ECLI:NL:RBMNE:2018:2696

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
6391085 UC EXPL 17-13266
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst inzake suppletie bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen Ballast Nedam Infra B.V. over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die partijen hebben gesloten na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Eiser stelt dat Ballast Nedam Infra verplicht is om suppletie te betalen op zijn WIA-uitkering, zoals vastgelegd in de overeenkomst. De kantonrechter heeft de procedure op 2 februari 2018 behandeld, waarbij partijen niet tot volledige overeenstemming zijn gekomen en de kantonrechter verzocht is om vonnis te wijzen. Eiser heeft in zijn vordering onder andere verzocht om te verklaren dat Ballast Nedam Infra gehouden is om de suppletie te betalen, los van een eventuele uitkering onder de Excedentverzekering.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] was van 23 september 1985 tot 16 januari 2017 in dienst bij Ballast Nedam Infra en heeft een beëindigingsovereenkomst getekend. Na zijn uitdiensttreding heeft hij een WGA-uitkering aangevraagd, die door het UWV is afgewezen. Eiser heeft vervolgens een vordering ingesteld, waarin hij stelt dat hij recht heeft op suppletie op zijn WIA-uitkering tot 70% van zijn laatst verdiende loon. Ballast Nedam Infra heeft betwist dat zij deze suppletie moet betalen, omdat zij van mening is dat de uitkering van de Excedentverzekering hierop van invloed is.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de beëindigingsovereenkomst niet expliciet vermeldt dat de suppletie uit de Excedentverzekering moet worden betaald. De rechter heeft vastgesteld dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst niet rekening hebben gehouden met andere inkomstenbronnen, zoals de uitkering van de Excedentverzekering. De rechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat hij niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een suppletie bovenop de uitkering van de Excedentverzekering. De kantonrechter heeft wel geoordeeld dat Ballast Nedam Infra zich niet aan haar verplichtingen heeft gehouden door pas na de rechtszaak over te gaan tot betaling van de suppletie. De rechter heeft Ballast Nedam Infra veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente over de achterstallige betalingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie: Utrecht
zaaknummer: 6391085 UC EXPL 17-13266 T/31668
Vonnis van 20 juni 2018
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen: ‘[eiser]’,
eiser,
gemachtigde: mr. A.C.E.G. Cordesius,
tegen:
de besloten vennootschap
Ballast Nedam Infra B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
verder ook te noemen: ‘Ballast Nedam Infra’,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E.J. van den Brand.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
 de dagvaarding van 31 augustus 2017, met producties,
 het herstelexploot van 5 oktober 2017,
 de conclusie van antwoord, met producties,
 het vonnis van 29 november 2017, waarbij een comparitie is bepaald,
 de brief van 28 december 2017 van de gemachtigde van [eiser], met producties 11, 12 en 13,
 de akte wijziging van eis van [eiser] van 2 februari 2018 .
1.2.
De comparitie heeft op 2 februari 2018 plaatsgevonden. Daarbij is [eiser] in persoon verschenen en hij werd bijgestaan door mr. Cordesius. Namens Ballast Nedam Infra is verschenen [A] (HR adviseur) en hij werd bijgestaan door mr. Van den Brand. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Aan het slot van de comparitie heeft de kantonrechter bepaald dat de zaak op verzoek van partijen vier weken wordt aangehouden voor onderhandelingen.
1.3.
Op 22 februari 2018 hebben partijen per fax de kantonrechter bericht dat zij geen volledige overeenstemming hebben bereikt en de kantonrechter verzocht om vonnis te wijzen. Wel heeft Ballast Nedam Infra meegedeeld - kort samengevat - dat zij nu voldoende informatie heeft om de door [eiser] subsidiair gevraagde suppletie uit te betalen en dat zij die suppletie vanaf 16 januari 2017 tot en met februari 2018 heeft uitgevoerd. [eiser] heeft bericht dat partijen er voor wat betreft de subsidiaire vordering uit zijn en dat dit deel wordt betaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was van 23 september 1985 tot 16 januari 2017 in dienst bij Ballast Nedam Infra. [eiser] was laatstelijk werkzaam in de functie van Hoofd Projectbureau. De arbeidsovereenkomst is geëindigd door een tussen partijen op 29 augustus 2016 gesloten beeindigingsovereenkomst.
2.2.
Voordien, op 16 januari 2014, was [eiser] (ziek) uitgevallen.
2.3.
[eiser] heeft tegen het einde van het tweede ziektejaar een WGA-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is door het UWV afgewezen. Daarnaast heeft het UWV voor de duur van een jaar tot 14 januari 2017 een loonsanctie opgelegd, omdat Ballast Nedam Infra niet zou hebben voldaan aan haar re-integratieverplichtingen tegenover [eiser].
2.4.
