ECLI:NL:RBMNE:2018:2763

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
6665985 / LE VERZ 18-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van ernstige verwijtbaarheid en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer op basis van ernstige verwijtbaarheid, verstoorde arbeidsverhouding en andere omstandigheden. De werkgever stelt dat de werknemer herhaaldelijk instructies en redelijke opdrachten heeft geweigerd, oncollegiaal gedrag vertoont en niet of onvoldoende beschikbaar is voor werk. De werknemer, die sinds 1997 in dienst is, heeft zich ziekgemeld en stelt dat zijn klachten verergerd worden door de werkomstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de beschuldigingen aan het adres van de werknemer. De kantonrechter concludeert dat er geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid en dat de arbeidsverhouding niet zodanig verstoord is dat ontbinding gerechtvaardigd is. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, en de werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Beschikking van 22 mei 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 6665985 / LE VERZ 18-24 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. M.H. van Daal,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties van [verzoekster] , ontvangen op 20 februari 2018;
  • het verweerschrift met producties van [verweerder] ontvangen op 30 april 2018;
  • de brief met producties van [verweerder] ontvangen op 1 mei 2018;
  • de aanvullende productie van [verzoekster] ontvangen op 1 mei 2018;
  • de aanvullende producties van [verzoekster] ontvangen op 4 mei 2018.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2018. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, waarbij de gemachtigde van [verzoekster] gebruik heeft gemaakt van een pleitnotitie. [verweerder] heeft een schriftelijke verklaring overgelegd inzake de aanvullende producties die door [verzoekster] voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [1967] , is sinds 20 juni 1997 voor onbepaalde tijd in dienst van [verzoekster] , laatstelijk als halmedewerker.
2.2.
Het salaris van [verweerder] bedraagt € 643,07 bruto per maand.
2.3.
In de laatstelijk door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst is – voor zover relevant – het volgende bepaald.

Eventuele eerdere arbeidsovereenkomsten tussen partijen zijn door ondertekening van deze overeenkomst vervallen.
(…)
Per 1 januari 2015 wordt het contract omgezet.
Functie/standplaats
De werknemer treedt in dienst in de functie van halmedewerker op afroep. De standplaats is [vestigingsplaats] . Partijen komen nadrukkelijk overeen dat werknemer in voorkomende gevallen ook voor andere werkzaamheden bij werkgever ingezet kan worden. Hierbij zal zoveel als mogelijk rekening gehouden worden met de normale werkzaamheden van de werknemer.
(…)
op jaarbasis wordt een arbeidsduur van minimaal 700 uur gegarandeerd.
2.4.
Naast zijn werkzaamheden voor [verzoekster] exploiteert [verweerder] een wormenkwekerij.
2.5.
Op 18 mei 2017 heeft [verzoekster] een brief verstuurd aan [verweerder] . In deze brief staat – voor zover relevant – het volgende.

Momenteel heb je een contract voor 60 uren per maand. Het blijkt echter dat je deze uren niet maakt, mede omdat je aangegeven hebt niet meer de nacht van zondag op maandag te willen werken.
We hebben diverse gesprekken hierover gevoerd en hier is het volgende uit gekomen:
Per 1 juni vindt een aanpassing van je contract plaats, je contracturen worden 40 uren per maand.
2.6.
Op 14 november 2017 heeft [verzoekster] een brief verstuurd aan [verweerder] . In deze brief staat – voor zover relevant – het volgende.

Ondanks meerdere gesprekken en meerdere brieven in de afgelopen jaren lukt het je niet om op tijd te komen en ben je bij het weigerachtige af om je werk in de nacht op maandag uit te voeren. Ook laat je collegialiteit in de samenwerking naar de andere medewerkers te wensen over, en frustreert dit in de uitvoerende werkzaamheden in de hal.
(…)
Met ingang van maandag 20 november 2017 plaats ik je elke week bij de sorteermachine om de tubs met gesorteerde vis te vullen met ijs. Je dient een kwartier voor de aanvangstijd aanwezig te zijn, die je door [A] en/of [B] wordt opgedragen. Op vrijdag wordt je voor alle voorkomende werkzaamheden ingezet.
2.7.
Op 22 november 2017 heeft [verweerder] een brief verstuurd aan [verzoekster] . In deze brief staat – voor zover relevant – het volgende.

