ECLI:NL:RBMNE:2018:2885

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
6744740 UE VERZ 18-120
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen werknemer in zorginstelling met beschuldigingen van seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een zorginstelling tegen een werknemer, [verweerder], die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een collega. De werknemer was sinds 2000 in dienst bij de zorginstelling en werkte als woonbegeleider. De zaak kwam aan het licht na een intern onderzoek naar de beschuldigingen van een vrouwelijke collega, A., die zich ziek had gemeld en kort daarna ontslag nam. Het onderzoek wees uit dat er gedurende een jaar seksuele handelingen tussen [verweerder] en A. hadden plaatsgevonden, ook op de werkvloer. De zorginstelling verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, waarbij zij stelde dat zijn gedrag de veiligheid van cliënten in gevaar bracht en de reputatie van de instelling schaadde.

[verweerder] voerde verweer en betwistte de beschuldigingen, stellende dat er sprake was van een wederzijdse relatie en dat de beschuldigingen vals waren. Hij vroeg om wedertewerkstelling en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de beschuldigingen serieus genomen moesten worden, maar dat er onvoldoende bewijs was om deze te bevestigen. Desondanks werd vastgesteld dat [verweerder] verwijtbaar had gehandeld door seksuele handelingen op de werkvloer te verrichten, wat niet acceptabel was in de zorgsector. De kantonrechter oordeelde dat er een redelijke grond voor ontbinding was en dat herplaatsing niet mogelijk was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met een einddatum van 1 augustus 2018, en [verweerder] werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6744740 UE VERZ 18-120 CS/30362
Beschikking van 27 juni 2018
inzake
de stichting
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J. Eerbeek,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. T. Winkels.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [eiseres] , op de griffie ontvangen op 20 maart 2018, met bijlagen 1 t/m 15;
  • de brief van [eiseres] , op de griffie ontvangen op 1 mei 2018, met bijlagen 16 t/m 18;
  • de brief van de gemachtigde van [verweerder] , op de griffie ontvangen op 3 mei 2018, waarin een verzoek tot uitstel is gedaan, waarop door de kantonrechter (op dezelfde dag) afwijzend is besloten;
  • de brief van [eiseres] , op de griffie ontvangen op 8 mei 2018, met een productie;
  • de e-mail van de gemachtigde van [verweerder] , door de griffie ontvangen op 8 mei 2018, met daarbij zijn pleitnota en de producties 1 t/m 7;
  • de zittingsaantekeningen van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling van 9 mei 2018, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de brief van [eiseres] , op de griffie ontvangen op 15 mei 2018, met een schriftelijke reactie op de door [verweerder] op 8 mei 2018 opgestuurde producties 1 t/m 7;
  • de e-mail van de gemachtigde van [verweerder] , door de griffie ontvangen op 22 mei 2018, met een bijlage;
  • de e-mail van de gemachtigde van [verweerder] , door de griffie ontvangen op 19 juni 2018, met een bijlage;
  • de brief van [eiseres] , op de griffie ontvangen op 21 juni 2018.
1.2.
Hierna is de datum van de uitspraak bepaald op vandaag.
1.3.
Tegelijk met deze procedure is de kort gedingprocedure met het kenmerk 6744604 UV EXPL 18-80 behandeld, waarin ook vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1975, is sinds 1 oktober 2000 in dienst van [eiseres] , de laatste jaren als woonbegeleider, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij woont sinds 2002 met zijn vrouw en (inmiddels) vijf kinderen in een dienstwoning op het terrein van [eiseres] in [woonplaats] .
2.2.
[eiseres] is een christelijke zorginstelling met meerdere verpleeg- en verzorgingstehuizen waarin (jong)volwassenen en ouderen verblijven. Op de locatie [locatie] , waar [verweerder] werkt als woonbegeleider, wonen 15 kwetsbare (jong)volwassenen met niet-aangeboren hersenletsel.
2.3.
Het team waarin [verweerder] werkt, bestaat uit 16 woonbegeleiders. Woonbegeleiders van [locatie] werken overdag in twee- of drietallen en ’s avonds en ’s nachts in tweetallen.
