ECLI:NL:RBMNE:2018:2811

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
460428 HA RK 18-165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in civiele procedure met verzoekster Apotheek van Maarseveen B.V.

Op 22 juni 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld van Apotheek van Maarseveen B.V. tegen mr. J.W. van Wegen, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek is ingediend op 18 mei 2018 en is gericht tegen een eerdere beslissing van de rechter, waarbij deze de verzoekster niet in de gelegenheid heeft gesteld om een comparitie van partijen te laten plaatsvinden in het verpleeghuis waar verzoekster verblijft. Verzoekster stelt dat de rechter relevante feiten heeft genegeerd en dat zijn beslissing blijk geeft van partijdigheid. De wrakingskamer heeft de procedure openbaar behandeld op 8 juni 2018, waarbij de advocaat van verzoekster en de gemachtigde aanwezig waren, evenals de advocaat van BDO Accountants en belastingadviseurs, die betrokken was bij de onderliggende zaak. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden voor wraking die betrekking hebben op het vonnis van 16 mei 2018 tijdig zijn ingediend, maar dat de gronden met betrekking tot de comparitie te laat zijn aangevoerd. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is en heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie: Lelystad
zaaknummer: 460428 HA RK 18-165
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 22 juni 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
Apotheek van Maarseveen B.V.,
gemachtigde: drs. P.M. Baart,
advocaat: mr. A. van der Gronde,
verder te noemen verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van 18 mei 2018;
- de brief van BDO Accountants en belastingadviseurs van 29 mei 2018;
- de schriftelijke reactie van mr. J.W. van Wegen van 1 juni 2018.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 8 juni 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is de advocaat van verzoekster en de gemachtigde van verzoekster verschenen. Voorts was mr. M-L. Israëls, advocaat van BDO Accountants en belastingadviseurs aanwezig. Mr. J.M. van Wegen is niet verschenen.
1.3.
Op 15 juni 2018 heeft de wrakingskamer nog een namens verzoekster per fax verstuurde bief van mr. Van der Gronde ontvangen met opmerkingen over de behandeling van het verzoek door de wrakingskamer. Omdat op 15 juni 2018 het onderzoek ter zitting al was gesloten zal de wrakingskamer deze brief niet in haar beoordeling betrekken.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.W. van Wegen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 5629834 MC EXPL 17-260. In die zaak heeft op 20 maart 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De rechter heeft na deze comparitie bepaald dat BDO Accountants en belastingadviseurs de in het geding zijnde facturen nader mag specificeren. Verzoekster heeft om heroverweging van deze beslissing gevraagd. Bij vonnis van 16 mei 2018 heeft de rechter het verzoek om heroverweging afgewezen.
2.2.
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter in het vonnis van 16 mei 2018 relevante feiten buiten beschouwing heeft gelaten. Verder stelt verzoekster dat de rechter een eerdere onjuiste feitelijke grondslag in stand heeft gehouden en dat zij daaraan een tweede onjuiste feitelijke grondslag heeft toegevoegd door het weglaten van verschillende voor de beoordeling relevante feiten. In het wrakingsverzoek gaat verzoekster in op een aantal rechtsoverwegingen uit het vonnis van 16 mei 2018 en geeft aan waarom deze niet juist zijn. Verzoekster stelt dat de beslissing van de rechter alleen tot doel heeft de toewijzing van de vordering van BDO Accountants en belastingadviseurs alsnog mogelijk te maken. Hiermee toont de rechter zich volgens verzoekster partijdig. Ter terechtzitting van 8 juni 2018 heeft verzoekster het verzoek tot wraking nader toegelicht. Namens verzoekster is ook aangehaald dat is gevraagd om de comparitie van partijen plaats te laten vinden in het verpleeghuis waar verzoekster verblijft. De rechter heeft dit verzoek onterecht afgewezen. Tot slot heeft de rechter na schorsing van de comparitie om te bezien of partijen tot een minnelijke regeling konden komen, zich vooral tot verzoekster gericht om te zeggen dat het jammer is dat er geen schikking is getroffen.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. Verzoekster lijkt het inhoudelijk niet eens te zijn met het vonnis van 16 mei 2018. Daartegen kan, tegelijk met de te nemen eindbeslissing, hoger beroep worden aangetekend. De wrakingskamer toetst niet of het vonnis inhoudelijk juist is zodat dit geen grond is voor toewijzing van het wrakingsverzoek. Naar de mening van de rechter is geen sprake geweest van enige vooringenomenheid, partijdigheid of belangenverstrengeling. Zij stelt daarom dat het verzoek tot wraking niet moet worden gehonoreerd.
