ECLI:NL:RBMNE:2018:2641

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4017
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding in natura en proceskostenvergoeding bij niet tijdig beslissen door de gemeente

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist inzake een aanvraag om tegemoetkoming in planschade. Eisers, eigenaren van een perceel in Zeist, hebben een verzoek ingediend voor compensatie in natura als gevolg van het bestemmingsplan 'Krakelingweg'. Het primaire besluit van 4 oktober 2016 wees de aanvraag gedeeltelijk toe, maar een deel van de aanvragen werd afgewezen. Na bezwaar en een gewijzigde beslissing op 11 april 2017, waarbij een geldbedrag van € 16.000,- werd toegekend, hebben eisers beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 24 oktober 2017 alsnog een reëel besluit heeft genomen, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de planschadevergoeding in natura niet in de weg staat aan de verkoop van de woning door eisers, aangezien de koper rekening kon houden met het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 250,50.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 17/4017

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: mr. H.R. Snijder).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het bestemmingsplan “Krakelingweg” toegewezen in de vorm van compensatie in natura. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder eisers’ aanvraag om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de bestemmingsplannen Zeist-oost, Zeist-Centrum en de omgevingsvergunningen voor planologisch strijdig gebruik op het perceel [adres 1] en [adres 2] afgewezen.
Op 17 oktober 2016 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I.
Bij brief van 10 april 2017 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op hun bezwaar.
Bij besluit van 11 april 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder een gewijzigd primair besluit genomen waarbij naast de tegemoetkoming in natura ook een tegemoetkoming wordt toegekend van € 16.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bij brief van 15 april 2017 hebben eisers aangegeven dat het bezwaar ook ziet op het inmiddels genomen primaire besluit II.
Op 3 oktober 2017 hebben eisers beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar.
Bij besluit van 24 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers deels gegrond verklaard en het primaire besluit II in zoverre herroepen dat naast de
€ 16.000,- ook het drempelbedrag van € 300,- en de vergoeding van deskundigenkosten van € 476,- werd uitgekeerd. Verweerder heeft verder een proceskostenvergoeding van
€ 495,- toegewezen.
Eisers hebben nadere gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2018. Eiser [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder op 24 oktober 2017 alsnog een reëel besluit op eisers bezwaarschrift van 17 oktober 2016 heeft genomen. Dit betekent dat geen proces-belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eisers, voor zover dit beroep betrekking heeft op het door verweerder niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Door of namens eisers is een dusdanig belang overigens ook niet gesteld.
1.2
De rechtbank zal gelet daarop het beroep van eisers voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk verklaren. Met partijen stelt de rechtbank vast dat verweerder na de ingebrekestelling niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. Dat is aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers in dat verband hebben moeten maken. Bij de vaststelling van de hoogte van het aan eisers te vergoeden bedrag neemt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking dat het hier gaat om een zaak van licht gewicht (wegingsfactor 0,5) nu dit beroep slechts betrekking heeft op de vraag of de wettelijke beslistermijn is overschreden, een door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener ingediend beroepschrift (1 punt) en een waarde per punt van € 501,-. De te vergoeden kosten van rechtsbijstand bedragen derhalve € 250,50.
1.3
Gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van rechtswege beroep tegen het inmiddels genomen bestreden besluit van
24 oktober 2017 ontstaan. Dit beroep zal in het navolgende worden besproken.
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eisers waren eigenaar
van het perceel en de daarop gelegen woning aan de [perceel] te [woonplaats] (het perceel). De gemeenteraad van Zeist heeft bij besluit van 7 september 2010 het bestemmingsplan “Krakelingweg” (het bestemmingsplan) vastgesteld, welk plan voorziet in een mogelijkheid om direct ten noordoosten van het perceel een intensiever te benutten geheel van infrastructurele voorzieningen aan te leggen, bestaande uit wandel- en fietspaden, verschillende rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer, een ontsluitingsweg voor het ten noordoosten van het object gelegen sportpark en een knooppunt van wegen naar die voorzieningen op een afstand van ongeveer 40 meter ten zuidoosten van eisers perceel. Hierdoor is met name de ligging van eisers’ perceel minder gunstig geworden en is sprake van een ongunstiger woonomgeving. Ook is het zicht vanaf het perceel in noordoostelijke richting minder aantrekkelijk geworden en kan niet worden uitgesloten dat een en ander nadelige gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is op 9 december 2010 in werking getreden.