Ook werd mij in deze brief verteld dat ik per 20 november i.p.v. wegen met de heftruck, bij de sorteermachine geplaatst zou worden en op vrijdag voor alle voorkomende werkzaamheden ingezet zou worden. Dit vind ik dan ook zeer onredelijk, dat ik toch graag de werkzaamheden mag verrichten die ik normaal gesproken uitvoer.
(…)
Mijn klachten worden, zoals eerder vermeld, zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de kou.
(…)
Ik zou daarom ook graag een gesprek willen vragen met de bedrijfsarts, zodat er voor ons beiden meer duidelijkheid komt en we misschien iets kunnen veranderen aan de situatie.
(…)
Ten vierde wil ik u aanspreken op het feit dat sommige van mijn collega’s steeds nieuwe heftrucks krijgen, terwijl ik, in de twintig jaar dat ik werkzaam ben bij de [verzoekster] , nog nooit een nieuwe truck heb gehad. Dit terwijl deze mij wel was toegezegd
(…)
Ten laatste wil ik opmerken dat het bijvullen van tubs op de vloer of rechtzetten bij de vis gezien mijn lichamelijke omstandigheden geen werkzaamheden zijn die bij mijn omstandigheden passen. Ik heb een aantal jaren geleden een liesbreuk opgelopen en door de kou levert mij dit complicaties op.
2.8.
Op 1 december 2017 heeft [verzoekster] een brief verstuurd aan [verweerder] . In deze brief staat – voor zover relevant – het volgende.

Het is juist dat je op tijd hebt in geklokt, echter tussen in klokken en daadwerkelijk met je werk starten door in het rookhok of in de kantine te blijven zitten, zit het punt van niet op tijd zijn en waar ik jou als werkgever op aanspreek.
(…)
[voornaam van verweerder] , je werkt hier al 20 jaar. Je bent begonnen met 75 uur per maand, jij zelf was het die allerlei problemen opriep en daardoor geen kans zag om ook daadwerkelijk deze uren te werken. Daardoor is het contract in de loop der jaren afgebouwd naar nu 40 uur toe. En nog is het voor jou een probleem om deze 40 uur in de maand te maken. Zoals in eerder aangegeven betalen wij je maandelijks voor 40 uur, en houd ik je aan deze 40 uur en dien je elke maandag vanaf 01:00 uur beschikbaar te zijn voor je werk als je wordt opgeroepen.
2.9.
Op 12 december 2017 heeft [verweerder] een brief verstuurd aan [verzoekster] . In deze brief staat – voor zover relevant – het volgende.

Het is inderdaad zo dat ik altijd op tijd heb ingeklokt en zo gauw er vis klaar stond, gelijk met de weeg werkzaamheden ben begonnen. Alleen is het feit dat mijn collega’s en ik altijd even moeten wachten met de heftruck voordat er vis klaar staat die wij kunnen wegen.
Ik werk graag in teamverband en rijdt inderdaad even rond om te zien welke kotter er als eerste klaar staat om te wegen, zodat wij zo snel mogelijk aan de gang kunnen en zo achterstand voorkomen. Wel is het een misverstand of onjuiste bewering dat ik mij weghoudt in de distributiehal of traag ben in mijn werk.
(…)
U heeft van mij in het verleden dan niet direct klachten over de kou gehoord, maar deze heb ik wel geuit naar [C] en [D] . Een voorstel van mij om dit probleem op te lossen is een dichte truck of een geïsoleerde overall, zodat ik mijn weegwerkzaamheden weer zou kunnen hervatten zonder onnodig last te hebben van de kou. Een nieuwe truck is mij door [B] 4 maanden geleden (op 21 september, om precies te zijn) daadwerkelijk toegezegd. Ik was hier erg blij mee, omdat dit mijn problemen die ik ondervindt aan de kou zou kunnen oplossen. U heeft mij de laatste weken werkzaamheden op de koude vloer laten uitvoeren, ik ervaar hier eigenlijk (ondanks goede laarzen en warme kleding) nog meer kou, waardoor ik van mening ben dat dit geen juiste oplossing is.
(…)
Als laatst wil ik nog ingaan op uw opmerking over het niet maken van mijn contract uren. Dit is niet waar, ik heb tot nog toe ieder jaar mijn uren gemaakt. Wel is het zo dat mijn uren twee keer zijn aangepast. Dit is in goed overleg gebeurd.
2.10.
Op 22 december 2017 heeft [verzoekster] een brief verstuurd aan [verweerder] . In deze brief staat – voor zover relevant – het volgende.

