2.6Hierna heeft de gemeenteraad op 8 november 2016 het bestemmingsplan “Herziening Krakelingweg” (de Herziening) vastgesteld, dat op 13 januari 2017 in werking is getreden. Met deze Herziening heeft verweerder beoogd in natura te voorzien in eisers’ tegemoetkoming in planschade. Vervolgens heeft verweerder de SAOZ naar aanleiding van het bezwaarschrift gevraagd de gevolgen van de Herziening voor de planschade in kaart te brengen. In het nadere advies van 14 februari 2018 heeft de SAOZ geconcludeerd dat het door het bestemmingsplan veroorzaakte planologische nadeel voor eisers perceel met de Herziening in beperkte mate geringer wordt. Van belang is met name dat het fietspad specifiek als zodanig is bestemd en hierop geen doorgaand autoverkeer meer mogelijk is, maar uitsluitend bestemmingsverkeer. Ook de uitsluiting van nieuwe fietspaden binnen de bestemming “Groen” op de strook direct aansluitend aan het perceel van eisers heeft een mitigerende werking op de planschade. De SAOZ komt op basis van de Herziening tot een bedrag van € 5.000,- dat op deze manier anderszins verzekerd is, zodat een tegemoetkoming in planschade van € 16.000,- volgens haar resteert. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit II en vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften (de Adviescommissie) van 11 oktober 2017 het SAOZ-advies van 14 februari 2018 ten grondslag gelegd.
4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kent verweerder degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de eisers behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.
5. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of eisers als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie zijn komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijden of zullen lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers door het bestemmingsplan in een nadeliger positie zijn komen te verkeren. Het geschil spitst zich met name toe op de hoogte van de planschade en wijze van tegemoetkoming daaraan.
7. Eisers voeren aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, omdat zij niet om een reactie op de advisering door SAOZ in februari 2017 zijn gevraagd. Nu dat SAOZ-advies volgens hen niet op juiste gegevens berustte, zijn zij in hun belangen geschaad.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het SAOZ-advies van februari 2017 een zogenaamd nader advies betreft, waarvoor op grond van de Verordening tegemoetkoming planschade 2008 geen reactie hoefde te worden gevraagd van eisers. Dat is alleen vereist ten aanzien van een eerste conceptadvies.
9. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit aan haar ter toetsing voor ligt en dat de vraag voor ligt of dát besluit zorgvuldig tot stand is gekomen.. Een eventueel gebrek in de primaire besluitvorming leidt dan ook niet automatisch tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat het betreffende SAOZ-advies is uitgebracht vóór de totstandkoming van het primaire besluit II van 11 april 2017. Tegen dat besluit hebben eisers een bezwaarschrift ingediend. De hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017. Het bestreden besluit volgde op 24 oktober 2017. Wat er ook zij van een eventueel gebrek in de primaire besluitvorming, volgens de rechtbank hebben eisers in de bezwaarfase voldoende gelegenheid gehad zich hierover uit te laten, zowel bij bezwaarschrift als tijdens de hoorzitting. Omdat een eventueel gebrek ten aanzien van het beginsel van hoor en wederhoor op die manier voldoende is hersteld, zijn eisers volgens de rechtbank niet in hun belangen geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eisers voeren verder aan dat de Adviescommissie niet onafhankelijk is, omdat de leden betaald worden door verweerder, terwijl verweerder de Adviescommissie wel als onafhankelijke commissie presenteert.
11. De rechtbank is van oordeel dat de Adviescommissie, anders dan eisers menen, zich niet als onafhankelijk van verweerder presenteert. Daartoe stelt de rechtbank allereerst vast dat uit het bestreden besluit niet volgt dat verweerder doet voorkomen alsof de Adviescommissie onafhankelijk is. Verweerder noemt daarin immers slechts dat de Adviescommissie een hoorzitting heeft gehouden waarvan een verslag is opgemaakt en dat er over het ingediende bezwaarschrift een advies is uitgebracht op 11 oktober 2017. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat ook de Adviescommissie zelf blijkens het verslag van de vergadering van
2 mei 2017 transparant is over haar samenstelling en de interne rolverdeling. In haar advies van 11 oktober 2017 benoemt de Adviescommissie daarnaast ook dat haar twee leden medewerkers zijn van de gemeente Zeist en dat haar voorzitter dat niet is.
De rechtbank overweegt verder dat door eisers niet wordt betwist dat voldaan is aan het horen door een adviescommissie zoals geregeld in artikel 7:13 van de Awb en dat de samenstelling voldoet aan het daarin genoemde voorschrift. Dat de voorzitter of de twee leden voor hun werkzaamheden in de Adviescommissie al dan niet een vergoeding krijgen van verweerder, hetgeen overigens niet is komen vast te staan, is niet in strijd met artikel 7:13 van de Awb of een andere wettelijke bepaling. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Ten aanzien van het SAOZ-advies van februari 2017 hebben eisers aangevoerd dat verweerder dat niet ten grondslag had mogen leggen aan het bestreden besluit, omdat de waarde van het perceel onder het oude en nieuwe planologische regime daarin te laag is getaxeerd. Daartoe stellen eisers dat hun verkoopmakelaar destijds heeft gezegd dat het perceel ongeveer 1,3 miljoen euro waard was, terwijl in het SAOZ rapport wordt uitgegaan van een taxatie van € 950.000,- op de peildatum. Eisers hebben de woning in 2017 verkocht voor ongeveer € 1.000.000,-, terwijl de SAOZ uit is gegaan van een waarde na de Herziening van € 910.000,- .