Op 21 maart 2016 schrijft [A] (hierna: [A]) in zijn brief aan [eiser] onder meer dat, in het geval [eiser] kiest voor beëindiging van het dienstverband, hij in aanmerking komt voor het Sociaal Plan van Ballast Nedam Infra. [A] legt daarbij uit dat uitgaande van een ww-uitkering een aanvulling op de uitkering wordt betaald tot een percentage van het jaarsalaris. Daarnaast schrijft [A] nog het volgende:

(…)
In de bijlage bij deze brief tref je een suppletieberekening aan op basis van jouw huidige salaris (we hebben gerekend met het dan weer geldende 100% salaris). (…)
(…)
Gedurende de WW-periode word je verplicht te solliciteren naar een baan. Mocht je een baan bemachtigen met een lager salaris dan bij Ballast Nedam, dan wordt dit salaris tevens op bovengenoemde wijze aangevuld.
2.5.
Het Sociaal Plan, waar [A] aan refereert in zijn brief, is het “Sociaal Plan 2013-2015” dat tot juli 2016 door Ballast Nedam Infra werd gehanteerd bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten wegens bedrijfseconomische redenen. In hoofdstuk 4 van dit Sociaal Plan is geregeld dat de werknemer op wie het Sociaal Plan van toepassing is een suppletie ontvangt op een WW-uitkering of een lager loon van een nieuwe werkgever. De hoogte en duur van de suppletie is daarbij onder meer afhankelijk van het loon dat de werknemer ontving boven het zogenoemde maximum dagloon, in het sociaal plan gedefinieerd als het maximum premieloon als bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
2.6.
[B], business development manager bij Ballast Nedam Infra, schrijft in zijn e-mail van 24 mei 2016 aan [A]
“(…)
Ik heb zojuist met [eiser] gesproken en hem het volgende medegedeeld:

Huidige situatie (70% betaling) wordt doorgezet tot medio januari 2017 (einddatum 3 jaren arbeidsongeschiktheid.

In principe gaat hij dan over naar UWV (WW of WIA, uitleg nodig door [C])

Vanaf die datum wordt hij aangevuld tot 70% door Ballast Nedam
(…)”
2.7.
[A] schrijft in zijn e-mail van 1 juni 2016 aan [eiser] het volgende:
“(…)
We bespraken telefonisch het idee om 2 verschillende routes te bewandelen:
- eerst aan het einde van het 3e ziektejaar een nieuwe WGA-aanvraag doen en als die wordt verleend door het UWV daarop (indien nodig) suppletie geven;
- mocht WGA niet worden toegekend dan suppletie geven op de WW-uitkering (die automatisch geldt zodra WGA van de baan is).
Vanmiddag om 14:00 komt onze bedrijfsarts naar BN en ik wil met hem bespreken wat de kans van slagen op een WGA is. Sluit hij die (nagenoeg) uit, dan heeft het weinig zin dit in de concept vaststellingsovereenkomst op te nemen – en krijg je een concept met alleen WW- variant.
(…)”
2.8.
Op 19 juli 2016 stuurt [A] een e-mail aan [eiser]. Deze e-mail heeft als onderwerp: “Concept beeindigingsovereenkomst”. In de e-mail schrijft [A] het volgende:
“(…)
Bijgaand tref je de aangekondigde concept-beeindigingsovereenkomst aan.
Die is gebaseerd op onze reeds mondeling gemaakte afspraken: na einde dienstverband kom je gedurende de gehele suppletieperiode in aanmerking voor een aangepaste suppletie op de ww, of eventueel op het salaris bij een nieuwe werkgever. En daarnaast voor de ouderenregeling uit ons Sociaal Plan, die het mogelijk maakt de pensioenopbouw voort te zetten. Zie verder hierover artikel 5 uit de beeindigingsovereenkomst. (…)
Wij hebben de opzet van de beeindigingsovereenkomst ‘ww-proof’ gemaakt. Zo wordt bijv. genoemd dat een verschil van inzicht over de uit te voeren werkzaamheden aanleiding is voor einde dienstverband (en niet jouw langdurige ziekteperiode).
(…)
Tot slot:
Tegen het einde van jouw 3e ziektejaar beoordeelt UWV nogmaals of je in aanmerking komt voor een WGA-uitkering (arbeidsongeschiktheidsuitkering). We achten de kans klein dat die wordt toegekend, aangezien die eerder is afgewezen en wij sindsdien beiden geen re- integratie inspanningen hebben geleverd. Indien je toch een WGA-uitkering krijgt dan past artikel 5 uit bijgaande overeenkomst daar niet bij. Die is immers gericht op aanvullen van ww of loon bij een nieuwe werkgever. Wel blijft bijgaande overeenkomst dan gelden voor wat betreft de overeengekomen datum waarop jouw arbeidsovereenkomst eindigt.
