ECLI:NL:RBMNE:2018:2887

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
6744604 UV EXPL 18-80
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een dienstwoning in verband met seksuele handelingen op de werkvloer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een stichting (eiseres) en twee gedaagden, waarbij de eiseres ontruiming van een dienstwoning vorderde. De gedaagde, die sinds 2000 in dienst was van de stichting, was beschuldigd van seksuele handelingen met een collega op de werkvloer. De eiseres vorderde dat de gedaagden de woning binnen 14 dagen zouden verlaten, en dat er een contactverbod met de collega zou worden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsovereenkomst met de gedaagde per 1 augustus 2018 zou worden ontbonden vanwege verwijtbaar handelen. De rechtbank wees de vordering tot ontruiming toe, omdat de huurovereenkomst eindigt bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De vordering tot een locatieverbod en contactverbod werd afgewezen, omdat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde vrees voor onrechtmatig handelen door de gedaagde. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6744604 UV EXPL 18-80 CS/30362
Kort geding vonnis van 27 juni 2018
inzake
de stichting
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Eerbeek,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. T. Swinkels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 april 2018, met producties 1 t/m 15;
  • de brief van [eiseres] , op de griffie ontvangen op 1 mei 2018, met bijlagen 16 t/m 18;
  • de brief van de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s., op de griffie ontvangen op 3 mei 2018, waarin een verzoek tot uitstel is gedaan, waarop door de kantonrechter (op dezelfde dag) afwijzend is besloten;
  • de brief van [eiseres] , op de griffie ontvangen op 8 mei 2018, met een productie;
  • de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s., door de griffie ontvangen op 8 mei 2018, met daarbij zijn pleitnota en de producties 1 t/m 7;
  • de zittingsaantekeningen van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling van 9 mei 2018, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de brief van [eiseres] , op de griffie ontvangen op 14 mei 2018, met een schriftelijke reactie op de door [gedaagde sub 1] c.s. op 8 mei 2018 opgestuurde producties 1 t/m 7;
  • de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s., door de griffie ontvangen op 22 mei 2018, met een bijlage;
  • de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s., door de griffie ontvangen op 19 juni 2018, met een bijlage;
  • de brief van [eiseres] , op de griffie ontvangen op 21 juni 2018.
1.2.
Hierna is de datum van de uitspraak bepaald op vandaag.
1.3.
Tegelijk met deze procedure is de verzoekschriftprocedure met het kenmerk 6744740 UE VERZ 18-120 behandeld, waarin ook vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] , geboren op [geboortedatum] 1975, is sinds 1 oktober 2000 in dienst van [eiseres] , de laatste jaren als woonbegeleider, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij woont sinds 2002 met [gedaagde sub 2] en hun (inmiddels) vijf kinderen in een dienstwoning op het terrein van [eiseres] aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
De dienstwoningen van [eiseres] bevinden zich op haar eigen terrein en worden aan haar werknemers in gebruik gegeven. [gedaagde sub 1] c.s. woont in een dienstwoning naast het hoofdgebouw van [eiseres] . In de huurovereenkomst van 1 oktober 2002 is onder andere bepaald dat partijen overeenkomen dat het gebruik van de woning in ieder geval beëindigd wordt bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.3.
[eiseres] is een christelijke zorginstelling met meerdere verpleeg- en verzorgingstehuizen waarin (jong)volwassenen en ouderen verblijven. Op de locatie [locatie] , waar [gedaagde sub 1] c.s. werkt als woonbegeleider, wonen 15 kwetsbare (jong)volwassenen met niet-aangeboren hersenletsel.
2.4.
Toen in het najaar van 2017 een jongere vrouwelijke collega van [gedaagde sub 1] (hierna: A.) zich plotseling ziek meldde en kort daarna ontslag nam, heeft [eiseres] een intern onderzoek gedaan. De Teamcoach, Regiomanager en raadsman van [eiseres] hebben toen gesprekken gevoerd met A. en drie teamleden. Zij hebben alle vier verklaard (op basis van mededelingen van A.) dat er gedurende ongeveer een jaar sprake is geweest van seksuele handelingen tussen [gedaagde sub 1] c.s. en A., ook op de werkvloer. Door A. is tijdens dit onderzoek verklaard dat sprake was van ongewenste intimiteiten waartoe zij door [gedaagde sub 1] c.s. (door middel van manipulatie en bedreiging) werd gedwongen.