2.4.
Kenmerkend voor de cliënten met niet-aangeboren hersenletsel is dat bij veel van hen sprake is van ongeremd gedrag op sociaal en seksueel gebied. Zij zijn sterk afhankelijke cliënten, waarvoor 24 uur per dag begeleiding noodzakelijk is. De helft van de cliënten is lichamelijk afhankelijk van intensieve zorg, zoals hulp bij wassen, aankleden, toiletgang, eten en drinken.
2.5.
Toen in het najaar van 2017 een jongere vrouwelijke collega van [verweerder] (hierna: A.) zich plotseling ziek meldde en kort daarna ontslag nam, heeft [eiseres] een intern onderzoek gedaan. De Teamcoach, Regiomanager en raadsman van [eiseres] hebben toen gesprekken gevoerd met A. en drie teamleden. Zij hebben alle vier verklaard (op basis van mededelingen van A.) dat er gedurende ongeveer een jaar sprake is geweest van seksuele handelingen tussen [verweerder] en A., ook op de werkvloer. Door A. is tijdens dit onderzoek verklaard dat sprake was van ongewenste intimiteiten waartoe zij door [verweerder] (door middel van manipulatie en bedreiging) werd gedwongen.
2.6.
Op 9 februari 2018 heeft [eiseres] [verweerder] op non-actief gesteld in verband met het lopende onderzoek en [bedrijfsnaam] , een onderzoeks- en recherchebureau, opdracht gegeven verder onderzoek uit te voeren naar de situatie. Dit bureau heeft gesprekken gevoerd met twee teamleden, met A., met de psychotherapeut van A. en met [verweerder] . Door [verweerder] is tijdens dit gesprek verklaard dat tussen hem en A. sprake was geweest van een seksuele relatie met wederzijdse instemming, waarbij ook seksuele handelingen op het werk hebben plaatsgevonden.
2.7.
Op 28 februari 2018 heeft tussen [eiseres] en [verweerder] een gesprek plaatsgevonden, waarin [eiseres] heeft aangekondigd tot een beëindiging van het dienstverband met hem over te willen gaan. Op 1 maart 2018 heeft [verweerder] zich ziekgemeld.

3.Het verzoek

3.1.
[eiseres] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub e (en subsidiair sub g) van het Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op de kortst mogelijke termijn, zonder toekenning van een transitievergoeding of billijke vergoeding.
3.2.
[eiseres] voert daartoe aan dat [verweerder] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld, zodat in redelijkheid niet kan worden gevergd dat [eiseres] de arbeidsovereenkomst laat voortduren. Hierbij gaat [eiseres] uit van de juistheid van A.’s beschuldigingen en de conclusies van [bedrijfsnaam] over [verweerder] . [eiseres] noemt als verzwarende omstandigheden het feit dat zij een christelijke zorginstelling is waarin christelijke waarden hoog worden gehouden, de specifieke eisen die zij mag stellen aan haar woonbegeleiders om onder meer zorg te dragen voor een goede sfeer, invoelingsvermogen te tonen en hygiënisch te werken en de specifieke eigenschappen van de doelgroep waar [verweerder] mee werkt. Daarbij wijst [eiseres] op de aard, ernst en frequentie van de gedragingen en de zorgen die zij zich hierdoor maakt over de veiligheid van (andere) collega’s en cliënten. Volgens haar heeft [verweerder] misbruik gemaakt van een machtspositie die hij had ten opzichte van A. Hij heeft de goede naam en reputatie van [eiseres] in gevaar gebracht en ervoor gezorgd dat [eiseres] als werkgever voor schade van betrokken medewerkers aansprakelijk kan worden gesteld. Voor zover de kantonrechter zou oordelen dat niet tot ontbinding op deze grond kan worden overgegaan, baseert [eiseres] haar verzoek op een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij herplaatsing niet aan de orde kan zijn.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] voert verweer. Hij beroept zich op een opzegverbod en voert aan dat geen sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij verzoekt wedertewerkstelling, op straffe van een dwangsom. Voor het geval de arbeids-overeenkomst zou worden ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een billijke vergoeding van € 50.000,-, een schadevergoeding van € 20.000,-- (voor verhuiskosten en als compensatie voor hogere woonlasten) en om rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden.
