ECLI:NL:RBMNE:2018:288

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
C/16/452764 / KG ZA 18-8
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van camera's door buurman in kort geding

Op 19 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een mondeling vonnis uitgesproken in een kort geding tussen [eiser sub 1] en [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van [eiser sub 1] om de buurman, [gedaagde], te verplichten om camera's aan zijn voorgevel te verwijderen of af te schermen, omdat deze volgens [eiser sub 1] zijn privacy zouden schenden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering van [eiser sub 1], aangezien hij voornemens is zijn woning te verkopen en inschrijving heeft voor een nieuwbouwproject.

Echter, de voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen. De rechter oordeelde dat de afspraken die in een eerder proces-verbaal zijn gemaakt, niet bindend zijn en dat er geen bewijs is dat de camera's daadwerkelijk op het perceel van [eiser sub 1] zijn gericht. [gedaagde] heeft betwist dat de camera's op de woonomgeving van [eiser sub 1] zijn gericht en heeft dit onderbouwd met bewijsstukken. De rechter concludeerde dat de vordering tot nakoming van de afspraken niet kan worden toegewezen en dat er geen inbreuk op de privacy van [eiser sub 1] is vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft [eiser sub 1] in de proceskosten veroordeeld, die tot op heden zijn begroot op € 291,00 aan griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/452764 / KG ZA 18-8
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 januari 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B. Wernik,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 12 december 2017 (7),
  • het herstelexploot van 10 januari 2018,
  • de brief van 14 januari 2018 met bijlagen van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 19 januari 2018, waar van de zijde van eisers zijn verschenen de heer [eiser sub 1] , mevrouw [eiseres sub 2] , bijgestaan door mr. B. Wernik als advocaat, en van de zijde van gedaagde [gedaagde] . Van het verhandelende ter zitting is afzonderlijk aantekening gehouden.
1.2.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt [eiser sub 1] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 291,00 aan griffierecht,
2.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
3.2.
Aan de orde is de vraag of in dit kort geding de vordering van [eiser sub 1] kan worden toegewezen. Die komt er in de kern op neer dat [gedaagde] , de buurman en wonende [adres] te [woonplaats] , de camera’s aan zijn voorgevel verwijdert, dan wel afschermt met een plaatje zodat het technisch onmogelijk wordt om het perceel van [eiser sub 1] te observeren.
3.3.
Het spoedeisend belang is voldoende gebleken. [eiser sub 1] heeft gesteld dat hij voornemens is om de woning aan de [adres] te verkopen. Dit maakt dat hij een belang heeft bij de gevraagde voorziening. In aanmerking genomen dat is gebleken dat hij sinds november 2017 bovendien staat ingeschreven voor een nieuwbouwproject in [woonplaats] is dit belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voldoende spoedeisend. Aannemelijk is dat [eiser sub 1] belang heeft bij duidelijkheid op korte termijn over de vraag of de camera’s al dan niet verwijderd moeten worden, ondanks dat deze al sinds december 2016 weer aan de voorgevel van de woning van [gedaagde] hangen.
3.4.
[eiser sub 1] vordert nakoming van de afspraken zoals die blijken uit het proces-verbaal van zitting van 5 november 2015. Dit proces-verbaal bevat echter geen bindende, juridisch afdwingbare afspraken ter beëindiging van het, toen ook al voorliggende, geschil. In het proces-verbaal wordt immers vermeld dat de rechter in overleg met partijen de zaak heeft aangehouden om hen in de gelegenheid te stellen het geschil onderling op te lossen en dat daarbij afspraken worden gemaakt. Er staat onder meer dat [gedaagde] de camera’s zal afschermen met een plaatje (overigens niet dat hij ze zou verwijderen), waarna de raadsvrouw van [eiser sub 1] , eventueel met een deskundige, zou komen controleren of de camera’s voldoende waren afgeschermd. Als dit naar tevredenheid zou zijn gebeurd, zou de procedure zonder vonnis kunnen worden beëindigd en anders zou de rechter beslissen. Bij de uitvoering hiervan is opnieuw onenigheid ontstaan, waarna [gedaagde] de camera’s heeft verwijderd. Een vonnis is er niet meer gekomen. Hieruit blijkt niet dat partijen zich hebben verbonden om de gemaakte afspraken zonder meer – dus ook als zij het niet eens werden – na te komen. Er zijn ook geen andere feiten en omstandigheden gebleken die tot die conclusie zouden kunnen leiden. De vordering tot nakoming van de afspraken in het proces-verbaal kan dan ook niet worden toegewezen.
3.5.
Voor zover [eiser sub 1] zijn vordering tot verwijdering van de camera’s baseert op de stelling dat er sprake is van onrechtmatig handelen – bijvoorbeeld door in strijd te handelen met de Wet bescherming persoonsgegevens – omdat hij door de aanwezigheid van de camera’s in zijn privacy wordt geschaad, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. [eiser sub 1] heeft gesteld dat het oog van één van de camera’s van [gedaagde] op zijn perceel en dan met name de strook voor de voordeur, is gericht, namelijk de camera die het verst van het perceel van [eiser sub 1] hangt. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de camera’s op de woonomgeving van [eiser sub 1] zijn gericht. Dat heeft hij gedaan door gedateerde schermafdrukken over te leggen van de beelden van beide camera’s, waarop alleen zijn eigen perceel voor zijn voordeur is te zien. Vanwege deze betwisting lag het op de weg van [eiser sub 1] om voldoende aan te voeren ter onderbouwing van zijn gelijk. Ter nadere onderbouwing daarvan heeft [eiser sub 1] ter zitting op zijn Ipad een foto van de camerabol van deze camera getoond, stellende dat daarop te zien is dat zij recht in het cameraoog kunnen kijken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op basis daarvan echter niet worden vastgesteld dat de camera op het perceel van [eiser sub 1] is gericht. Daarvoor is de foto te onduidelijk en evenmin is duidelijk vanuit welke positie de foto is genomen. Wat dit betreft zal bewijslevering dus uitsluitsel moeten geven en die bewijslast rust op [eiser sub 1] . In het kader van dit kort geding is daarvoor echter geen plaats. Dit betekent dat in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat een inbreuk wordt gemaakt op het recht op privacy van [eiser sub 1] . Daarbij komt dat sprake is van vaste camera’s, waarvan de camerastand alleen kan worden gewijzigd door handmatig – en dus van buiten – het cameraoog te draaien. [gedaagde] gebruikt de camera’s ter beveiliging van zijn eigen woonomgeving. Hoewel [eiser sub 1] daarbij twijfels heeft, is dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter een te respecteren belang. Dat belang vindt een grens wanneer de persoonlijke levenssfeer van [eiser sub 1] wordt geschonden, en dat hangt ook af van wat er van het perceel van [eiser sub 1] nou precies in beeld is of eenvoudig kan worden gebracht. Daarover bestaat nu dus geen duidelijkheid. Bij die stand van zaken voert de opdracht om de camera’s te verwijderen of technisch af te schermen in de vorm van een voorlopige voorziening te ver.
3.6.
Op grond van het voorgaande is de vordering afgewezen
3.7.
[eiser sub 1] is de in het ongelijk gestelde partij en wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] . Deze bestaan tot op heden uit € 291,00 aan griffierecht.
3.8.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, rechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier op 19 januari 2018.
Waarvan proces-verbaal,