2.5.
Op 9 februari 2018 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] c.s. op non-actief gesteld in verband met het lopende onderzoek en [bedrijfsnaam] , een onderzoeks- en recherchebureau, opdracht gegeven verder onderzoek uit te voeren naar de situatie. Dit bureau heeft gesprekken gevoerd met twee teamleden, met A., met de psychotherapeut van A. en met [gedaagde sub 1] . Door [gedaagde sub 1] is tijdens dit gesprek verklaard dat tussen hem en A. sprake was geweest van een seksuele relatie met wederzijdse instemming, waarbij ook seksuele handelingen op het werk hebben plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1.
Samengevat vordert [eiseres] primair dat [gedaagde sub 1] c.s. wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na dit vonnis de woning met omliggende grond te verlaten en te ontruimen en met alle sleutels ter beschikking te stellen van [eiseres] , op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert [eiseres] dat [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld om de woning met omliggende grond te verlaten en te ontruimen en dat [gedaagde sub 2] wordt veroordeeld dit ook te doen binnen 3 maanden na dit vonnis, allebei op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiseres] dat [gedaagde sub 1] voor onbepaalde tijd (althans minimaal 10 jaar) wordt verboden om zich te begeven op de terreinen en in de gebouwen die in eigendom of gebruik zijn van [eiseres] (locaties in [vestigingsplaats] , [vestigingsplaats] , [vestigingsplaats] , [vestigingsplaats] , [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] ) op straffe van een dwangsom.
Verder vordert [eiseres] ook dat [gedaagde sub 1] wordt verboden om voor onbepaalde tijd (althans minimaal 10 jaar) contact te hebben en te onderhouden met A., op straffe van een dwangsom. [eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] baseert haar vorderingen op (de beëindiging van het dienstverband met [gedaagde sub 1] vanwege) het seksueel misbruik dat zij [gedaagde sub 1] verwijt. [eiseres] vertrouwt [gedaagde sub 1] niet meer in de buurt van haar medewerkers en cliënten en vreest voor hun veiligheid. Mede daarom vordert zij ontruiming van de woning. Het gevorderde terreinverbod baseert zij ook op haar eigendomsrecht. Het contactverbod met A.vordert [eiseres] op grond van de zorgplicht die zij heeft voor medewerkers en oud-medewerkers en mede ter beperking van de schade waarvoor A. [eiseres] (als oud-werkgever) mogelijk aansprakelijk zal stellen.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer. De standpunten van partijen zullen – voor zover nodig – hieronder verder aan de orde komen.

4.De beoordeling

De ontruiming van de woning
4.1.
In de gelijktijdig met deze procedure gevoerde verzoekschriftprocedure is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 1] wordt ontbonden per 1 augustus 2018 vanwege verwijtbaar handelen door hem als werknemer.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een zogenaamde ‘eigenlijke dienstwoning’ waarvan de huur eindigt als de arbeidsovereenkomst eindigt. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst leidt dus tot toewijzing van de vordering tot ontruiming van de woning (op dezelfde termijn). Overigens heeft de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s. in zijn e-mail van 17 april 2018 geschreven dat het ‘er naar uitziet dat zij per juni naar een andere woning kunnen verhuizen’.
4.2.
De deurwaarder is op grond van de wet bevoegd tot de daadwerkelijke uitvoering van de veroordeling tot ontruiming (zie artikelen 556 lid 1 en 557 in samenhang met artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Aangezien [eiseres] dus al mogelijkheden heeft om de ontruiming af te dwingen, is het niet nodig om daarnaast de gevorderde dwangsom toe te wijzen. Deze zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
De locatieverboden
4.3.