Na een aantal gesprekken en brieven lukt het u schijnbaar niet om de boodschap te begrijpen en tot u te nemen, maar zoekt u van alles hier achter en laat niet na om zaken te verdraaien.
(…)
Als uw werkgever heb ik u gemeld, in bijzijn van afdeling personeelszaken, dat ik ontevreden ben over uw functioneren.
(…)
Ik heb u als werknemer aangesproken en verwacht van u dat u op maandag en vrijdag beschikbaar bent om uw werk te doen in de afslag. Ook heb ik u gemeld dat ik hier strikt op toe zal zien dat u ook elke maand 40 uur arbeid levert zoals dit is afgesproken. Dit heb ik u gemeld naar aanleiding van het feit dat u regelmatig niet beschikbaar was en er negatieve uren ontstonden. Dit werd door druk van afdeling personeelszaken dan later wel weer ingehaald.
2.11.
Op 12 januari 2018 heeft [verweerder] zich ziekgemeld. [verzoekster] heeft telefonisch contact gezocht met hem. [verweerder] was toen niet thuis, maar op zijn wormenkwekerij. Deze dag is het loon stopgezet.
2.12.
Op 15 januari 2018 hebben [verzoekster] en [verweerder] een gesprek met elkaar gevoerd. [verweerder] heeft aangegeven weer op de heftruck te willen werken. [verzoekster] heeft aangegeven dat dit geen mogelijkheid is, omdat het huidige team vlotter werkt.
2.13.
Op 18 januari 2018 heeft [verweerder] een brief verstuurd aan [verzoekster] . In deze brief staat – voor zover relevant – het volgende.

en mij gemeld dat ik andere werkzaamheden moet gaan doen, dan waarvoor ik ben aangenomen. Ik heb dat maandag jl. ook wel gedaan maar er bij gezegd dat ik het onder protest deed.
In mijn arbeidsovereenkomst lees ik dat ik halwerkzaamheden moet doen en daarvoor ben aangenomen.
(…)
Sorteerwerkzaamheden (waar ik nu voor wordt ingezet) viel niet binnen deze functieomschrijving. En ik herinner u aan een discussie van een paar jaar geleden (…) waarin heel duidelijk werd vastgesteld dat ik niet eens sorteerwerkzaamheden mocht doen.
(…)
In een eerdere brief schreef u mij dat u mij van de heftruck hebt gehaald omdat ik klaagde over de kou. Met fysiek werk zou ik lekker warm worden schreef u. Dat vond ik geen prettige opmerking. Ik voelde mij door die opmerking in ieder geval niet serieus genomen.
(…)
Maar goed, het gaat mij er nu om dat mij wordt aangetoond dat ik ander werk moet gaan doen dan waarvoor ik ben aangenomen terwijl het werk waarvoor ik ben aangenomen er gewoon nog is.
2.14.
Op 29 januari 2018 heeft [verzoekster] een brief verstuurd aan [verweerder] . In deze brief staat – voor zover relevant – het volgende.

Wederom met stijgende verbazing heb ik je brief van 18 januari gelezen, en kan mij niet aan de indruk onttrekken dat jij alleen maar lezen wilt wat je wilt lezen en alleen maar horen wilt wat je wilt horen. In je arbeidsovereenkomst staat duidelijk dat je voor alle halwerkzaamheden ingezet kunt worden. Ook staat er: “Partijen komen nadrukkelijk overeen dat werknemer in voorkomende gevallen ook voor alle andere werkzaamheden bij werkgever kon worden ingezet.”. Dit betekent dat alle werkzaamheden die in de hal plaatsvinden jij op ingezet kunt worden. Als werkgever hoef ik jou dus niet aan te tonen dat je ander werk moet doen maar kan ik, zoals dit is overeengekomen, je hierop inzetten. Bovendien is het zo dat de opdracht om sorteerwerkzaamheden te gaan doen ook redelijk
is.
Jij zelf was het die klaagde over kou op de heftruck, naar aanleiding hiervan heb ik dan ook
gehandeld en je ingezet op ander werk. Je refereert aan een functieomschrijving uit 2000, we leven inmiddels 18 jaar later en is de wereld om ons heen veranderd en de markt waarin wij als afslag ons geld moeten verdienen is ook veranderd, en de werkzaamheden op de werkvloer zijn ook veranderd. Je verwijzing naar de brief van Dommerholt en Van Dijk is niet terecht; destijds werkten wij nog met de Combinatie en kónden wij onze eigen mensen dus geen sorteerwerkzaamheden laten doen. Inmiddels is dat anders en dus is die brief waarnaar jij verwijst achterhaald.
