ECLI:NL:RBMNE:2018:2780

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
6463243 AC EXPL 17-4265
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrechtelijke geschil over arbeidsomvang en loonbetaling bij overeenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft [eiseres] op 25 januari 2017 een arbeidsovereenkomst gesloten met Stichting Indra Ouderenhuisvesting Midden Nederland, waarbij zij als zorgverlener voor minimaal vier uur per week zou werken. De overeenkomst was voor de duur van een half jaar, tot 1 juli 2017. Gedurende deze periode heeft [eiseres] echter gemiddeld 20 uur per week gewerkt, wat zij onderbouwt met urenstaten. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op een aanvulling van haar loon, gebaseerd op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW, dat stelt dat als de feitelijke arbeidsomvang structureel hoger is dan de overeengekomen arbeidsduur, de werknemer recht heeft op loonbetalingen die bij die hogere arbeidsomvang horen.

Indra heeft echter betwist dat de extra gewerkte uren structureel waren en stelde dat de extra werkuren tijdelijk waren, afhankelijk van het aantal cliënten en de beschikbaarheid van medewerkers. De kantonrechter heeft de urenstaten van [eiseres] beoordeeld en geconcludeerd dat hoewel zij meer dan vier uur per week heeft gewerkt, dit niet structureel 20 uur per week was. De kantonrechter oordeelde dat de representatieve periode voor de beoordeling van de arbeidsomvang de duur van de arbeidsovereenkomst was, en dat de gemiddelde arbeidsomvang op 15 uur per week kon worden vastgesteld. Hierdoor werd de vordering van [eiseres] afgewezen, en werd zij veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het rechtsvermoeden in arbeidsrelaties en hoe de rechter de feiten en omstandigheden van de zaak moet wegen om tot een rechtvaardige beslissing te komen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Indra.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 6463243 AC EXPL 17-4265 JES/1267
Vonnis van 20 juni 2018
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.R. Dorhout-Tielken,
tegen:
de stichting
Stichting Indra Ouderenhuisvesting Midden Nederland,
gevestigd te Leusden,
verder ook te noemen Indra,
gedaagde partij,
procederend bij: [A], bestuurder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de akte uitlating producties van [eiseres],
- de akte uitlating producties van Indra.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op 25 januari 2017 een arbeidsovereenkomst gesloten met Indra. In die arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [eiseres] op 1 januari 2017 in dienst treedt van Indra, in de functie van zorgverlener, voor minimaal vier uur per week, tegen een loon van € 13,36 bruto per uur. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van een half jaar, derhalve tot 1 juli 2017.
2.2.
Bij e-mailbericht van 31 januari 2017 vraagt de directeur van Indra aan [eiseres] het volgende:
"Ik wil je vragen of je vier dagen voor de stichting wilt werken. Ik wil continuïteit en op deze wijze lukt het me niet. Ik wil 2 vaste medewerkers in Soest die 5 cliënten kunnen bedienen. Te veel versnippering levert onrust op en rooster technisch is het ook niet te doen. Ik ben nu gedwongen 3-4 mensen in dienst te nemen, terwijl het met 2 kan.
Jou vaste vrije dagen worden dag donderdag en vrijdag. Zou je mij vanmiddag erover willen bellen. Ik heb nu weer een rooster 1 week. Verder kom ik deze wijze niet."
2.3.
Bij brief van 12 mei 2017 heeft [eiseres] de arbeidsovereenkomst met Indra opgezegd tegen 1 juli 2017.
2.4.
Bij brief van 29 mei 2017 heeft [eiseres] aan Indra meegedeeld dat zij in de maanden februari, maart en april 2017 gemiddeld 20 uur per week heeft gewerkt, dat zij een beroep doet op het rechtsvermoeden als bedoeld in artikel 7:610b BW en aanspraak maakt op een aanvulling van haar loon voor de maand mei 2017 tot het bedrag dat hoort bij een gemiddelde van 20 uur per week.
2.5.
Indra antwoordt bij ongedateerde brief dat het aantal door [eiseres] in die maanden gewerkte uren geen structurele situatie betreft, omdat het extra werk tijdelijk was en gerelateerd aan het aantal cliënten en uren volgens indicatiebesluit.
2.6.
Bij brief van 5 juli 2017, derhalve na het eindigen van de arbeidsovereenkomst, verzoekt (de gemachtigde van) [eiseres] om nieuwe loonstroken voor de maanden mei en juni 2017, waarbij wordt gerekend met 20 gewerkte uren per week, vermeerderd met de weekendtoeslagen voor de door [eiseres] daadwerkelijk gewerkte weekenden. Daarnaast dient het vakantiegeld volgens (de gemachtigde van) [eiseres] opnieuw berekend en uitbetaald worden.
2.7.
