ECLI:NL:RBMNE:2018:2737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
6488663
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en adviesrapport politie over bijtincident met hond

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, staat de vraag centraal of de politie onrechtmatig heeft gehandeld door de gemeente Baarn te adviseren om een aanlijngebod op te leggen voor de hond van eiser c.s., na een bijtincident op 8 maart 2015. Eiser c.s. stelt dat de politie onzorgvuldig heeft gehandeld en vordert dat het rapport van de hoofdagent, dat aan het advies ten grondslag ligt, wordt ingetrokken. De politie, vertegenwoordigd door mr. A.T. Bolt, betwist de onrechtmatigheid van haar handelen en stelt dat zij volgens de geldende protocollen heeft gehandeld.

De kantonrechter oordeelt dat de politie niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechter stelt vast dat eiser c.s. niet heeft aangetoond dat de politie in strijd met de toepasselijke regels heeft gehandeld. De kantonrechter benadrukt dat de politie heeft gehandeld volgens de geldende richtlijnen en dat het advies van de hoofdagent, dat is gebaseerd op een gedegen onderzoek, voldoende onderbouwd is. De rechter wijst erop dat de conclusie van de hoofdagent logisch voortvloeit uit de verzamelde informatie en dat er geen causaal verband is tussen de gestelde schade van eiser c.s. en het advies van de politie.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vorderingen van eiser c.s. af en veroordeelt hem in de proceskosten van de politie. Dit vonnis is uitgesproken op 20 juni 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6488663 UC EXPL 17-14849 HAB/17443
Vonnis van 20 juni 2018
inzake

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
woonplaats [woonplaats],
verder samen ook te noemen [eiser c.s.],
eisende partij,
procederende in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Politie,
gevestigd in Utrecht,
verder ook te noemen de politie,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.T. Bolt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 februari 2018
  • de comparitie van partijen van 12 april 2018, de ter gelegenheid daarvan ingebrachte stukken (pleitaantekeningen [eiser c.s.], nadere producties van de politie) en de zittingsaantekeningen daarvan.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

Inleiding

2.1.
[eiser c.s.] heeft een hond: [A]. De familie [B] heeft op 8 maart 2015 bij de politie gemeld dat mevrouw [B] is gebeten door [A]. De heer [C], die als hoofdagent werkt bij de politie, heeft naar deze melding onderzoek verricht. Hij heeft in zijn rapport van 16 april 2015 aan het college van Burgemeester en Wethouders van Baarn (hierna: de gemeente Baarn) geadviseerd om aan [eiser c.s.] een aanlijngebod voor [A] op te leggen. De gemeente Baarn heeft bij besluit van 4 juni 2015 op basis van dit advies een aanlijngebod opgelegd voor [A] (voor de periode van een jaar). Dit aanlijnverbod is nog van kracht omdat het steeds is verlengd. Het aanlijnverbod kan worden opgeheven als [A] positief herbeoordeeld wordt, maar [eiser c.s.] wil niet meewerken aan zo’n herbeoordeling. In deze procedure is tussen partijen in geschil of de politie onrechtmatig heeft gehandeld door aan de gemeente Baarn een aanlijngebod te adviseren.
Vordering [eiser c.s.]
2.2.
vordert dat de politie wordt veroordeeld om het rapport van [C] van 16 april 2015 onvoorwaardelijk schriftelijk in te trekken, met kopie aan [eiser c.s.], en toekenning van tenminste € 1,- aan schadevergoeding voor de geleden (im)materiële schade, die wordt geraamd op € 24.960,-. Hij verwacht dat als de politie het rapport intrekt, de gemeente Baarn ook het aanlijngebod zal intrekken.
Verwijten [eiser c.s.] aan de politie
2.3.