Daarnaast heb ik in het gesprek van 15 januari 2018 onomwonden verteld dat ik ontevreden ben over jouw functioneren en heb je indringend opgeroepen om je werk naar behoren en loyaal uit te voeren. Dit is ook al eerder gezegd in het gesprek van 28 november 2017. Maar gezien de brieven die ik daarna heb moeten schrijven, landt mijn oproep niet tussen jouw oren. Het laatste gesprek wat wij hadden vroeg je weet om terug te worden geplaatst op de heftruck. Ik heb je duidelijk laten weten dat dit niet gaat gebeuren daar de mensen die het werk nu doen als team, het beter en vlotter doen dan met [verweerder] erbij. Ik heb je ook gemeld gezien je gedrag en houding ik je op een werkplek zet waar je als eenling kunt werken en niet in teamverband.
[voornaam van verweerder] , met het gedrag wat je toont de laatste maanden, het verdraaien van woorden, het ronduit werk weigeren, het neergooien van de telefoon als personeelszaken met je belt, het niet beantwoorden van telefoontjes die ik als werkgever met jou doe, helpt allemaal niet mee in de relatie werknemer en werkgever. Ik heb geen zin om nog langer met jou in discussie te gaan over welk werk je wel en niet wenst uit te voeren. Dit is het laatste wat ik daar over zeg/schrijf. Mocht je het niet aan staan dan stel ik vast dat je niet meer bij de [verzoekster] wilt werken en ik ook niet bereid ben je nog op een andere manier tegemoet te komen. Dan zal ik onze arbeidsovereenkomst moeten beëindigen en ontslag voor je moeten aanvragen. Let wel, ik ben daar niet op uit maar je laat me dan geen andere keus.
Tot eind januari zetten wij je in op machinaal sorteren, gezien de beperkingen die de Arboarts heeft opgelegd. Hierna zetten wij je ook in op handmatig sorteren voor de overeengekomen 40 uur per maand.
2.15.
Op 9 februari 2018 is [verweerder] ingezet voor handmatig sorteren. Hij heeft gevraagd om andere werkzaamheden, dit is geweigerd. [verweerder] is vervolgens naar huis gegaan.
2.16.
Op donderdag 15 februari 2018 heeft tussen [B] (leidinggevende bij [verzoekster] ) en [verweerder] correspondentie via WhatsApp plaatsgevonden. Deze correspondentie luidt – voor zover relevant – als volgt.
[B] : “
Morgen 8.30 beginnen. Sorteren op de vloer.
[verweerder] : “
Hoi [voornaam van B] .,ik heb morgen een afspraak in sneek,die kan ik niet afzeggen.dus kan ik dan vrij krijgen?omdat het biddagweek is had ik niet op een oproep gerekend.
[B] : “
Je werkt op vrijdag en maandag vast in de afslag, dan weet je dat je werken moet. En dan een avond van tevoren afmelden ga ik niet mee akkoord. Ik reken dus gewoon op je.
[E] : “
Ha [voornaam van B] , [voornaam van verweerder] kan niet komen want hij ligt ziek in bed.
2.17.
Op 16 februari 2016 heeft de bedrijfsarts een terugkoppeling gegeven aan [verzoekster] . De bedrijfsarts heeft – voor zover relevant – het volgende teruggekoppeld aan [verzoekster] .

Naar aanleiding van de ziekmelding van uw medewerker [verweerder] heb ik uw medewerker telefonisch gesproken op vrijdag 16 februari 2018.
Korte samenvatting van het gesprek:
De heer [verweerder] heeft gezondheidsklachten.
Gelet op het ziektebeeld is de verwachting dat hij binnen één week zal herstellen.
2.18.
Op 16 februari 2018 heeft [verweerder] een brief verstuurd aan [verzoekster] . In deze brief staat – voor zover relevant – het volgende.

Ik moet zeggen dat, daar waar ik toch een vriendelijke brief heb geschreven (brief van 18 januari) en redelijke vragen heb gesteld, de toonzetting van uw brief toch wel beneden de maat is.
U schrijft dat u zich niet aan de indruk kunt onttrekken dat ik alleen maar lees wat ik wil lezen en alleen maar horen wil wat ik wil horen.
