Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[A], overleden op [2014] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 november 2016
- de akte nadere producties tevens vermeerdering van eis en grondslag van mr. [eiser] q.q.
- het proces-verbaal van comparitie van 24 februari 2017
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
“Overeenkomst Toegang”, gedateerd 29 maart 2011 en ondertekend door zowel [B] als [A] , staat dat [gedaagde] ten aanzien van de bankrekening van [B] bij Abn Amro Mees Pierson gemachtigd wordt tot onder meer
“het gebruik maken van de op de rekening aanwezige betaalruimte”en de bijbehorende bankpas met pincode.
“Algemene Volmacht”verleend aan [gedaagde]
“om hem [haar] in alle opzichten te vertegenwoordigen en zijn [haar] rechten en belangen, zonder enige uitzondering (…) waar te nemen en uit te oefenen”.
“overbruggingslening ivm verkoop [naam] ”.
“herroeping volmacht”) – verleden ten overstaan van dezelfde notaris mr. [D] – de eerdere op 6 april 2011 aan [gedaagde] verleende volmachten herroepen. In deze (vrijwel gelijkluidende) akten staat het volgende (waarbij in navolgend citaat de door [B] ondertekende akte is weergegeven):
”schenker”en [gedaagde] als
“begiftigde”ondertekende onderhandse akte, gedateerd 2 oktober 2013, met als opschrift
“Overeenkomst van schenking in verband met eigen woning”– waarvan door partij [gedaagde] als productie 14 een kopie in het geding is gebracht – staat dat [B] een bedrag van € 125.000,-- zal schenken aan [gedaagde] , waarvan € 100.000,-- belastingvrij zal worden aangewend voor de aflossing van de eigenwoningschuld van [gedaagde] . Op 14 oktober 2013 heeft [B] (vanaf dezelfde bankrekening als bedoeld onder 2.8.) een bedrag van € 125.000,-- aan [gedaagde] overgeboekt met als omschrijving
“Schenkingsovereenkomst 2 oktober 2013”.
- De eerste overboeking betreft, gezien de omschrijving, een lening. Is met betrekking tot deze lening een overeenkomst opgesteld en zo ja, wilt u daarvan een kopie naar mij toezenden?
- De tweede overboeking verwijst naar een schenkingsovereenkomst. Beschikt u over de tekst van deze overeenkomst en zo ja, kunt daarvan een kopie naar mij toezenden?
“zakelijk en werkbaar voorstel te doen”, uiterlijk op 7 maart 2015. Hierna is geen overeenstemming bereikt.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Ontvankelijkheid
“Schenkingsovereenkomst 2 oktober 2013”betreffende het bedrag van € 125.000,-- (zoals overgeboekt door [B] op 15 oktober 2013). Het beroep van mr. [eiser] q.q. op vernietigbaarheid van de gestelde schenking is gebaseerd op (i) het destijds ontbreken van toestemming van [A] als echtgenote (in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en sub b BW) en (ii) misbruik van omstandigheden (in de zin van art. 3:44 lid 4 BW). Mr. [eiser] q.q. heeft in dit kader zich tevens beroepen op onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) van [gedaagde] .
om reeds daaromeen onrechtmatige daad of misbruik van omstandigheden aan te nemen. Op mr. [eiser] q.q. rust als eisende partij de stelplicht zodat hij voldoende concrete feiten en omstandigheden dient te stellen die het beroep op een door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad, dan wel misbruik van omstandigheden kunnen dragen.
jegens [B]. De vorderingen zijn immers gebaseerd op onrechtmatig handelen en misbruik van omstandigheden van [gedaagde] jegens [B] , zodat de stellingen van mr. [eiser] q.q. niet relevant zijn voor zover deze zien op de (mogelijk in 2013/2014 verslechterde) verstandhouding tussen [A] en [gedaagde] .
“overbruggingslening”. Uit niets blijkt dat [B] (of [A] ) daarna op enig moment heeft laten blijken dat deze overboeking onrechtmatig of met misbruik van omstandigheden heeft plaatsgevonden. Integendeel, uit de (hiervoor onder 2.13. geciteerde) brief van 10 oktober 2014 blijkt dat noch [B] noch [A] een andere mening waren toegedaan dan dat dit bedrag was geleend:
“op en top gentleman en lady”waren, in de woorden van mr. [eiser] q.q. tijdens de comparitie – indien beiden op dat moment van mening waren dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hen had gehandeld of misbruik van omstandigheden had gemaakt.
“Schenkingsovereenkomst 2 oktober 2013”. Zoals gezegd werd [B] in zijn financiële zaken vanaf april 2012 werd bijgestaan door [E] , gedurende 2 à 3 uur eens per drie weken. In zoverre was dan ook geen sprake van afhankelijkheid van [B] van [gedaagde] , zoals mr. [eiser] q.q. stelt. Ook hier geldt dat uit de stellingen van mr. [eiser] q.q. niet concreet blijkt wat [gedaagde] voor onrechtmatige handelingen heeft verricht. Uit niets blijkt dat [B] , dan wel [A] die mening wel waren toegedaan. Uit de eerdergenoemde brief van 10 oktober 2014 van mr. [eiser] blijkt dat [A] kort voor haar overlijden erkende dat [B] deze schenking had gedaan, maar niet dat dit gepaard is gegaan met enig onrechtmatig handelen of misbruik van omstandigheden van de zijde van [gedaagde] .