De kantonrechter vat eerst samen wat [eiser c.s.] aan de politie verwijt:
De politie heeft de situatie van 8 maart 2015 ondeskundig beoordeeld, het onderzoek onzorgvuldig uitgevoerd en een ondeugdelijk rapport opgeleverd. De politie heeft dan ook ten onrechte geconcludeerd dat [A] heeft gebeten. Ter onderbouwing van deze stelling noemt [eiser c.s.] de volgende argumenten:
  • Er was geen letselverklaring van mevrouw [B] en [C] heeft zo’n letselverklaring niet opgevraagd bij de arts waar mevrouw [B] zou zijn geweest.
  • Het litteken van de wond van mevrouw [B] zat op haar linkerknie, terwijl de knie op de foto (met daarop een wond) duidelijk een rechterknie is.
  • De foto van de wond is bovendien ongedateerd en het is onduidelijk wiens knie op de foto staat.
  • De politie heeft alleen personen gesproken over [A] die door de familie [B] zijn aangedragen.
  • Het onderzoek van [C] van [A] was volstrekt onvoldoende om haar te kunnen beoordelen.
Dat de politie haar werk niet goed heeft gedaan, wordt volgens [eiser c.s.] bevestigd door de klachtencommissie van de politie. Die commissie oordeelt immers dat het onderzoek van [C] onzorgvuldig was en zijn rapport ondeugdelijk. Dat oordeel heeft de korpschef overgenomen.
Verweer van de politie
2.4.
De politie vindt dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld en vindt dat de schade van [eiser c.s.] niet voor haar rekening komt. Zij heeft daarvoor de volgende argumenten:
  • De bestuursrechter heeft in de uitspraak van 31 mei 2016 het aanlijngebod van de gemeente Baarn beoordeeld en daarbij overwogen dat het advies van [C] zorgvuldig tot stand is gekomen en op een onpartijdige en objectieve en inzichtelijke manier is opgesteld. Dit oordeel van de bestuursrechter moet leidend zijn in deze civiele zaak.
  • De politie heeft gehandeld zoals van een redelijk handelende politie mag worden verwacht. Er is gehandeld volgens het toen geldende politieprotocol. [C] kon op basis van zijn onderzoek redelijkerwijs tot de conclusie komen dat sprake was van een bijtincident. In dit soort situaties is het redelijk dat de politie kiest voor het zekere en een aanlijngebod adviseert in het belang van de bescherming van anderen.
  • Er bestaat geen causaal verband tussen de gestelde schade van [eiser c.s.] en het rapport van [C]. De schade is immers veroorzaakt door het aanlijngebod. Een andere rapporteur dan [C] zou tot hetzelfde advies zijn gekomen, want de hondenbeet staat immers vast.
  • De schade moet voor rekening van [eiser c.s.] blijven omdat hij niet mee wil werken aan een herbeoordeling van [A].
Oordeel kantonrechter
2.5.
De kantonrechter vindt dat de politie niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser c.s.]. Hierna legt de kantonrechter uit waarom zij dat vindt en gaat zij in op de relevante argumenten van partijen.
Toetsingsmaatstaf
2.6.
Van een onrechtmatig handelen van de politie is sprake als de politie heeft gehandeld in strijd met de toepasselijke regels of als de politie heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van haar in deze situatie verwacht mocht worden. [eiser c.s.] heeft niet gesteld dat de politie in strijd met de toepasselijke regels heeft gehandeld. De politie zegt dat zij heeft gehandeld volgens de regels die toen in het politieprotocol stonden en dat heeft [eiser c.s.] niet betwist. De vraag in deze zaak is dus of de politie heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van haar verwacht mocht worden.
2.7.
De kantonrechter gaat daarbij niet af op dat wat de bestuursrechter vond van het aanlijngebod en het adviesrapport van [C]. Het beginsel van de formele rechtskracht brengt niet mee dat de civiele rechter gebonden is aan de inhoudelijke overwegingen van de bestuursrechter, als de civiele rechter moet oordelen over een kwestie die niet de geldigheid van het besluit betreft (zie HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:661). De kantonrechter moet zich dus een eigen oordeel vormen over het handelen van de politie.
Rapport [C] 16 april 2015
2.8.