2.4.
Namens BDO Accountants en belastingadviseurs is aangevoerd dat het middel van wraking wordt misbruikt als verkapt hoger beroep. Er is naar haar mening geen sprake van enige partijdigheid van de rechter zodat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt vervolgens dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoekster heeft ter terechtzitting van 8 juni 2018 te kennen gegeven dat de beslissing van de rechter om de comparitie niet te laten plaatsvinden in het verpleeghuis waar verzoekster verblijft moet meewegen bij het beoordelen van het wrakingsverzoek. Dit geldt ook voor hetgeen zij aanvoert over de comparitie van partijen, in die zin dat de rechter het vooral verzoekster zou hebben kwalijk genomen dat er geen schikking is getroffen. Voor zover deze punten als wrakingsgronden worden aangevoerd, overweegt de wrakingskamer het volgende. De beslissing van de rechter over de plaats van de comparitie dateert van 19 maart 2018. De comparitie heeft op 20 maart 2018 plaatsgevonden. Verzoekster voert deze wrakingsgronden pas aan op de zitting van 8 juni 2018, dat is na twee maanden. Gelet op artikel 37 lid 2 Rv zijn deze gronden naar het oordeel van de wrakingskamer te laat aangevoerd. Om die reden zal de wrakingskamer deze gronden verder buiten beschouwing laten.
3.3.
De wrakingsgronden die zien op het vonnis van 16 mei 2018 zijn wel op tijd ingediend. Het wrakingsverzoek dateert namelijk van 18 mei 2018. Verzoekster kan voor dit deel dus worden ontvangen in haar verzoek.
3.4.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.5.
Persoonlijke vooringenomenheid van de rechter tegenover verzoekster is niet gesteld en niet gebleken. Vervolgens moet onderzocht worden of de door de rechter genomen beslissing bij vonnis van 16 mei 2018 een objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid bij de rechter oplevert.
3.6.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster het oneens is met de beslissing van de rechter om BDO Accountants en belastingadviseurs in de gelegenheid te stellen om de in geding zijden facturen te specificeren. Zij heeft de rechter ook eerst gevraagd om heroverweging daarvan. Dat verzoek is afgewezen bij vonnis van 16 mei 2018. Verzoekster stelt dat de feitelijke overwegingen in voornoemd vonnis niet kloppen zodat de beslissing onjuist is. Het is echter niet aan de wrakingskamer om de rechterlijke waardering die ten grondslag ligt aan de beslissing inhoudelijk te toetsen. Dat kan aan de hoger beroepsinstantie worden voorgelegd. Verzoekster stelt telkens dat de beslissing van de rechter is ingegeven door vooringenomenheid omdat deze niet anders te verklaren is, maar dit is geheel niet gebleken. De wrakingskamer overweegt dat de rechter in het vonnis van 16 mei 2018 motiveert waarom zij het verzoek tot heroverweging afwijst. In het vonnis, waarmee de rechter haar aan het einde van de comparitie genomen beslissing bevestigt ligt (mede) een procesbeslissing besloten. Deze is gemotiveerd en niet onbegrijpelijk, zodat geen sprake kan zijn van een zo onbegrijpelijke procesbeslissing dat een bij verzoekster bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer niet gebleken dat de rechter met het vonnis van 16 mei 2018 blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of onpartijdigheid. Daarom zal het verzoek tot wraking ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 5629834 MC EXPL 17-260 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. G.J.J.M. Essink en mr. H.A. Brouwer als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.