Wij spraken in bijgaande overeenkomst af dat je gedurende de suppletieperiode op 70% van jouw huidige salaris komt. Wij willen tevens met jou afspreken dat wij een WGA-uitkering aanvullen indien deze uitkering lager uitvalt dan 70% van je huidige salaris. De exacte hoogte van deze uitkering valt nu niet te zeggen, maar die ligt in elk geval hoger dan een ww- uitkering, mede vanwege de WGA-excedent verzekering die dan tot uitkeren komt (deze verzekering zorgt ervoor dat het salarisgedeelte boven maximum dagloon wordt aangevuld tot 70% van jouw huidige salaris).
Wij kunnen deze aanvullende afspraak uiteraard niet opnemen in bijgaande overeenkomst, want die gaat naar het UWV voor jouw ww. We zullen op korte termijn een separate brief hierover opstellen ter ondertekening door ons en jou.
(…)”
2.9.
De gemachtigde van [eiser], mr. Cordesius, schrijft in haar e-mail van 25 juli 2016 van 18:49 uur het volgende aan [A]:
“(…)
[eiser] heeft mij gevraagd de vaststellingsovereenkomst te beoordelen.
Ik heb daar – artikelsgewijs – de volgende opmerkingen over.
(…)
Artikel 5:In dit artikel mis ik de situatie die waarschijnlijk voor client gaat gelden, namelijk de situatie dat hij de WGA in gaat.
Ik stel voor – in overeenstemming met de mailcorrespondentie tussen u en client – artikel 5 als volgt vorm te geven:
5.1 “
“Sectie 4.1 (Suppletie), artikel 4.4 (Opvolging twee vormen van suppletie) en artikel 5.1 (Oudere werknemer: vrijwillige voortzetting pensioenopbouw) van het Sociaal Plan 2013- 2015 Ballast Nedam zijn van toepassing op de werknemer, met inachtneming van de volgende aanpassingen:
Aanpassing paragraaf 4.1 Sociaal Plan 2013-2015 Ballast Nedam:
De werknemer heeft gedurende de Suppletietermijn van 33* maanden recht op een suppletie op de uitkering (op grond van WW of op grond van WIA) tot 70% van het laatst bij Ballast Nedam genoten loon vermeerderd met vakantiegeld.
Indien de werknemer gedurende de Suppletietermijn van 33* maanden bij een nieuwe werkgever een lager loon ontvangt dan het loon dat de werknemer bij Ballast Nedam ontving, dan heeft de werknemer recht op suppletie op het lagere loon bij de nieuwe werkgever tot 70% van het laatst bij Ballast Nedam genoten loon vermeerderd met vakantiegeld.”
Aanpassing artikel 4.4 Sociaal Plan 2013-2015 Ballast Nedam
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat waar in dit artikel ‘WW-uitkering’ vermeld staat, hiervoor gelezen moet worden: “WW- of WIA-uitkering”
Ten aanzien van paragraaf 5.1 Sociaal Plan 2013-2015 Ballast Nedam komen partijen bij deze Beeindigingsovereenkomst overeen dat artikel 5.1 Sociaal Plan 2013-2015 Ballast Nedam van overeenkomstige toepassing is als aan werknemer een uitkering wordt toegekend op grond van de WIA”.
(…)
Als5.5graag toevoegen: in geval werknemer een uitkering op grond van de WIA krijgt, geldt de Excedentverzekering van werkgever en verkrijgt werknemer daaruit het hem toekomende conform de polisvoorwaarden.
(…)”
2.10.
[A] reageert op woensdag 27 juli 2016 als volgt op de hiervoor geciteerde
e-mail van mr. Cordesius:
“(…)
Artikel 5.1
Akkoord
Antwoord op uw vraag:
[eiser] heeft inderdaad op basis van het SP recht op 38 maanden suppletie. Het SP houdt er alleen geen rekening mee dat de WW-periode gefaseerd wordt ingekort. Ten tijde van de totstandkoming SP was dit nog niet het geval. De suppletieduur is nog afgestemd op de oude WW-periode (38 maanden), maar feitelijk zal de WW-periode voor [eiser] 33 maanden bedragen. Die wordt elk kwartaal ingekort met 1 maand, ingaande per 1 jan 2016. Dat heb ik [eiser] voorgespiegeld.
Indien hij in de WW zit bedraagt de suppletieduur dus nooit langer dan 33 maanden, immers: geen WW betekent geen suppletie – zo zegt het SP.
Daarentegen, indien hij vanuit een WW een nieuwe betaalde baan bemachtigt met een lager salaris dan 70% van het huidige salaris, dan wordt de 38 maanden suppletie wel vol gemaakt.
En indien hij in een WGA zit bedraagt de suppletietermijn gewoon 38 maanden.