[C], die als hondengeleider werkt bij de politie, komt in zijn rapport van 16 april 2015 tot de volgende conclusie:
“[A] is een hond die enthousiast reageert en vanuit die gemoedstoestand waarschijnlijk ook druk overkomt en enthousiast reageert op andere honden. Hierin schuilt het gevaar dat ze dominant en druk over komt op andere honden waardoor een conflict met andere honden niet altijd onvermijdelijk is. In contact tussen [A] met mensen zie ik geen gevaar en zal ze naar mijn mening geen agressie tonen. [A] is geen hond die mensen aanvalt. Een conflict tussen twee honden is geen vreemd gedrag en zeker niet wanneer honden elkaar niet kennen. Honden zullen aftasten wie de sterkste en meest dominante is. Vaak gaat dit goed maar kan ook grimmig worden of uitmonden in een gevecht. Dat een hond vervolgens reageert op zo’n moment op een mens, die de hond op dat moment beetpakt en hierbij ook bijt is mogelijk. Dit gedrag is niet wenselijk maar wel duidelijk verklaarbaar.”
En komt tot het volgende verzoek aan de gemeente Baarn:
“Gezien het feit dat herhaling van een dergelijk incident zich kan herhalen door het karakter van de hond [A], mede gezien het feit dat in de omgeving van Lage Vuursche veel honden lopen, is mijn aanbeveling om de eigenaren van de hond [A] een aanlijngebod aan te zeggen. De hond is daarmee veel makkelijker onder controle te houden. Mijns inziens is hierbij een muilkorfgebod een te zwaar middel voor een hond als [A]. Mijns inziens is het voldoende om de hond [A] aangelijnd te houden om een dergelijk incident te voorkomen. Hierbij heb ik ook rekening gehouden met het feit dat de eigenaren van [A] ervaring hebben met honden en ook met het ras Weimaraner.”
De gemeente Baarn heeft (nadat [eiser c.s.] een bezwaarschrift had ingediend tegen het aanlijngebod) aan [C] advies gevraagd over de duur van het aanlijngebod. [C] heeft op 30 november 2015 geadviseerd om het aanlijngebod voor de duur van (vooralsnog) één jaar op te leggen.
2.9.
[C] is tot zijn conclusie gekomen door te spreken met mevrouw [B], met [eiser c.s.] en met drie getuigen die door de familie [B] zijn aangedragen. [C] heeft een samenvatting van de verklaringen van deze personen in het rapport opgenomen. Daarnaast heeft hij foto’s toegevoegd aan het rapport die hij had ontvangen van de familie [B]. Dit betrof (volgens de familie [B]) een foto van de wond op de knie van mevrouw [B] en een foto van de wond van de hond van de familie [B]. Verder heeft [C] in het rapport zijn eigen indruk van [A] opgeschreven die hij had opgedaan bij het bezoek aan [eiser c.s.]. Ten slotte blijkt uit het verslag van de hoorzitting van de Commissie voor de Politieklachten van 4 november 2016 dat [C] een litteken op de knie van mevrouw [B] heeft gezien.
2.10.
De kantonrechter vindt dat [C] tot zijn advies heeft kunnen komen. Uit de verklaringen van zowel mevrouw [B] als [eiser c.s.] blijkt dat hun honden vanuit hun spel in een gevecht raakten. Mevrouw [B] heeft daarop ingegrepen door [A] bij de halsband uit het gevecht te trekken. Daarbij zijn de tanden van [A] in aanraking gekomen met de knie van mevrouw [B] en is een wond op haar knie ontstaan. Volgens [B] kwam dat doordat [A] haar beet en volgens mevrouw [eiser c.s.] doordat [A] met een soort stoot reageerde op mevrouw [B]. In de verklaringen van drie getuigen, die door [B] waren aangedragen, staat dat [A] wild speelt met andere honden en bij één gelegenheid een andere hond heeft gebeten. [C] eigen indruk van de hond in het rapport is dat [A] een sociale en stabiele hond is die wel snel opgetogen en enthousiast reageert. De conclusie van [C], waarin hij zijn visie duidelijk en genuanceerd naar voren brengt, vloeit logisch voort uit deze bevindingen. Het advies om een aanlijngebod op te leggen is vervolgens voldoende onderbouwd.