En vervolgens wijst u mij op een deel van de arbeidsovereenkomst nl. Partijen komen nadrukkelijk overeen dat werknemer in voorkomende gevallen ook voor andere werkzaamheden bij werkgever kan worden ingezet.
Maar u vergeet er bij te schrijven wat daarna komt (dus wellicht leest u ook alleen maar wat u wilt lezen). Daarna staat er: “Hierbij zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de normale werkzaamheden van de werknemer”. En in dat verband schreef ik u mijn brief. Dus stelde ik de vraag nu toon aan dat mijn normale werkzaamheden er niet meer zijn. En die zijn er wel maar om, voor mij nog steeds onduidelijke redenen mag ik die werkzaamheden blijkbaar niet meer doen.
Aan het eind van de brief schrijft u dat: als het mij niet aanstaat, de arbeidsovereenkomst moet worden beëindigd en dat u ontslag gaat aanvragen. Welnu, de toonzetting van de brief staat mij inderdaad niet aan en uw reactie geeft geen antwoord op mijn vragen. Dus als u vindt dat u dat ontslag aan moet vragen, is dat uw keuze en niet de mijne.
Ik blijf bereid de overeengekomen werkzaamheden te doen die omschreven staan in Functie
omschrijving F010, Functieversie 21 juni 2000 zoals al eerder gezegd. En in voorkomende gevallen dus niet structureel! ben ik ook bereid om deze werkzaamheden te verrichten.
Uw opmerkingen ten aanzien van mijn gedrag en houding herken ik niet en laat ik voor uw rekening.
Ik heb donderdagavond (08-02-18) nadat ik een smsje van [B] kreeg dat ik sorteren moest, nog contact met hem gehad en gevraagd of ik geen andere werkzaamheden kon doen dan sorteerwerkzaamheden, rechtzetten of kisten spoelen of plakken.
Daar ik nog tamelijk veel last ondervind van mijn lies en ik het gevoel heb dat het nog niet helemaal hersteld is, en de verantwoordelijk nog niet aandurf.. Het sorteerwerk gaat dan handmatig nog niet lukken, dus wil ik de zaak niet forceren, daar [F] ook meerdere keren geholpen is aan een liesbreuk. Ik meen van wel 6 x. En dat de operatie zeker niet meevalt, durf ik dit risico niet te nemen. Ik heb ook een gezin te onderhouden.
Ik ben vrijdagmorgen om 5.30 uur ingeklokt en gevraagd aan [B] of hij geen andere werkzaamheden voor mij had, maar hij zei van niet. Toen heb ik gezegd als je zometeen wel wat te doen hebt, rechtzetten, kisten spoelen, plakken etc. meld het mij dan. Maar heb niets gehoord. De Arbo-arts schreef trouwens ook in de brief dat ik na 31-01-2018 weer geschikt ben voor mijn eigen werkzaamheden, die staan vermeld in Functie 10, die wil ik dan ook uitvoeren. Maar handmatig sorteren is, zeker nu, toch echt te zwaar om die kisten op te tillen en leeg te kiepen.
Ik heb verschillende keren aan de sorteermachine gestaan daar ik tijdelijk andere werkzaamheden kon doen zoals Arbo-arts omschreef, maar wel onder protest.
Per 1 januari 2018 worden de sorteerwerkzaamheden gedaan door de Stichting Isla zoals in het
Reglement geschreven is, en de sorteerwerkzaamheden behoren dan ook door mensen van de Isla gedaan te worden, en onze werkzaamheden staan omschreven in Functieboek zoals eerder vermeld. Ik zou u nogmaals willen vragen mij mijn weegwerkzaamheden weer te laten verrichten, daar u mij geen grondige reden gegeven heeft om mij deze werkzaamheden van mij af te nemen daar ik ze toch altijd correct en vlot heb kunnen uitvoeren. Wat de klacht over de kou betreft, op de heftruck had u mij ook goede warme kleding kunnen aanbieden of een dichte verwarmde truck (deze was mij ook toegezegd op 21 september 2017), zoals ook mijn collega’s, die dezelfde werkzaamheden doen zoals wegen en daarom geen koude klachten hebben.
2.19.