2.2
Eisers hebben bij formulier van 1 juli 2013 verzocht om een tegemoetkoming in planschade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van het bestemmingsplan. De schade zou volgens eisers mede voortkomen uit de bestemmingsplannen Zeist-Oost, Zeist-Centrum en uit een tweetal aan derden verleende omgevingsvergunningen. Aan de aanvraag hebben zij ten grondslag gelegd dat de waarde van hun perceel is verminderd, door onder meer onevenredige verslechtering van bereikbaarheid of parkeermogelijkheden en verslechtering van de milieuomstandigheden.
2.3
Verweerder heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). Deze heeft in oktober 2014 een conceptadvies verstuurd aan betrokken partijen. Op 30 maart 2015 volgde het definitieve advies waarin de SAOZ een planologische vergelijking heeft gemaakt tussen de voorheen geldende planologische regimes en het bestemmingsplan, alsmede de overige door eisers genoemde bestemmingplannen en omgevingsvergunningen. De conclusie van de SAOZ is dat de planologische wijziging als gevolg van het bestemmingsplan heeft geleid tot een planologisch nadeel. Zij heeft de waardevermindering van de woning ten gevolge van het bestemmingsplan getaxeerd op € 40.000,- en hierop een bedrag gelijk aan 2% van de waarde van het object op de peildata voor het ontstaan van de schade in mindering gebracht wegens het normale maatschappelijke risico, te weten € 19.000,-. De SAOZ heeft geconcludeerd dat eisers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van € 21.000,-. De SAOZ concludeert verder dat de andere bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen niet leiden tot een planologisch nadeel.
2.4
Vervolgens heeft verweerder heeft een second opinion aangevraagd bij De Grond Zaak B.V. (De Grond Zaak). De Grond Zaak komt tot minder planologisch nadeliger aspecten dan de SAOZ. De SAOZ heeft in een reactie van 23 september 2015 aangegeven in de second opinion van De Grond Zaak geen aanleiding te zien af te wijken van haar advies.
2.5
Verweerder heeft daarop adviesbureau mRO (mRO) gevraagd een plan van aanpak op te stellen voor de herziening van het bestemmingsplan en in dat kader ook de hiervoor genoemde adviezen te bezien. Het schrijven van 14 april 2016 van mRO is door de SOAZ op 2 mei 2016 in een nader advies gemotiveerd weerlegd. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit I genomen.
2.6
Hierna heeft de gemeenteraad op 8 november 2016 het bestemmingsplan “Herziening Krakelingweg” (de Herziening) vastgesteld, dat op 13 januari 2017 in werking is getreden. Met deze Herziening heeft verweerder beoogd in natura te voorzien in eisers’ tegemoetkoming in planschade. Vervolgens heeft verweerder de SAOZ naar aanleiding van het bezwaarschrift gevraagd de gevolgen van de Herziening voor de planschade in kaart te brengen. In het nadere advies van 14 februari 2018 heeft de SAOZ geconcludeerd dat het door het bestemmingsplan veroorzaakte planologische nadeel voor eisers perceel met de Herziening in beperkte mate geringer wordt. Van belang is met name dat het fietspad specifiek als zodanig is bestemd en hierop geen doorgaand autoverkeer meer mogelijk is, maar uitsluitend bestemmingsverkeer. Ook de uitsluiting van nieuwe fietspaden binnen de bestemming “Groen” op de strook direct aansluitend aan het perceel van eisers heeft een mitigerende werking op de planschade. De SAOZ komt op basis van de Herziening tot een bedrag van € 5.000,- dat op deze manier anderszins verzekerd is, zodat een tegemoetkoming in planschade van € 16.000,- volgens haar resteert. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit II en vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften (de Adviescommissie) van 11 oktober 2017 het SAOZ-advies van 14 februari 2018 ten grondslag gelegd.