Weer een ander scenario is dat [eiser] gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard wordt (wij supleren de WGA naar rato) en voor het overige WW aanvraagt (ook dat suppleren wij naar rato).
Kortom: wij bieden gedurende 38 maanden een vangnet (aanvulling tot 70%), mits [eiser]: WGA en/of WW en/of een lager salaris bij een nieuwe werkgever krijgt.
Omdat suppletieduur afhangt van de situatie noemen wij die ook niet in de vaststellingsovereenkomst. Verwijzing naar de elementen uit het SP, incl. uw toevoegingen volstaan wat ons betreft.
Eventuele suggesties om de situatie goed te ondervangen zijn van harte welkom.
Artikel 5.5
Wat ons betreft hoort dit niet per se thuis in de vaststellingsovereenkomst. Het is een gegeven dat de uitkering overgaat tot uitkeren. Wij willen alleen garant staan voor het feit dat [eiser] hiervoor verzekerd is en kunnen dat op verschillende manieren aantonen, maar vinden het een stap te ver om als werkgever er garant voor te staan dat de verzekering tot uitkeren overgaat (hoewel wij daar totaal niet aan twijfelen). Bijgaan vindt u de verzekeringspolis van deze verzekering, dit lijkt ons afdoende
2.11.
Partijen ondertekenen op 29 augustus 2016 de definitieve vaststellingsovereenkomst. Daarin staat het volgende:
“(…)
4. Einddatum
4.1.
4.1.De arbeidsovereenkomst eindigt per 16 januari 2017.
(…)
5. Vergoeding einde arbeidsovereenkomst
Elementen uit het Sociaal Plan
5.1
5.1De werknemer heeft recht op de artikelen 4.1 (Suppletie), 4.4 (Opvolging twee vormen van suppletie) en 5.1 (Oudere werknemer: vrijwillige voortzetting pensioenopbouw) uit het Sociaal Plan 2013-2015 Ballast Nedam, met inachtneming van de volgende aanpassingen:
Artikel 4.1
De werknemer heeft gedurende de Suppletietermijn van maximaal 38 maanden recht op een suppletie op de WW-uitkering en/of de WIA-uitkering tot 70% van het Loon. Deze suppletie geldt aldus tevens voor het salarisbestanddeel dat het Maximum Dagloon overstijgt.
Indien de werknemer gedurende de Suppletietermijn van maximaal 38 maanden bij een nieuwe werkgever een lager loon ontvangt dan het Loon dat de werknemer bij Ballast Nedam ontving, dan heeft de werknemer recht op suppletie op het lagere loon bij de nieuwe werkgever tot 70% van het Loon. De suppletie vindt plaatst tot een maximum van 20% van het Loon.
Artikel 4.4
Dit artikel is van overeenkomstig van toepassing met dien verstande dat waar in dit artikel ‘WW-uitkering’ vermeld staat, hiervoor gelezen moet worden: “WW- en/of WIA-uitkering”
Artikel 5.1
Ter aanvulling op dit van toepassing zijnde artikel geldt dat indien de werknemer wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid een uitkering wordt toegekend op grond van de WIA, er conform de pensioenreglementen van het Pensioenfonds voor de Bouw (BPF) en van het Ballast Nedam Pensioenfonds een (gedeeltelijk) premievrije pensioenopbouw wordt toegekend tot maximaal de AOW-leeftijd, mits voldaan aan de gestelde voorwaarden,.
(…)”
2.12.
Nationale Nederlanden schrijft in haar brief van 3 mei 2017 het volgende aan [eiser]:
“(…)
We hebben bericht ontvangen dat u met ingang van 14 januari 2017 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt bent.
(…)
Wij keren uw arbeidsongeschiktheidspensioen uit zolang u recht heeft op een WIA-uitkering, maar uiterlijk tot 1 september 2021. De bedragen in deze brief zijn gebaseerd op uw arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% en het (feitelijk) uitkeringspercentage van 70% volgens het UWV.
(…)
Uw jaarlijks pensioen : € 27.258,71
U ontvangt dit pensioen vanaf : 1 juni 2017
Termijn van uitkering : € 2.271,56 per maand bij achterafbetaling
(…)
Bovendien zijn wij u inmiddels over de periode van 14 januari 2017 tot en met 1 mei 2017 nog € 8.101,90 verschuldigd.
(…)”

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert, na gedeeltelijk toegestane wijziging van eis, in deze procedure, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
1. te verklaren voor recht dat uit de beeindigingsovereenkomst in samenhang met de correspondentie tussen partijen volgt dat Ballast Nedam Infra gehouden is om – los van een verzekeringsuitkering onder de Excedentverzekering – de suppletie te betalen aan [eiser] conform artikel 5.1 van de beeindigingsovereenkomst.
