In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser sub 1 (hoofdzaak/incident)] c.s. en [gedaagde (hoofdzaak/incident)] over de beëindiging van een huurovereenkomst voor onzelfstandige woonruimte. De huurovereenkomst was ingegaan op 1 mei 2017 en de overeengekomen huurprijs bedroeg € 390,00 per maand, exclusief energiekosten. Op 22 september 2017 heeft [eiser sub 1 (hoofdzaak/incident)] c.s. de huurovereenkomst opgezegd, met een einddatum van 31 december 2017. [gedaagde (hoofdzaak/incident)] heeft echter geweigerd de huurovereenkomst te beëindigen en het gehuurde te verlaten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst kwalificeert als hospitaverhuur, wat betekent dat de huurbescherming niet van toepassing is gedurende de eerste negen maanden na aanvang van de huur. De rechter oordeelde dat [eiser sub 1 (hoofdzaak/incident)] c.s. de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en dat [gedaagde (hoofdzaak/incident)] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. De vorderingen van [eiser sub 1 (hoofdzaak/incident)] c.s. tot ontruiming en betaling van huur werden toegewezen.
De kantonrechter heeft [gedaagde (hoofdzaak/incident)] veroordeeld om het gehuurde binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten, en om een bedrag van € 390,00 per maand te betalen voor iedere maand dat zij na 31 december 2017 in het gehuurde is gebleven. Tevens is [gedaagde (hoofdzaak/incident)] veroordeeld in de proceskosten van [eiser sub 1 (hoofdzaak/incident)] c.s. De vorderingen in het incident werden afgewezen, omdat deze geen belang meer hadden na de uitspraak in de hoofdzaak.