Op 19 februari 2018 is [verweerder] ingezet voor handmatig sorteren. Hij heeft gevraagd om andere werkzaamheden, dit is geweigerd. [verweerder] is vervolgens naar huis gegaan.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen
- primair op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub e BW;
- subsidiair op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub g BW;
- meer subsidiair op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub h BW;
[verzoekster] verzoekt verder om de ontbindingsdatum op grond van artikel 7:671 lid 8 sub b BW vast te stellen op een eerder tijdstip dan artikel 7:671b lid 8 BW bepaalt en om [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek – kort samengevat – ten grondslag dat [verweerder] zich verwijtbaar heeft gedragen door herhaaldelijk te weigeren om instructies en redelijke opdrachten uit te voeren, dat hij zich oncollegiaal of zelfs onbeschoft tegenover collega’s gedraagt en over alles in discussie gaat. Toen [verzoekster] bekend werd met de lichamelijke klachten van [verweerder] , is hij van de heftruck afgehaald en op andere meer fysieke werkzaamheden gezet. Hij is niet teruggeplaatst op de heftruck omdat het huidige team vlotter werkt. [verweerder] is volgens [verzoekster] niet meer te sturen, ondanks pogingen daartoe middels gesprekken, brieven en officiële waarschuwingen. [verweerder] maakt niet of nauwelijks de uren die hij per maand moet maken en hij is onvoldoende beschikbaar voor [verzoekster] . Gelet op het voorgaande verzoekt [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst op één van de hiervoor genoemde gronden en tegen de eerst mogelijke datum te ontbinden. Omdat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld heeft [verweerder] volgens [verzoekster] geen recht op een transitievergoeding.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] voert verweer. Hij stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. [verweerder] herkent zich niet in de beschuldiging van oncollegiaal gedrag. Hij heeft zijn werk altijd goed uitgevoerd. Hij heeft lichamelijke klachten die zijn terug te voeren op, dan wel worden verergerd door, de kou waarin hij moet werken. Hij werkt al sinds 2008 bijna uitsluitend op de heftruck. Zijn probleem kan makkelijk worden opgelost door hem een nieuwe dichte heftruck ter beschikking te stellen (wat hem op 21 september 2017 was toegezegd) of in ieder geval een isolerende overall. In plaats daarvan mag hij niet meer op de heftruck werken maar moet hij andere werkzaamheden doen. De opmerking dat dit is gedaan zodat hij fysieke arbeid kan doen om lekker warm te blijven is bij [verweerder] niet goed gevallen. De sorteerwerkzaamheden vallen bovendien niet onder zijn functiebeschrijving en behoren alleen door collega’s – verenigd in de Combinatie van Vissorteerders – te worden gedaan. Dat hij dit nu moet doen leidt dan ook tot scheve ogen, omdat die collega’s op basis van een nul uren contract werken. Bovendien is het sorteerwerk slechter voor zijn lichamelijke klachten dan het werken op een heftruck. Dat het werk vlotter gaat met iemand anders op de heftruck is volgens [verweerder] niet aan zijn inzet te wijten, maar aan het feit dat hij een van de oudste heftrucks had met gladde banden en dat de weegbrug waar hij gebruik van maakte vaak storing had. Bovendien moest hij vaak eveneens het werk van de ‘rechtzetter’ doen, omdat deze vaak niet aanwezig was. De oude heftruck is inmiddels vervangen en de weegbrug is nu gerepareerd. Hij snapt niet waarom hij niet wordt teruggeplaatst op de heftruck. [verweerder] wil best incidenteel ander werk doen, maar niet structureel. [verzoekster] heeft sinds november/december 2017 geprobeerd het werk voor [verweerder] zo onaantrekkelijk mogelijk te maken. Zij heeft al eerder geprobeerd om [verweerder] te ontslaan, door een ontslagvergunning bij het UWV aan te vragen. Daarnaast wil [verzoekster] al geruime tijd dat [verweerder] op basis van een nul uren contract gaat werken. [verweerder] voert verder aan dat hij wel zijn uren maakt en dat hij wel gewoon beschikbaar is om opgeroepen te worden, ook in de nacht van zondag op maandag. Wel dient [verzoekster] rekening te houden met zijn lichamelijke klachten. [verweerder] heeft het inkomen van zijn werk bij [verzoekster] nodig naast het inkomen uit zijn wormenkwekerij.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling). De door [verzoekster] aangevoerde gronden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst: ernstige verwijtbaarheid (e-grond), verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) en andere omstandigheden (h-grond) moeten ieder afzonderlijk worden beoordeeld. Daarbij geldt dat verschillende gronden die elk op zichzelf onvoldoende zijn voor ontbinding in het stelsel van de wet niet bij elkaar kunnen worden opgeteld om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. Van de door [verzoekster] aangevoerde gronden moet ten minste één volledig voldragen zijn om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te kunnen toewijzen.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
5.3.