2. Ballast Nedam Infra te veroordelen tot betaling van de reeds opeisbare termijn-betalingen (op het moment van dagvaarding € 19.335,35 bruto), binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis, te betalen aan [eiser] op het bij Ballast Nedam Infra bekende bankrekeningnummer van [eiser].
3. Ballast Nedam Infra te veroordelen tot maandelijkse betaling van de suppletie van
€ 2.578,05 bruto per maand, elke maand gedurende in totaal 38 maanden, onder aftrek van wat betaald is op basis van primair punt 2. hierboven en –bij te late betaling – tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente over elk maandbedrag.
4. Ballast Nedam Infra te veroordelen om over de ten tijde van het uitbrengen van deze dagvaarding reeds achterstallige suppletie gevallen buitengerechtelijke incassokosten te betalen aan [eiser] van € 968,35, indien nodig te vermeerderen tot het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten als conform de WIK geldt indien de vordering onder primair punt 2. hoger is geworden door meer vervallen termijnen van de hoofdsom.
5. Ballast Nedam Infra te veroordelen om over de ten tijde van het uitbrengen van deze dagvaarding reeds achterstallige suppletie en de buitengerechtelijke kosten wettelijke rente te vergoeden aan [eiser] vanaf 8 juni 2017 tot de datum van algehele voldoening.
6. Ballast Nedam Infra te veroordelen in de kosten van deze procedure.
En voorts aanvullend
(…)c) en tevens Ballast Nedam Infra te veroordelen om ook ingeval de primaire vordering van [eiser] ter zake de suppletie wordt toegewezen aan hem toe te wijzen het bedrag van € 17.663,66 bruto zoals gevorderd in subsidiaire zin onder 1.
Subsidiair:
1. Te verklaren voor recht dat Ballast Nedam Infra aan [eiser] in totaal
€ 17.663,66 bruto als aanvulling op de uitkering van de Excedentverzekering moet betalen.
2. Ballast Nedam Infra te veroordelen tot betaling van de reeds opeisbare termijnbetalingen (op het moment van dagvaarding € 2.386,96 bruto) binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis te betalen aan [eiser] op het bij Ballast Nedam Infra bekende bankrekeningnummer van [eiser].
3. Ballat Nedam Infra te veroordelen tot maandelijkse betaling van de aanvulling op de verzekering van € 318,26 bruto per maand, elke maand, vanaf 16 januari 2017 tot 1 september 2021, onder aftrek van wat betaald is op basis van subsidiair punt 2. hierboven, en – bij te late betaling – tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente over elk maandbedrag.
4. Ballast Nedam Infra te veroordelen om over de ten tijde van het uitbrengen van deze dagvaarding reeds achterstallige aanvulling op de verzekering buitengerechtelijke incassokosten te betalen aan [eiser] van € 358,04 indien nodig te vermeerderen tot het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten als conform de WIK geldt indien de vordering onder subsidiair punt 2. hoger is geworden door meer vervallen termijnen van de hoofdsom.
5. Ballast Nedam Infra te veroordelen om over de ten tijde van het uitbrengen van deze dagvaarding reeds achterstallige aanvulling en de buitengerechtelijke kosten wettelijke rente te vergoeden aan [eiser] vanaf 8 juni 2017 tot de datum van algehele voldoening.
6. Ballast Nedam Infra te veroordelen in de kosten van deze procedure
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] het volgende – samengevat weergeven – ten grondslag. Uit artikel 5.1 van de beeindigingsovereenkomst (hierna: de VSO) volgt de afspraak dat Ballast Nedam Infra suppleert op de WIA-uitkering gedurende 38 maanden tot 70% van het (laatstelijk genoten) loon. Deze verplichting komt Ballast Nedam Infra niet na. Ten onrechte stelt Ballast Nedam Infra zich op het standpunt dat zij de suppletie niet hoeft te betalen omdat die wordt gedekt door haar WGA-excedent verzekering (hierna: excedent verzekering) bij Nationale Nederlanden. Dit standpunt is om de volgende redenen niet juist. Uit de VSO blijkt ten eerste niet dat de suppletie uit de excedent verzekering zou worden betaald en dat Ballast Nedam Infra daarom niet meer hoeft te betalen. Ten tweede is in de correspondentie tussen zijn advocaat en [A] ook expliciet gesproken over de excedent verzekering. Uit de correspondentie valt op te maken dat [A] garandeert dat deze verzekering inderdaad uitkeert en verder is [A] door de vraagstelling expliciet tot nadenken over deze polis gebracht. Toch leidde dit [A] bij het opstellen van de tekst van de VSO kennelijk niet tot de conclusie dat aan het artikel over de suppletie een voorwaarde zou moeten worden gesteld, namelijk dat de suppletie niet door Ballast Nedam Infra zou worden betaald voor zover dit al door de excedent verzekering zou zijn gedekt/betaald. Het had op de weg van Ballast Nedam Infra, als werkgever, gelegen om die voorwaarde in de tekst op te nemen als het haar bedoeling was geweest om de suppletie te financieren met de uitkering uit de excedent verzekering. Omdat dit in het midden wordt gelaten, terwijl er wel uitdrukkelijk is gecorrespondeerd over de verzekering, is [eiser] door Ballast Nedam Infra in de veronderstelling gelaten dat hij de uitkering van de excedent verzekering ontvangt en dat Ballast Nedam Infra de suppletie zou betalen. Dit laatste blijkt te meer omdat in de tekst van artikel 5.1 3e lid, dat gaat over 5.1 Sociaal Plan, staat dat [eiser] recht heeft op een premievrije pensioenopbouw. Nu deze formulering eveneens in het midden laat hoe dit gefinancierd wordt, mocht [eiser], die een VSO sluit met zijn werkgever, ervan uitgaan dat alle financiële aspecten die voortvloeien uit de VSO zelf door Ballast Nedam Infra zouden worden nagekomen, náást een zelfstandige aanspraak van [eiser] op de excedent verzekering.