4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kent verweerder degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de eisers behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.
5. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of eisers als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie zijn komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijden of zullen lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers door het bestemmingsplan in een nadeliger positie zijn komen te verkeren. Het geschil spitst zich met name toe op de hoogte van de planschade en wijze van tegemoetkoming daaraan.
7. Eisers voeren aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, omdat zij niet om een reactie op de advisering door SAOZ in februari 2017 zijn gevraagd. Nu dat SAOZ-advies volgens hen niet op juiste gegevens berustte, zijn zij in hun belangen geschaad.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het SAOZ-advies van februari 2017 een zogenaamd nader advies betreft, waarvoor op grond van de Verordening tegemoetkoming planschade 2008 geen reactie hoefde te worden gevraagd van eisers. Dat is alleen vereist ten aanzien van een eerste conceptadvies.
9. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit aan haar ter toetsing voor ligt en dat de vraag voor ligt of dát besluit zorgvuldig tot stand is gekomen.. Een eventueel gebrek in de primaire besluitvorming leidt dan ook niet automatisch tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat het betreffende SAOZ-advies is uitgebracht vóór de totstandkoming van het primaire besluit II van 11 april 2017. Tegen dat besluit hebben eisers een bezwaarschrift ingediend. De hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017. Het bestreden besluit volgde op 24 oktober 2017. Wat er ook zij van een eventueel gebrek in de primaire besluitvorming, volgens de rechtbank hebben eisers in de bezwaarfase voldoende gelegenheid gehad zich hierover uit te laten, zowel bij bezwaarschrift als tijdens de hoorzitting. Omdat een eventueel gebrek ten aanzien van het beginsel van hoor en wederhoor op die manier voldoende is hersteld, zijn eisers volgens de rechtbank niet in hun belangen geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eisers voeren verder aan dat de Adviescommissie niet onafhankelijk is, omdat de leden betaald worden door verweerder, terwijl verweerder de Adviescommissie wel als onafhankelijke commissie presenteert.
11. De rechtbank is van oordeel dat de Adviescommissie, anders dan eisers menen, zich niet als onafhankelijk van verweerder presenteert. Daartoe stelt de rechtbank allereerst vast dat uit het bestreden besluit niet volgt dat verweerder doet voorkomen alsof de Adviescommissie onafhankelijk is. Verweerder noemt daarin immers slechts dat de Adviescommissie een hoorzitting heeft gehouden waarvan een verslag is opgemaakt en dat er over het ingediende bezwaarschrift een advies is uitgebracht op 11 oktober 2017. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat ook de Adviescommissie zelf blijkens het verslag van de vergadering van
2 mei 2017 transparant is over haar samenstelling en de interne rolverdeling. In haar advies van 11 oktober 2017 benoemt de Adviescommissie daarnaast ook dat haar twee leden medewerkers zijn van de gemeente Zeist en dat haar voorzitter dat niet is.
De rechtbank overweegt verder dat door eisers niet wordt betwist dat voldaan is aan het horen door een adviescommissie zoals geregeld in artikel 7:13 van de Awb en dat de samenstelling voldoet aan het daarin genoemde voorschrift. Dat de voorzitter of de twee leden voor hun werkzaamheden in de Adviescommissie al dan niet een vergoeding krijgen van verweerder, hetgeen overigens niet is komen vast te staan, is niet in strijd met artikel 7:13 van de Awb of een andere wettelijke bepaling. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Ten aanzien van het SAOZ-advies van februari 2017 hebben eisers aangevoerd dat verweerder dat niet ten grondslag had mogen leggen aan het bestreden besluit, omdat de waarde van het perceel onder het oude en nieuwe planologische regime daarin te laag is getaxeerd. Daartoe stellen eisers dat hun verkoopmakelaar destijds heeft gezegd dat het perceel ongeveer 1,3 miljoen euro waard was, terwijl in het SAOZ rapport wordt uitgegaan van een taxatie van € 950.000,- op de peildatum. Eisers hebben de woning in 2017 verkocht voor ongeveer € 1.000.000,-, terwijl de SAOZ uit is gegaan van een waarde na de Herziening van € 910.000,- .