“beïnvloedbaar was en de wereld om haar heen aan het vervagen was”en dat zij
“niet meer in staat was (…) gemakkelijk haar gedachten te ordenen”. Voor zover [gedaagde] hiermee bedoelt dat [A] ten tijde van deze correspondentie niet (meer) wilsbekwaam was, gaat de rechtbank voorbij aan deze niet onderbouwde stelling.
“Uiteraard niet over deze zaak”), maar kennelijk aanvaardt hij wel de vertegenwoordiging van [A] door mr. [eiser] . [gedaagde] verzoekt mr. [eiser] immers om de inhoud van zijn vorige mail met [A] te bespreken. Door [gedaagde] zijn geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat mr. [eiser] destijds niet de wil van [A] heeft verwoord, maar eigengereid heeft opgetreden, dan wel met voorbijgaan aan [A] enkel de wil van de op dat moment nog toekomstige erfgenamen heeft verwoord.
“overbruggingslening ivm verkoop [naam] ”. Mr. [eiser] q.q. stelt dat sprake is van een door [B] destijds aan [gedaagde] verstrekte geldlening van € 125.000,--, waarvoor geldt dat deze tot op heden niet is afgelost.
om nietwaarbij de ene partij, de schenker ( [B] ), ten koste van zijn eigen vermogen de andere partij, de begiftigde ( [gedaagde] ), verrijkt. [gedaagde] beschikte verder over een volmacht waarmee hij feitelijk over de bankrekening van [B] (en/of [A] ) kon beschikken. In de omschrijving van de overboeking – die [gedaagde] destijds als gevolmachtigde van [B]
zelf heeft verricht– staat bovendien dat sprake is van een
“overbruggingslening”. Daarnaast geldt dat in de namens [A] geschreven brief van 10 oktober 2014 staat dat [B] “(…)
haar achteraf op de hoogte heeft gesteld van deze overboeking, maar daarbij duidelijk heeft aangegeven dat dit een lening betrof die zou worden terugbetaald (…)”. De in het procesdossier aanwezige bescheiden geven geen enkel aanknopingspunt dat [B] (of na zijn overlijden [A] als zijn enige erfgenaam) het in januari 2012 naar [gedaagde] overgeboekte bedrag als een schenking heeft aangemerkt. Vooralsnog is de enige grond voor het aannemen van de door [gedaagde] gestelde schenking ter zake van de in januari 2012 overgeboekte € 125.000,--, de eigen verklaring van [gedaagde] .
”Overeenkomst van schenking in verband met eigen woning”niet van [B] is.
“zielsgelukkig dat ik zo’n goede verkoopprijs had weten te realiseren. Zij zei het mij van harte te gunnen dat ik de meeropbrengst van de schuur, boven de getaxeerde waarde door de makelaar, zou krijgen”. [gedaagde] betoogt verder dat uit de gedragingen van [A] en de overige omstandigheden genoegzaam blijkt van de toestemming van [A] voor de schenking door [B] .
“op de hoogte was van de schenking”onvoldoende om daaruit af te leiden dat zij daarmee ook haar
“toestemming”heeft gegeven in de zin van artikel 1:88 lid 1 BW. Onder omstandigheden kunnen gedragingen zodanig zijn dat sprake is van (stilzwijgende) instemming door de echtgenoot, maar [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om een dergelijke (stilzwijgende) instemming door [A] aan te kunnen nemen.
“aan de bedoeling van mevrouw [B] ”naar haar bedoeling om de zaak met [gedaagde] te schikken, conform het eerdere schikkingsvoorstel zoals verwoord in de namens haar geschreven brief van 10 oktober 2014 (hiervoor geciteerd onder 2.13.) In laatstgenoemde brief is namens [A] als schikkingsvoorstel gedaan dat [gedaagde] dient te erkennen dat het eerste bedrag van € 125.000,-- in januari 2012 uit hoofde van geldlening door [B] is betaald tegen nog nader te overeen te komen (rente)condities. De in de e-mail van 19 februari genoemde
“bedoeling”van [A] verwijst dus niet naar enige instemming van [A] met de schenking van oktober 2013.
“de schenking van € 125.000,-- (de tweede overboeking) niet te zullen vernietigen”indien (voorwaarde) [gedaagde]
”erkent dat de eerste overboeking ten titel van geldlening heeft plaatsgevonden en u bereid bent tegen nader te bepalen (rente)condities op een redelijke termijn van bijvoorbeeld vijf jaar tot terugbetaling over te gaan”. Kort nadien is [A] overleden en hebben haar erfgenamen verder onderhandeld met [gedaagde] . Nu partijen vervolgens niet tot overeenstemming zijn gekomen over de geldleencondities en de verlangde erkenning door [gedaagde] is uitgebleven, geldt dat de door [A] gestelde voorwaarde is ingetreden. Aldus is het beroep op de vernietigbaarheid niet gedaan door de erfgenamen maar reeds (voorwaardelijk) door [A] bij leven, zij het dat deze voorwaarde eerst na haar overlijden is vervuld.
“dank en waardering uit[spreekt] voor alle ondersteuning en adviezen die de heer [gedaagde] in bovengenoemde periode aan mij en mijn echtgenote heeft verstrekt”. Een dergelijke passage ligt niet voor de hand indien ook [B] van mening was dat de tot dan door [gedaagde] verrichte betalingen door hem terugbetaald dienden te worden uit hoofde van onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking.
5.De beslissing
woensdag 14 februari 2018voor uitlating door [gedaagde] c.s. of hij (tegen)bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
april tot en met juni 2018direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,