4.Het verweer

Ballast Nedam Infra stelt dat zij de regeling nakomt op de wijze zoals met [eiser] is afgesproken. De essentie van de regeling was inkomenszekerheid tot 70% van het genoten brutoloon over een bepaalde periode na het einde van de arbeidsovereenkomst, en die inkomensgarantie wordt [eiser] geboden. Volgens Ballast Nedam Infra was tussen partijen destijds helder dat de excedent verzekering een rol zou spelen in de hoogte van het te verkrijgen inkomen van [eiser] na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en zodoende of daar bovenop nog een aanvulling van Ballast Nedam Infra nodig was. De hoogte van die aanvulling was vooraf echter niet te berekenen, omdat de exacte hoogte van teveel factoren afhankelijk was. Waarom de excedent verzekering niet mag tellen als suppletie in het kader van de overeengekomen inkomensgarantie onderbouwt [eiser] niet volgens Ballast Nedam Infra en afzonderlijke toekenning leidt tot een inkomen dat hoger is dan de gegarandeerde 70% van het brutoloon.
Ballast Nedam Infra wijst er verder op dat de tekst van de beëindigingsovereenkomst geheel was toegesneden op de situatie dat [eiser] een WW-uitkering zou krijgen en dat daarbij is aangesloten bij de gedachte achter het Sociaal Plan van het bieden van een inkomensgarantie.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] heeft op de dag van de comparitie van partijen zijn eis gewijzigd. Op de comparitie van partijen heeft Ballast Nedam Infra hiertegen gemotiveerd bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de kantonrechter op de comparitie beslist dat de wijziging van eis, voor zover die luidt:
a. a) te verklaren voor recht dat [eiser] ook de 10% op grond van artikel 5.1 (4.1.7. van het van toepassing verklaarde deel van het Sociaal Plan) uitbetaald krijgt.
b) Ballast Nedam Infra nu voor alsdan te veroordelen tot betaling aan [eiser] van 10% van de totale aan hem verschuldigde suppletie van € 97.965,77 bruto, te weten
€ 9.796,58 bruto, te betalen tegelijk met de laatste suppletietermijn,
buiten beschouwing blijft. De akte wijziging van eis is te kort voor de zitting aan Ballast Nedam Infra toegezonden en ziet op een nieuwe kwestie, waardoor Ballast Nedam Infra onvoldoende tijd heeft gehad om zich op de onderdelen a en b voor te bereiden. Dit geldt niet voor onderdeel c van de aanvullende eis, zoals hiervoor in overweging 3.1 verwoord, omdat de dagvaarding al de gronden voor dit onderdeel van de vordering bevat. Dat betekent dat dit punt niet nieuw is voor Ballast Nedam Infra en zij zich hierop heeft kunnen voorbereiden.
5.2.
Partijen verschillen in de kern van mening over de inhoud van hun afspraken: staat het Ballast Nedam Infra op grond van die afspraken vrij om de uitkering van de excedent verzekering op te tellen bij de WIA-uitkering voor de berekening van de aanvulling op de WIA- (en excedent-)uitkering tot 70% van het loon?
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de beëindigingsovereenkomst naar de letter uitsluitend bepaalt dat Ballast Nedam Infra een suppletie betaalt op (in dit geval) de WIA-uitkering tot 70% van het loon (zie de in overweging 2.11 geciteerde in de VSO opgenomen aangepaste regeling van artikel 4.1 uit het Sociaal Plan). Bij die bepaling speelt de eventuele uitkering van de excedent verzekering geen rol. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan evenwel niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dit is ook het uitgangspunt van partijen geweest, gelet op de verwijzing door Ballast Nedam Infra naar de oorspronkelijke bedoeling van partijen om alleen een regeling te treffen voor een WW-uitkering van [eiser] en de verwijzing door [eiser] naar de tussen partijen gevoerde correspondentie over de excedent verzekering.