13.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 september 2016, ECLI:RVS:2016:2398, is de SAOZ te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Verweerder mag in beginsel dan ook op een door de SAOZ uitgebracht advies afgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Gelet op deze rechtspraak zal de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eisers beoordelen of er reden is tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van de adviezen van de SAOZ waarop verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd.
13.2
Verweerder heeft het SAOZ-advies van februari 2017 ten grondslag gelegd aan zijn besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat daarin een correcte peildatum voor de taxatie is gehanteerd, namelijk 9 december 2010, de datum waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Blijkens het advies heeft de planschadedeskundige van de SAOZ in de hoedanigheid van kandidaat register makelaar taxateur (KRMT) de woning van eisers gewaardeerd. Daarbij is een door een register taxateur, de heer Geleijns, ondertekend taxatierapport gevoegd. Uitgaande van de in het taxatierapport neergelegde bevindingen, bedraagt de waarde van eisers perceel op de peildatum € 950.000,- De KRMT heeft vervolgens aan de hand van de in het planschadeadvies van de SAOZ omschreven planologische veranderingen (de schadeveroorzakende maatregelen) de waarde in de nieuwe planologische structuur bepaald op € 910.000,-.
13.3
De rechtbank overweegt dat eisers niet met een tegentaxatie aangetoond hebben dat de taxatie van de SAOZ onjuist is. Tegenadvies is weliswaar niet vereist, maar als eisers de inhoud van de door de SAOZ opgestelde adviezen bestrijden, is het aan hen om (eventueel door middel van door een andere deskundige opgesteld advies) de onjuistheden aan te tonen. De enkele mededeling dat hun makelaar destijds heeft gezegd wat volgens hem de waarde van de woning was, is daartoe volgens de rechtbank onvoldoende. Daarnaast ligt het door eiser ter zitting genoemde verkoopmoment in 2017 te ver af van de peildatum om uit te gaan van het verkoopbedrag. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd dan ook geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van de taxatie in het advies van de SAOZ, waarop verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich bij de besluitvorming in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat uitbetaling van planschade in natura geen zin meer heeft omdat zij de woning reeds hebben verkocht.
15. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat tegemoetkoming in planschade in voorkomende gevallen kan bestaan uit compensatie in natura, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven omdat tegemoetkoming in de schade anderszins is verzekerd. De voorkeur van degene die schade lijdt voor een bepaalde wijze van compenseren is daarbij niet doorslaggevend. Het gaat erom of ten tijde van de beslissing op het verzoek om tegemoetkoming in planschade die tegemoetkoming voldoende anderszins is verzekerd (zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van
5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:305 en 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).
16. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eisers huis inmiddels verkocht is, niet in de weg staat aan planschadevergoeding in natura. Ter zitting heeft eiser namelijk aangegeven dat de koopovereenkomst van zijn woning begin juni 2017 is getekend en dat de daaropvolgende notariële akte van levering in augustus 2017 is gepasseerd. Nu de maatregel tot uitbetaling in natura (de Herziening) in werking is getreden per 13 januari 2017, heeft de koper met dit nieuwe bestemmingsplan rekening kunnen houden. Middels het bestreden besluit zijn eisers daarnaast door verweerder geldelijk gecompenseerd voor het na de Herziening resterende bedrag aan planschade, zodat vaststaat dat verweerder aan zijn plicht tot tegemoetkoming in planschade heeft voldaan.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 250,50;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn-Delcliseur, voorzitter, en
mr. M.E.A. Braeken en mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.