[verzoekster] heeft in haar verzoekschrift drie gronden aangedragen waarop zij de arbeidsovereenkomst ontbonden wenst te zien. Voor alle drie de gronden heeft zij dezelfde feiten en omstandigheden aangevoerd. De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.4.
Tussen partijen is vanaf 2016 tot heden gepraat over het aantal uren dat [verweerder] werkt/zou moeten werken. Naar aanleiding hiervan hebben partijen in overleg met elkaar besloten om de arbeidsovereenkomst te wijzigen voor wat betreft de minimaal te werken uren per maand. Sinds de laatste wijziging dient [verweerder] met ingang van 1 juni 2017 minimaal 40 uur per maand bij [verzoekster] te werken. Uit de door beide partijen overgelegde producties is af te leiden dat – sinds de aanpassing – deze 40 uur per maand ook wordt gehaald door [verweerder] . Het niet halen van de overeengekomen uren kan dan ook thans niet aan een grond voor ontbinding bijdragen.
5.5.
Dat [verweerder] op 16 februari 2018 zich ten onrechte zou hebben ziek gemeld is door [verzoekster] weliswaar gesuggereerd, maar niet onderbouwd. Op 12 januari 2018 heeft [verweerder] zich ziekgemeld, terwijl hij – ten tijde van een telefonische controle door [verzoekster] – niet thuis zou zijn, maar op zijn wormenkwekerij. De enkele aanwezigheid op zijn bedrijf hoeft echter niet aan een terechte ziekmelding in de weg te staan. Het is ook niet aan [verzoekster] om te beoordelen of [verweerder] ziek is, maar aan de bedrijfsarts. Onterechte ziekmeldingen zijn daarom niet vast komen te staan en kunnen dus ook niet aan een ontbindingsgrond bijdragen.
5.6.
[verzoekster] stelt dat zij [verweerder] graag iedere week in de nacht van zondag op maandag wil inzetten vanaf ongeveer 01.00 uur en dat hij daartoe niet bereid is. [verweerder] heeft dit echter gemotiveerd betwist. Volgens hem is hij wel gewoon iedere nacht van zondag op maandag beschikbaar. Het klopt dat hij wel eens heeft verzocht om later te mogen beginnen vanwege zijn lichamelijke klachten, maar hij is altijd verschenen als hij werd opgeroepen en niet tijdig had afgezegd. Het door [verzoekster] genoemde te late verschijnen op 13 november 2017 was overeenkomstig een afspraak, waarover kennelijk een misverstand is ontstaan. De kantonrechter overweegt dat [verzoekster] niets heeft overgelegd waaruit blijkt dat [verweerder] meerdere keren aan een oproep om te komen werken geen gehoor heeft gegeven. In het licht van de gemotiveerde betwisting van [verweerder] heeft [verzoekster] derhalve onvoldoende onderbouwd dat [verweerder] niet of onvoldoende beschikbaar is om te komen werken op de overeengekomen momenten. Ook die stelling kan dus niet bijdragen aan het bestaan van een ontbindingsgrond.
5.7.
Aan de opmerkingen van [verzoekster] over de inzet van [verweerder] en over diens “oncollegiaal gedrag” wordt voorbij gegaan. Een en ander wordt door [verweerder] gemotiveerd betwist en is door [verzoekster] onvoldoende onderbouwd. In de brieven van 14 november 2017 en 1 december 2017 is zo’n onderbouwing in ieder geval niet te lezen. Voor zover [verzoekster] heeft bedoeld het door haar aangehaalde voorval met betrekking tot de sorteermachine als onderbouwing voor deze grond te laten gelden, overweegt de kantonrechter in de eerste plaats dat dit voorval aan [verzoekster] kennelijk nog niet bekend was ten tijde van de indiening van het ontbindingsverzoek en dus voor haar daaraan niet ten grondslag heeft gelegen. Bovendien heeft [verweerder] gemotiveerd betwist dat hem van dit voorval een verwijt valt te maken.
5.8.
