ECLI:NL:RBMNE:2018:2676

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
16/705784-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping door gemeenteambtenaar en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 14 juni 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een voormalige ambtenaar van de gemeente IJsselstein, die zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping. De man, die in de periode van 2006 tot 2009 steekpenningen heeft ontvangen, werd veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur en de verplichting om het onrechtmatig verkregen voordeel van € 18.510,00 terug te betalen aan de Staat. De rechtbank overwoog dat, hoewel omkoping normaal gesproken leidt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in dit geval de omstandigheden, zoals de ouderdom van de feiten en het feit dat de man niet eerder was veroordeeld, aanleiding gaven om van deze regel af te wijken. De rechtbank stelde vast dat de ambtenaar in zijn functie bij de gemeente een belangrijke rol speelde bij het sluiten van overeenkomsten met leveranciers en dat hij het vertrouwen in de overheid ernstig had aangetast. De uitspraak volgde op een zitting waar de officier van justitie een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel had ingediend, die door de rechtbank werd toegewezen, met inachtneming van de door de veroordeelde afgedragen BTW. De rechtbank baseerde haar oordeel op de inhoud van het strafdossier en de verklaringen van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/705784-14 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 14 juni 2018
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisadministratie persoonsgegevens op het adres [postcode] [woonplaats], [adres].

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie van 1 mei 2018, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/705784-14, waaruit blijkt dat veroordeelde bij vonnis van 14 juni 2018 van deze rechtbank - samengevat – onder meer is veroordeeld ter zake van het in zijn functie als gemeenteambtenaar vragen en aannemen van steekpenningen, om in strijd met zijn plicht, opdrachten namens de gemeente IJsselstein te verstrekken;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
  • de overige stukken.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2018. De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen de veroordeelde, bekend onder hetzelfde parketnummer. De veroordeelde is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A. Cimen, advocaat te Amsterdam.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 22.026,90.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 18.510,00. De officier van justitie heeft dat als volgt toegelicht. Veroordeelde heeft ter terechtzitting voldoende aannemelijk gemaakt dat hij BTW heeft afgedragen over de door hem ontvangen bedragen. Bij het gevorderde wederrechtelijke voordeel is geen rekening gehouden met de door veroordeelde afgedragen BTW van € 3.516,90. Daarom dient dit bedrag in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in de strafzaak vrijspraak bepleit ten aanzien van de aan veroordeelde ten laste gelegde feiten en heeft geen standpunt over de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel ingenomen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van 14 juni 2018 heeft de rechtbank onder meer bewezen verklaard dat veroordeelde – kort gezegd – in de periode van 19 mei 2006 tot en met 28 januari 2009 in zijn functie als gemeenteambtenaar steekpenningen heeft gevraagd en aangenomen, met als doel om in strijd met zijn plicht, opdrachten namens de gemeente IJsselstein te verstrekken.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat veroordeelde door het plegen van voornoemd feit voordeel heeft verkregen.
De rechtbank stelt voorts op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat de veroordeelde in de periode vóór 19 mei 2006, namelijk in de periode van 3 maart 2006 tot en met 19 mei 2006, uit soortgelijke feiten voordeel heeft verkregen.
De omvang van het uit misdrijf verkregen, en dus wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, blijkt uit de volgende bewijsmiddelen. [1]
[A], directeur van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] heeft op 29 januari 2014 het volgende verklaard. [2] Op verzoek van de heer [verdachte] had hij agressietrainingen, Arbo-training, beleidsadvies en individuele begeleidings- en coachingtrajecten gegeven aan de medewerkers van de gemeente IJsselstein. [verdachte] was zijn enige aanspreekpunt bij de gemeente en bepaalde ook de prijs van de trainingen. [3] [verdachte] stelde een voorwaarde voor het gunnen van de opdracht aan [bedrijfsnaam 1]. Deze hield in dat 10% van het totaal aan de Gemeente IJsselstein gefactureerde bedrag door [bedrijfsnaam 1] diende te worden overgemaakt naar de privébankrekening van [verdachte]. [verdachte] stuurde hiervoor facturen via zijn eenmanszaak [bedrijfsnaam 3]. Voor deze facturen zijn geen werkzaamheden zijn verricht door [verdachte]. [A] beschouwde dit als acquisitiekosten. [verdachte] liet hem gedurende 2007 steeds meer betalen, tot 50% van het door [bedrijfsnaam 1] gefactureerde bedrag. Ondanks dat er uren op de facturen van [verdachte] staan, zijn er geen werkzaamheden per uur verricht. [4]
Veroordeelde heeft in de periode van 3 maart 2006 tot en met 28 januari 2009 in totaal
€ 22.026,90 (inclusief € 3.516,90 BTW) gefactureerd aan en ontvangen van [A] en/of [bedrijfsnaam 1] en/of [bedrijfsnaam 2]. [5]
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij over voornoemd bedrag BTW heeft afgedragen. De rechtbank zal derhalve de door veroordeelde afgedragen BTW, te weten € 3.516,90 in mindering brengen op het door veroordeelde ontvangen bedrag van € 22.026,90.
De rechtbank schat op basis van de hiervoor weergegeven berekening het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 18.510,00.
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aan de veroordeelde opgelegd voor datzelfde bedrag.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 18.510,00;
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 18.510,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. E. van den Brink en
R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2018.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal in het onderzoek Doornhaai van 30 maart 2015, genummerd 20140071, opgemaakt door de Rijksrecherche Regio Noord-Oost, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 1149. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.afschrift van het interviewverslag Ernst en Young Fraude Investigation & Dispute Services met [A], pagina 279.
3.afschrift van het interviewverslag Ernst en Young Fraude Investigation & Dispute Services met [A], pagina 280.
4.afschrift van het interviewverslag Ernst en Young Fraude Investigation & Dispute Services met [A], pagina 281.
5.Proces-verbaal van onderzoek [bedrijfsnaam 2]/[bedrijfsnaam 1], in de wettelijke vorm opgemaakt, pagina 204 tot en met 212.