5.4.
Bij de toepassing van dit beoordelingskader is van belang dat [eiser] niet heeft weersproken de stelling van Ballast Nedam Infra dat partijen van meet af aan de bedoeling hebben gehad te bewerkstelligen dat [eiser] gedurende een periode na het ontslag een bepaald inkomensniveau (van 70% van diens laatste inkomen) gegarandeerd zal ontvangen. Partijen zijn er daarbij aanvankelijk van uit gegaan dat [eiser] waarschijnlijk geen WIA-uitkering zal ontvangen, maar een WW-uitkering. Zij hebben om die reden aansluiting gezocht bij het Sociaal Plan, hoewel dat niet voor de situatie van [eiser] is bedoeld (het Sociaal Plan ziet op de situatie van een bedrijfseconomisch noodzakelijk ontslag) en dat uitsluitend een regeling kent van aanvulling van de WW-uitkering. Uit dit alles volgt dat partijen op dat moment geen rekening hoefden te houden met andere inkomstenbronnen (zoals een uitkering van de excedent verzekering). Dat een regeling voor de gevolgen van uitkering van een excedent verzekering ontbreekt, betekent op dat moment derhalve nog niet dat partijen die uitkering voor de hoogte van de suppletie buiten beschouwing wilden laten.
5.5.
In zijn e-mail van 19 juli 2016 (overweging 2.8) herhaalt [A] het uitgangspunt dat een regeling wordt getroffen voor aanvulling van de WW-uitkering, maar besteedt hij ook aandacht aan de mogelijkheid dat een WGA-uitkering wordt verkregen: “(…)
Wij willen tevens met jou afspreken dat wij een WGA-uitkering aanvullen indien deze uitkering lager uitvalt dan 70% van je huidige salaris. De exacte hoogte van deze uitkering valt nu niet te zeggen, maar die ligt in elk geval hoger dan een ww-uitkering, mede vanwege de WGA-excedent verzekering die dan tot uitkeren komt (deze verzekering zorgt ervoor dat het salarisgedeelte boven maximum dagloon wordt aangevuld tot 70% van jouw huidige salaris).”
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit deze passage dat Ballast Nedam Infra in haar voorstel uitgaat van een suppletie op het totaal van de WGA-uitkering tezamen met de uitkering van de excedent verzekering tot 70% van diens destijds genoten salaris. [A] schrijft immers dat de WGA-uitkering hoger zal zijn dan de WW-uitkering mede door de uitkering van de excedent verzekering. In deze toelichting werd dus de uitkering van de excedent verzekering op één lijn gezet met de WGA-uitkering.
5.6.
Dit voor [eiser] - zeker na diens inschakeling van zijn advocaat - duidelijk verwoorde uitgangspunt van Ballast Nedam Infra is niet namens [eiser] weersproken in de daaropvolgende e-mail van mr. Cordesius van 25 juli 2016 (overweging 2.9 hiervoor). In de toevoeging van mr. Cordesius “
Als5.5graag toevoegen: in geval werknemer een uitkering op grond van de WIA krijgt, geldt de Excedentverzekering van werkgever en verkrijgt werknemer daaruit het hem toekomende conform de polisvoorwaarden.”is dat immers niet te lezen. Daarbij komt dat [A] blijkens zijn reactie aan mr. Cordesius van 27 juli 2017 (overweging 2.10 hiervoor) die toevoeging leest als een verzoek om een garantie van uitkering door de WGA-excedent verzekeraar, derhalve een geheel ander onderwerp.
5.7.
De kantonrechter concludeert dat [A] een door [eiser] aanvaard voorstel heeft gedaan gericht op het gedurende een bepaalde tijd verkrijgen van een inkomenszekerheid naast ofwel een ww-uitkering ofwel een uitkering op grond van de WGA én de excedent verzekering van 70% van zijn laatst verdiende loon. Dat dit laatste niet uitdrukkelijk in de uiteindelijk ondertekende VSO van 29 augustus 2016 is opgenomen, staat gelet op de tussen partijen gewisselde correspondentie niet in de weg aan die conclusie. Het was immers de uit die correspondentie kenbare bedoeling van partijen.
5.8.
Derhalve verwerpt de kantonrechter het standpunt van [eiser] dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Ballast Nedam Infra de suppletie op zijn WIA-uitkering zou gaan betalen en dat hij daarnaast ook recht zou hebben op een uitkering op grond van de door Ballast Nedam Infra afgesloten WGA-excedent verzekering.
5.9.