[eiseres] heeft van week 1 tot en met week 26 heeft [eiseres] het volgende aantal uren gewerkt (week 24 tot en met 26 heeft zij verlof opgenomen):
week 1
15,5 uur
week 14
15,5 uur
week 2
15,5 uur
week 15
15,75 uur
week 3
15 uur
week 16
12,25 uur
week 4
15 uur
week 17
22,5 uur
week 5
14,5 uur
week 18
11,42 uur
week 6
21,58 uur
week 19
17 uur
week 7
25,25 uur
week 20
10,92 uur
week 8
16,5 uur
week 21
14,75 uur
week 9
27 uur
week 22
14,75 uur
week 10
18,5 uur
week 23
5,75 uur
week 11
22,75 uur
week 24
0 uur
week 12
25,25 uur
week 25
0 uur
week 13
10,25 uur
week 26
0 uur
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Indra om aan [eiseres] te voldoen:
  • € 1.664,56 bruto aan loon over de maanden januari tot en met juni 2017;
  • de wettelijke verhoging van € 822,28 bruto;
  • de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017 tot de dag van volledige betaling, over voornoemde bedragen;
  • de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij gedurende de drie maanden februari, maart en april 2017 gemiddeld 20 uur per week heeft gewerkt, zodat zij op grond van het rechtsvermoeden als bedoeld in artikel 7:610b BW over de hele arbeidsovereenkomst recht heeft op loonbetalingen die behoren bij 20 uur per week werken.
Uitgaande van een werkweek van 20 uur en een uurloon van € 13,36 stelt [eiseres] dat zij over de periode januari tot en met juni 2017 aanspraak had op loonbetalingen van in totaal € 6.947,20 (20 uur x € 13,36 x 26 weken). Daar behoort de onregelmatigheidstoeslag voor de gewerkte zaterdagen en zondagen nog bij opgeteld te worden. Dit bedrag is € 255,27 voor de zaterdagen en € 511,92 voor de zondagen. In totaal had [eiseres] aanspraak op een betaling van € 8.331,54 bruto, aldus [eiseres]. Zij heeft een bedrag van € 6.686,98 bruto ontvangen, zodat [eiseres] aanspraak maakt op een bedrag van € 1.644,56 bruto.
[eiseres] betwist dat zij alleen dan meer dan vier uur per week kon werken als 'het aantal cliënten in verhouding tot het aantal beschikbare medewerkers, dat vereist'. Daarnaast betwist zij dat zij niet structureel beschikbaar was, omdat zij op de donderdagen en vrijdagen niet zou kunnen werken.
3.3.
Indra erkent dat [eiseres] in de maanden januari tot en met mei 2017 iedere week meer dan vier uur heeft gewerkt. Indra stelt dat zij daarbij duidelijk heeft gemeld aan [eiseres] dat alleen meer dan vier uur per week gewerkt kon worden, indien het aantal te verzorgen cliënten, in verhouding tot het aantal beschikbare medewerkers, dat vereist. Indra stelt daarnaast dat het afhankelijk was van vakanties en ziekte van collega's. Het extra werk was dan ook tijdelijk en niet structureel. Indra stelt de loonbetalingen conform het aantal daadwerkelijk gewerkte uren te hebben uitgevoerd.
3.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel dat tot het huidige artikel 7:610b BW heeft geleid is het volgende opgenomen: "In artikel 610b is het weerlegbaar rechtsvermoeden voor de omvang van de arbeid opgenomen. Het vermoeden is van toepassing op arbeidsverhoudingen die tenminste drie maanden hebben geduurd. Het beoogt houvast te bieden in situaties waarin de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is overeengekomen, alsmede in situaties waarin de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur. Net als bij het rechtsvermoeden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst houden partijen alle mogelijkheden om tegenbewijs te leveren, en behoudt de rechter zijn bevoegdheid de bewijslast om te draaien wanneer er geen feiten zijn die het rechtsvermoeden opleveren." (Kamerstukken II 1996-97, 25263, 3, p. 22)
3.5.
Uit de door [eiseres] overgelegde urenstaten kan worden afgeleid dat [eiseres] structureel meer heeft gewerkt dan vier uur per week. Hieruit blijkt echter niet dat dit structureel neerkwam op 20 uur per week, zoals [eiseres] stelt. De kantonrechter is van oordeel dat de drie door [eiseres] gekozen maanden geen representatief beeld van de arbeidsomvang opleveren, nu daarin net een paar piekweken vallen waarin [eiseres] meer dan 25 uur per week werkte. Deze piekweken worden door Indra verklaard met de omstandigheid dat er collega's vakantie hadden of ziek waren. De kantonrechter acht een periode van een half jaar representatiever, nu [eiseres] bijvoorbeeld in de maanden januari en mei 2017 beduidend minder heeft gewerkt. Indien naar een periode van een half jaar wordt gekeken, dan komt de gemiddelde arbeidsomvang neer op zo'n 15 uur per week. Voor zover de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 1 juli 2017 voortgezet zou zijn, dan zou de arbeidsomvang derhalve op grond van artikel 7:610b BW op 15 uren per week kunnen worden vastgesteld. De arbeidsovereenkomst tussen partijen duurde echter precies dat half jaar, zodat de representatieve periode is vastgesteld op de duur van de arbeidsovereenkomst. Het voorgaande maakt dat Indra betaling verschuldigd was van gemiddeld 15 uren per week, zijnde het aantal uren dat [eiseres] gemiddeld per week werkte. [eiseres] niet heeft betwist dat Indra de door haar gewerkte uren heeft uitbetaald, zodat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
3.6.
Gelet op het voorgaande behoeft de stelling van Indra dat [eiseres] niet structureel beschikbaar zou zijn voor meer werkuren per week geen bespreking.
3.7.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van Indra, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Indra, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.