2.11.
[eiser c.s.] heeft er vooral moeite mee dat [C] tot de conclusie komt dat [A] heeft gebeten, terwijl daar in zijn ogen geen bewijs voor is. Feit is echter dat ook mevrouw [eiser c.s.] destijds tegenover [C] heeft verklaard dat [A] heeft gereageerd met een ‘stoot’ op het vastpakken door mevrouw [B] en dat daardoor een wond (volgens [eiser c.s.] twee wondjes) is ontstaan. Vaststaat dus dat door een reactie van [A] de tanden van [A] in aanraking zijn gekomen met die knie. Dat dit geen echte of volle beet is zoals [eiser c.s.] stelt, doet er niet aan af dat er zich wel degelijk een incident heeft voorgedaan op 8 maart 2015. Ook zonder dat sprake is van een (in de woorden van [eiser c.s.]) echte of volle beet, is gerechtvaardigd dat [C] spreekt van een “incident” en dat hij (onder andere) op basis van dat incident komt tot het advies om een aanlijngebod op te leggen. Mevrouw [eiser c.s.] heeft tijdens de zitting verklaard dat de weergave van haar verklaring door [C] niet juist is en dat zij niet heeft gezegd dat er sprake was van een stoot. Volgens haar heeft mevrouw [B] zelf [A] tegen haar eigen knie aangetrokken en was er dus geen sprake van een reactie van [A]. De kantonrechter constateert dat [eiser c.s.] in deze procedure voor het eerst betoogt dat er helemaal geen sprake was van een reactie van [A]. Zo heeft [eiser c.s.] in bijlage III van hun klacht bij de politie nog opgeschreven dat [A] zich wilde losrukken en daarbij de knie van mevrouw [B] heeft geraakt. Ook dat is aan te merken als een reactie van [A] zelf. De kantonrechter vindt het dan ook niet aannemelijk dat [C] de verklaring van mevrouw [eiser c.s.] onjuist heeft opgetekend waar hij schrijft dat sprake was van een ‘stoot’ van [A].
2.12.
Het feit dat [C] meer onderzoek had kunnen verrichten, maakt niet dat de politie onzorgvuldig heeft gehandeld door dat onderzoek niet te doen. Met [eiser c.s.] is de kantonrechter het eens dat het (zeker achteraf gezien) wenselijk was geweest dat [C] een letselverklaring bij de behandelend arts had opgevraagd. Dan waren wellicht meteen onduidelijkheden weggenomen of was een mogelijke overdrijving van het incident door [B] (zoals [eiser c.s.] stelt) aan het licht gekomen. Het onderzoek van [C] zonder de letselverklaring was echter naar het oordeel van de kantonrechter voldoende om daarop zijn conclusie en advies te baseren. Dat de conclusie en het advies van [C] door het opvragen van een letselverklaring anders waren geworden, valt overigens te betwijfelen. [C] heeft immers bij de klachtencommissie van de politie benadrukt dat hij zijn conclusie en advies heeft gebaseerd op het ‘hele plaatje’ en niet alleen op het incident met mevrouw [B].
2.13.
De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de politie niet in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van haar in deze situatie verwacht mocht worden. De stellingen van [eiser c.s.] en de onderbouwing daarvan leiden niet tot het oordeel dat sprake is van onrechtmatig handelen. Dit betekent dat de kantonrechter de vorderingen van [eiser c.s.] afwijst.
2.14.
De kantonrechter veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten van de politie omdat hij in het ongelijk is gesteld. De kosten aan de kant van de politie worden begroot op:
- salaris gemachtigde €
300,00(2 punten x tarief € 150,00)
Totaal € 300,00
Daarnaast wijst de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente en nakosten toe.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser c.s.] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de politie, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [eiser c.s.], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de politie volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 75,00 aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
3.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.