Daarnaast leidt de redenering van [eiser] tot een ongerijmd resultaat: namelijk dat [eiser] thans beter af is dan in die gevallen dat hij een nieuwe baan zou hebben gevonden met een lager brutosalaris of wanneer hij een WW-uitkering zou hebben ontvangen. In die gevallen zou hij slechts recht hebben op aanvulling tot 70% van het laatst verdiende salaris, terwijl hij, zijn standpunt volgend, nu recht zou hebben op zowel een aanvulling tot 70% door Ballast Nedam Infra van zijn WGA-uitkering en daarnaast op het bedrag dat aan hem wordt uitgekeerd onder de excedent verzekering. Als partijen de bedoeling hadden om [eiser] in het geval van een WGA-uitkering in een financieel gunstigere situatie te brengen, dan lag het voor de hand dat partijen hierover ook uitdrukkelijk hadden gesproken en afspraken zouden hebben gemaakt. Daarvan blijkt niet en [eiser] stelt dit ook niet.
5.10.
Gezien het vorenstaande wordt de primaire vordering van [eiser] afgewezen. Dit geldt daarmee ook voor het primair aanvullend gevorderde onder c .
5.11.
De subsidiaire vordering van [eiser], die neerkomt op veroordeling van Ballast Nedam Infra tot aanvulling van de uitkering, die hij ontvangt op basis van de excedent verzekering is terecht ingesteld, alleen al gelet op de na de zitting van partijen verkregen toelichting. Ballast Nedam Infra heeft zich verplicht om de WIA-uitkering van [eiser] vanaf datum einde van de arbeidsovereenkomst voor de duur van 38 maanden aan te vullen tot 70% van zijn laatst verdiende loon. Door Ballast Nedam Infra is namelijk niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist dat de hoogte van het (totale) bedrag dat [eiser] vanaf januari 2016 aan uitkering ontvangt (WGA-uitkering en de uitkering op basis van de excedent verzekering) lager is dan 70% van het loon waar hij op basis van de VSO recht heeft.
5.12.
Uit de brief van Ballast Nedam Infra van 22 februari 2018 en de brief van [eiser] van diezelfde datum blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het door Ballast Nedam Infra maandelijks te betalen bedrag. Daarnaast blijkt uit die brieven dat Ballast Nedam Infra de 1e suppletiebetaling met terugwerkende kracht over de periode van 16 januari 2017 tot en met februari 2018 in de week van 19 februari 2018 heeft uitgevoerd. Daarmee voldoet Ballast Nedam Infra aan hetgeen waartoe zij zich heeft verplicht. De kantonrechter heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat Ballast Nedam Infra zich in de toekomst aan deze verplichting zal gaan onttrekken, zodat voor een veroordeling of verklaring van recht op dit punt onvoldoende belang meer is.
5.13.
[eiser] vordert betaling van € 358,04 aan buitengerechtelijke incassokosten. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft ten aanzien van voormelde criteria voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II en daarmee - zijnde conform de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht - redelijk. De kantonrechter ziet derhalve geen reden tot matiging en wijst het gevorderde bedrag toe.
5.14.
De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente vanaf 8 juni 2017 is toewijsbaar over de achterstallige aanvulling. De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, omdat niet blijkt dat [eiser] deze kosten al heeft betaald en dus schade heeft geleden.
5.15.
Hoewel de subsidiaire vordering niet toewijsbaar is bij gebrek aan belang, dat neemt niet weg dat de subsidiaire vordering op zichzelf terecht door [eiser] is ingesteld. Op grond van de VSO had Ballast Nedam Infra zich immers verplicht tot aanvulling en daartoe is zij ten onrechte pas overgegaan nadat zij door [eiser] in rechte was betrokken en na de gehouden comparitie van partijen. Op de comparitie heeft Ballast Nedam Infra gesteld dat zij is overgegaan tot opschorting van al haar verplichtingen uit de VSO vanwege de ontstane discussie met [eiser]. Hieruit blijkt ten eerste dat Ballast Nedam Infra op dat moment wist dat zij in ieder geval verplicht was om de uitkering van [eiser] aan te vullen tot 70%. Dat [eiser] een ander standpunt innam had voor een onderneming zoals Ballast Nedam Infra geen aanleiding moeten zijn om dan maar helemaal niets meer te doen. Het had op haar weg gelegen om ondanks die discussie te doen waartoe zij zich (subsidiair) wel had verplicht. Onder deze omstandigheden zal Ballast Nedam Infra als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Ballast Nedam Infra om aan [eiser] te betalen € 358,04 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.2.
veroordeelt Ballast Nedam Infra om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over het bedrag dat zij aan [eiser] op 19 februari 2018 heeft betaald, te berekenen vanaf 8 juni 2017 tot aan 19 februari 2018,
6.3.
veroordeelt Ballast Nedam Infra om aan [eiser] te betalen € 103,10 aan explootkosten, € 470,00 aan griffierecht en € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 250,00),
6.4.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en is in het openbaar uitgesproken.