4.2.
[verweerder] voert daartoe aan dat gedurende ongeveer 11 maanden sprake is geweest van een heimelijke relatie tussen hem en A. Volgens [verweerder] kwam deze relatie van twee kanten en beschuldigt A. hem nu valselijk van seksuele intimidatie omdat hij de relatie tegen haar wil heeft beëindigd. Hij wijst erop dat hij al 18 jaar voor [eiseres] werkt en altijd goed en zonder klachten heeft gefunctioneerd. Van de buitenechtelijke relatie heeft [verweerder] veel spijt, maar hij vindt wel dat sprake is van gebeurtenissen in zijn persoonlijke levenssfeer, waar een werkgever niets mee te maken heeft. Volgens [verweerder] blijkt uit niets dat het werk eronder geleden heeft. [eiseres] heeft zijn privacy geschonden door gedetailleerde valse verklaringen van A. in het verzoekschrift te verwerken en dit aan zijn vrouw te sturen. [verweerder] vindt dat er sprake is geweest van een heksenjacht. De werkwijze van [bedrijfsnaam] was volgens hem zeer intimiderend, zodat aan de conclusies van hun onderzoek geen waarde kan worden gehecht. De reactie van [eiseres] op deze conclusies: hem ontslaan en met zijn gezin uit hun huis zetten, is volgens [verweerder] buiten proporties. Hij vindt dat er gezocht had moeten worden naar mogelijkheden voor mediation of herplaatsing. [verweerder] betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie op de werkvloer.
5. De beoordeling
5.1.
De werkgever kan op grond van de wet de kantonrechter verzoeken om een arbeidsovereenkomst met een werknemer te ontbinden als daarvoor een redelijke grond aanwezig is. [eiseres] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen (een grond die is omschreven in artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW in samenhang met artikel 669 lid 3, aanhef en onder e BW), of anders van een verstoorde arbeidsverhouding (omschreven in datzelfde wetsartikel onder g). In de wet is bepaald dat de kantonrechter moet onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en of dus een goede reden bestaat die zwaar genoeg weegt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
5.2.
[verweerder] heeft een beroep gedaan op het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW. Dit opzegverbod staat aan ontbinding niet in de weg, omdat het verzoek van [eiseres] geen verband houdt met [verweerder(-s)] arbeidsongeschiktheid wegens ziekte (de omstandigheid waarop dat opzegverbod betrekking heeft).
5.3.
Over de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, wordt het volgende overwogen.
5.4.
[eiseres] heeft aan haar verzoek ernstige beschuldigingen aan [verweerder] ten grondslag gelegd. Dergelijke beschuldigingen moeten serieus worden genomen en niet lichtzinnig worden opgevat, waarbij geldt dat gedegen onderzoek aangewezen en noodzakelijk is. Het rapport van [bedrijfsnaam] en de daarin genoemde verklaringen roepen vragen op die in deze procedure niet zijn beantwoord. De mensen waar het in deze procedure over gaat: [verweerder] en A., waren niet aanwezig bij de mondelinge behandeling, zodat de kantonrechter niet de gelegenheid heeft gehad hen nader te ondervragen. [eiseres] heeft tijdens de zitting de indruk gewekt het niet wenselijk te vinden dat A. nog in deze procedure wordt betrokken. [eiseres] heeft geen concreet nader bewijs aangeboden van het door haar gestelde misbruik. De kantonrechter kan op basis van het huidige dossier echter geen oordeel geven over de gegrondheid van die beschuldigingen. Partijen spreken elkaar op meerdere punten stellig tegen en er is geen sprake van een strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke veroordeling, zodat het aan [verweerder] verweten seksuele misbruik in deze procedure niet vaststaat.
5.5.
