.373,00,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2018.
Coll.: AS/4601