In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [verzoekster] B.V., en haar werknemer, aangeduid als [verweerder]. Het verzoek van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een door [verweerder] veroorzaakte dringende reden werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de gestelde dringende redenen niet waren opgenomen in de lijst van redelijke gronden van artikel 7:669 lid 3 BW, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk was. Daarnaast werd het subsidiaire verzoek tot ontbinding op grond van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding ook afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig was dat van [verzoekster] niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] terecht een beroep deed op zijn medische beperkingen en dat [verzoekster] niet had aangetoond dat zij actie had ondernomen om de verstoorde verhouding te herstellen. Het verzoek van [verweerder] om wedertewerkstelling werd toegewezen, en [verzoekster] werd veroordeeld in de proceskosten.