Wel staat voor de kantonrechter vast dat [verweerder] meerdere keren seksuele handelingen heeft verricht op de werkvloer in ‘ [locatie] ’. Dit blijkt uit de verklaring van [verweerder] die hij op 21 februari 2018, in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman, heeft afgelegd tijdens het onderzoek van [bedrijfsnaam] . Volgens dit gespreksverslag verklaart hij onder meer:
“Ook tijdens en op het werk is het meerdere keren tot contact met elkaar gekomen. Dit mondde dan uit in zoenen en soms ook elkaar bevoelen. Meestal nam A. het initiatief en soms nam ik het initiatief. Dat gebeurde dan in het Incohok, of in de lift boven in het gebouw. (…) Het hebben van een relatie met een collega, in dit geval een seksuele relatie, het hebben van seksueel contact met elkaar tijdens werktijd en op het werk vind ik niet goed. Dat had niet moeten gebeuren.”Weliswaar heeft zijn huidige raadsman tijdens de zitting ontkend dat van seksuele handelingen op de werkvloer sprake zou zijn geweest (volgens hem ging het daar slechts om kussen), maar deze ontkenning overtuigt niet zonder een uitgebreide verklaring van [verweerder] of zijn vorige raadsman die de eerdere verklaring op dit punt verklaart en ontkracht.
5.6.
Dit seksuele contact heeft plaatsgevonden in een woning van 15 zeer hulpbehoevende cliënten met niet-aangeboren hersenletsel, die zelf een lastige verhouding hebben met seksualiteit. De kantonrechter vindt het verwijtbaar als de aandacht van een woonbegeleider tijdens zijn dienst niet beschikbaar is voor die cliënten, omdat hij zijn persoonlijke seksuele behoeftes voorop stelt. Zeker als hij daarbij ook nog het risico aanvaardt dat hij door een van die cliënten wordt betrapt. Hierbij doet het er niet toe of de zorginstelling waar dit speelt wel of niet een kerkelijke signatuur heeft. Een werknemer die er (herhaaldelijk) voor kiest om zich onder werktijd met seksuele activiteiten bezig te houden, aanvaardt hierbij het risico om bij ontdekking te worden ontslagen.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld.
5.7.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede, gelet op zijn verwijtbare handelen waardoor het vertrouwen dat [eiseres] in hem had is verdwenen. Het verzoek wordt daarom ingewilligd.
5.8.
Nu het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, moet het einde van de arbeidsovereenkomst worden bepaald. De kantonrechter bepaalt dit einde op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd (volgens [eiseres] bedraagt de opzegtermijn 2 maanden), waarbij de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek (21 maart 2018) en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing (27 juni 2018) in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van minstens een maand resteert. Dat leidt tot een einddatum van 1 augustus 2018.
5.9.
[verweerder] heeft, bij monde van zijn raadsman, tijdens de zitting verzocht om, in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, te bepalen dat [eiseres] aan hem een transitievergoeding moet betalen. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek omdat dit niet eerder dan mondeling tijdens de zitting is gedaan. De kantonrechter overweegt hierover dat [verweerder] wel recht heeft op een transitievergoeding, aangezien het handelen dat in deze procedure komt vast te staan, moet worden beoordeeld als verwijtbaar en niet als ernstig verwijtbaar. De kantonrechter zal er dan ook van uitgaan dat [eiseres] de transitievergoeding zal betalen, zoals zij ter zitting (voor het geval de kantonrechter tot dit oordeel zou komen) heeft verklaard. Tot een veroordeling zal niet worden overgegaan, aangezien dit verzoek schriftelijk had moeten worden gedaan.
5.10.
Verder heeft [verweerder] verzocht hem ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst een ten laste van [eiseres] komende billijke vergoeding toe te kennen. Aangezien geen sprake is van een ontbinding vanwege ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, wordt dit verzoek afgewezen.
5.11.
Omdat [verweerder] in het ongelijk is gesteld, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden tot de uitspraak van deze beschikking begroot op:
- griffierecht € 119,00
- salaris gemachtigde €
600,00
Totaal € 719,00

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
6.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2018;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
6.4.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot deze beschikking begroot op € € 719,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Reitsma, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier mr. C.S. Schür uitgesproken op 27 juni 2018.