[verzoekster] heeft voorts gesteld dat [verweerder] meermalen heeft geweigerd redelijke opdrachten uit te voeren. [verweerder] heeft niet betwist dat hij op 9 en 19 februari 2018 wel op het werk is verschenen, maar weer naar huis is gegaan omdat hij handmatig moest gaan sorteren. Volgens [verweerder] valt het (handmatig) sorteren niet onder zijn functieomschrijving en zijn zijn collega’s niet gelukkig met het feit dat hij aan de sorteerband staat, omdat zij dit werk horen te doen en zij geen urengarantie hebben. Volgens [verzoekster] vallen deze werkzaamheden thans wel onder [verweerder] ’s functie van halmedewerker, omdat sinds 1 januari 2018 [verzoekster] weer zelf verantwoordelijk is voor het sorteren. In het verleden viel dit inderdaad onder de verantwoordelijkheid van de combinatie van vissorteerders.
5.9.
De kantonrechter overweegt dat er kennelijk tussen partijen onenigheid bestond en bestaat over de vraag of van [verweerder] kon worden verlangd dat hij sorteerwerkzaamheden verricht. Die onenigheid is begrijpelijk. Enerzijds sluit de functieomschrijving deze werkzaamheden immers niet zonder meer uit, anderzijds staat vast dat [verweerder] jarenlang werkzaamheden als heftruckchauffeur verricht en dat sorteerwerkzaamheden tot voor kort waren voorbehouden aan andere collega’s. In het licht van het voorgaande is het weliswaar onverstandig van [verweerder] geweest om de hem opgedragen werkzaamheden te weigeren en naar huis te gaan, maar kan niet worden gezegd dat hij daarmee zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat dit een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
5.10.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] (de e-grond). Ontbinding op de primair door [verzoekster] aangevoerde grond zal dus worden afgewezen.
5.11.
[verzoekster] stelt subsidiair dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond). De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat het duidelijk is dat de verhouding tussen partijen vertroebeld is, met name sinds het (tijdelijk) wijzigen van de werkzaamheden van [verweerder] van heftruckchauffeur naar sorteerder, maar dit betekent niet dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is vereist dat de arbeidsverhouding duurzaam en ernstig verstoord is. Er zijn echter geen constructieve pogingen ondernomen door [verzoekster] om tot verbetering van de situatie te komen. Vrijwel direct nadat [verweerder] had geweigerd de werkzaamheden als sorteerder uit te voeren, is het onderhavige ontbindingsverzoek ingediend. Gelet op het lange (vanaf 1997) dienstverband van [verweerder] , had van [verzoekster] als werkgever verwacht mogen worden dat zij een reële poging onderneemt om de onderlinge verhoudingen te verbeteren en de geschilpunten weg te nemen. Daartoe zou bijvoorbeeld kunnen worden bezien of er geen redelijke mogelijkheden zijn om tegemoet te komen aan de gezondheidsklachten van [verweerder] en zou ook overleg kunnen plaatsvinden over welke werkzaamheden vanaf 1 januari 2018 in redelijkheid van [verweerder] verwacht mogen worden. Een en ander zou mogelijk in een traject van mediation plaats kunnen vinden. In ieder geval kan op dit moment niet worden geoordeeld dat de verstoring dermate ernstig en duurzaam is dat herstel van de arbeidsrelatie niet meer mogelijk zou zijn. Gelet op het vorengaande kan het ontbindingsverzoek evenmin op de g-grond worden toegewezen.
5.13.
Meer subsidiair tenslotte heeft [verzoekster] haar ontbindingsverzoek op andere omstandigheden (de h-grond) gebaseerd. Voor een succesvol beroep op de h-grond dient sprake te zijn van andere omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De h-grond is niet bedoeld voor het repareren van een op één van de andere gronden onvoldoende onderbouwd ontslag of voor het ‘bij elkaar vegen’ van meerdere onvoldragen gronden, om samen een voldragen grond te vormen. De feiten en omstandigheden die [verzoekster] voor haar beroep op deze ontslaggrond aanvoert, zijn dezelfde als die zij met betrekking tot de twee hiervoor besproken grondslagen heeft aangevoerd. Er is bijgevolg geen sprake van ‘andere omstandigheden’, maar van een ‘reparatie’ dan wel ‘bij elkaar vegen’. De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan alleen daarom al niet op deze h-grond worden toegewezen.
5.14.
Naast het ontbreken van een redelijke grond, heeft [verzoekster] niets gesteld omtrent de mogelijkheden van herplaatsing van [verweerder] in een andere passende functie. Ook om deze reden faalt het ontbindingsverzoek.
5.15.
Gelet op het voorgaande zal het ontbindingsverzoek worden afgewezen.
5.16.
[verzoekster] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, tot deze beschikking, aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] , tot deze beschikking begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.P. Hoekstra, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.