[eiseres] heeft aan haar verzoek ernstige beschuldigingen aan [gedaagde sub 1] (mede) ten grondslag gelegd. Dergelijke beschuldigingen moeten serieus worden genomen en niet lichtzinnig worden opgevat, waarbij geldt dat gedegen onderzoek aangewezen en noodzakelijk is. Het rapport van [bedrijfsnaam] , en de daarin genoemde verklaringen, roepen vragen op die in deze procedure niet zijn beantwoord. De mensen waar het in deze procedure over gaat: [gedaagde sub 1] en A., waren niet aanwezig bij de mondelinge behandeling, zodat de kantonrechter niet de gelegenheid heeft gehad hen nader te ondervragen. [eiseres] heeft tijdens de zitting de indruk gewekt het niet wenselijk te vinden dat A. nog in deze procedure wordt betrokken. Zij heeft geen concreet nader bewijs aangeboden van het door haar gestelde misbruik. De kantonrechter kan op basis van het huidige dossier echter geen oordeel geven over de gegrondheid van die beschuldigingen. Partijen spreken elkaar op meerdere punten stellig tegen en er is geen sprake van een strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke veroordeling, zodat het aan [gedaagde sub 1] verweten seksuele misbruik in deze procedure niet vaststaat.
4.4.
Het is aan [eiseres] als eigenaar om te bepalen wie zij al dan niet toegang geeft tot haar terreinen en gebouwen en om ongewenste gasten weg te sturen. Een locatieverbod zoals door [eiseres] is gevorderd, heeft een ingrijpende invloed op iemands persoonlijke vrijheid. Daarom is voor de toewijzing van zo’n vordering alleen plaats, wanneer het niet op een andere manier mogelijk is de persoonlijke vrijheid van de eiser veilig te stellen tegen inbreuken daarop door de gedaagde. In deze procedure is geen onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] vastgesteld. [eiseres] heeft haar stelling dat voor de aanwezigheid van [gedaagde sub 1] op haar terreinen en gebouwen moet worden gevreesd, niet op een andere manier onderbouwd. Ook heeft [eiseres] niets (onderbouwd) gesteld om aannemelijk te maken dat minder ingrijpende maatregelen dan een gerechtelijk terreinverbod ontoereikend zijn. De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen dat de vrees die [eiseres] aan haar vordering ten grondslag legt, een gegronde vrees is. Door [eiseres] is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij recht en belang heeft bij een verbod voor [gedaagde sub 1] zich te bevinden op een van de (omliggende) terreinen en gebouwen die bij [eiseres] in eigendom of in gebruik zijn.
Het contactverbod
4.5.
Bij beoordeling van de vordering van een contactverbod met A. neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat het tegen diens wil blijven benaderen van een ander tegenover die ander een onrechtmatige daad kan opleveren waarvoor een voorziening in kort geding kan worden gevraagd als voldoende aannemelijk is dat het onrechtmatig handelen zal voortduren. Bij beoordeling van de vraag of een voorziening is aangewezen komt het aan op de omstandigheden van het geval waarbij aan de ene kant moet worden bedacht dat de vrijheid van de gedaagde niet onnodig moet worden beperkt en aan de andere kant zwaarwegend gewicht toekomt aan het recht van een eiser op bescherming van zijn of haar persoonlijke levenssfeer. Van onrechtmatig handelen dat een voorziening in kort geding rechtvaardigt, zal in elk geval sprake zijn daar waar het handelen de vorm van stalking als bedoeld in artikel 285b Sr aanneemt, maar ook minder vergaand handelen dat inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van eiseres kan aanleiding zijn voor toewijzing van een gevorderd contactverbod.
4.6.
Het gestelde misbruik - en dus ook enig onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] tegenover A. - komt in deze procedure niet vast te staan. Door [eiseres] is ook niet aangevoerd dat [gedaagde sub 1] haar onlangs heeft benaderd of is blijven benaderen, zodat van de vrees hiervoor niet kan worden vastgesteld dat die gegrond is. Voor zover het al mogelijk zou zijn voor een ex-werkgever om ten behoeve van een ex-werknemer een contactverbod te vragen bij de rechter, moet de vordering op het hiervoor genoemde stranden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Nu beide partijen op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in deze procedure worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de onroerende zaak aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] met al wie en al wat zich daarin vanwege hem bevindt na de betekening van dit vonnis uiterlijk op 31 juli 2018 te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier mr. C.S. Schür in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.