ECLI:NL:RBMNE:2018:2700

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
456939 / HA RK 18-96
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in huurgeschil tussen verzoekster en Stichting Groenwest

Op 15 juni 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. J.M. Willems, de behandelend rechter in een huurgeschil tussen verzoekster en Stichting Groenwest. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 19 maart 2018, meer dan een maand na een comparitie van partijen op 19 februari 2018. Verzoekster stelde dat de rechter tijdens deze comparitie niet objectief was en haar rechten had miskend door bepaalde uitspraken te doen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend volgens artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De wrakingskamer merkte op dat verzoekster na het wrakingsverzoek nog twee keer de wrakingskamer had gewraakt, wat ongegrond werd verklaard. Verzoekster had ook aangegeven dat zij een wrakingskamer uit een ander arrondissement wenste, maar dit punt was al eerder beoordeeld. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster misbruik maakte van het wrakingsmiddel en besloot dat een volgend wrakingsverzoek in dezelfde zaak niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing van de wrakingskamer hield in dat de procedure in de oorspronkelijke stand moest worden voortgezet en dat de behandelend rechter niet hoefde te schorsen voor een behandeling van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie: Lelystad
zaaknummer: 456939 / HA RK 18-96
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 15 juni 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek, ingekomen op 19 maart 2018;
- de schriftelijke reactie van mr. J.M. Willems van 30 maart 2018;
- de e-mails van verzoekster van 6 juni 2018 en 8 juni 2018.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 8 juni 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn mr. J.M. Willems en de heer [A] namens belanghebbende Stichting Groenwest verschenen. Verzoekster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.M. Willems als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter) in de zaak met het zaaknummer 6588818 UC EXPL 18-552. Deze zaak ziet op een huurgeschil tussen verzoekster als huurder en de Stichting Groenwest als verhuurder. Op 19 februari 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.
2.2.
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de comparitie op 19 februari 2018 niet geheel objectief was. In haar wrakingsverzoek noemt verzoekster een aantal uitspraken die de rechter zou hebben gedaan tijdens de comparitie. Met deze uitlatingen heeft de rechter haar rechten en de wet miskend, aldus verzoekster.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich allereerst op het standpunt dat verzoekster haar wrakingsverzoek niet direct heeft ingediend zodra de redenen haar daarvoor bekend waren. De comparitie was immers op 19 februari 2018 terwijl verzoekster pas op 19 maart 2018 wraakt. Verzoekster dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de rechter. In haar reactie gaat de rechter daarna ook inhoudelijk in op hetgeen verzoekster aanvoert.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt vervolgens dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De gronden die verzoekster aan de wraking ten grondslag legt, zien op (mogelijke) uitlatingen van de rechter op de comparitie van 19 februari 2018. Verzoekster dient haar wrakingsverzoek echter pas in op 19 maart 2018, een maand na de comparitie. Dat betekent dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en dus niet voldoet aan het vereiste van artikel 37 lid 1 Rv. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom niet-ontvankelijk verklaren.
3.2.
Verzoekster heeft na het verzoek tot wraking tegen de rechter twee keer de wrakingskamer gewraakt. Deze verzoeken zijn ongegrond verklaard. Bij e-mail van
6 juni 2018 heeft verzoekster kenbaar gemaakt dat zij een wrakingskamer uit een ander arrondissement wenst. Bij één van de wrakingsverzoeken tegen de wrakingskamer heeft verzoekster dit ook naar voren gebracht. Over dit punt is derhalve al geoordeeld. Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd is de wrakingskamer van oordeel dat verzoekster in de zaak met kenmerk 6588818 UC EXPL 18-552 misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Daarom ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. De wrakingskamer zal bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de zaak met kenmerk 6588818 UC EXPL 18-552 niet in behandeling wordt genomen. In verband daarmee zal de wrakingskamer bepalen dat de behandelend rechter tegen wie verzoekster een verzoek tot wraking indient dan ook niet het onderzoek behoeft te schorsen ten behoeve van een behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 6588818 UC EXPL 18-552 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van verzoekster in de zaak met zaaknummer 6588818 UC EXPL 18-552 niet in behandeling zal worden genomen en bepaalt dat de behandelend rechter tegen wie verzoekster een verzoek tot wraking indient niet het onderzoek behoeft te schorsen ten behoeve van een behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer;
4.4.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. R.M. Berendsen en mr. G.J.J.M. Essink als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.