5.3Nu het toetsingskader van de Wnb voor ontheffingen en vrijstellingen niet van toepassing is op deze ganzensoort leidt het verlenen van ontheffing voor en opdracht tot het vangen en doden van deze soort niet tot overtreding van enige verbodsbepaling.
6. Naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 6 juni 2010 met een Boeing 737 van Air Maroc, waarbij het vliegtuig tijdens de start in aanvaring kwam met overvliegende ganzen, heeft de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (Onderzoeksraad) een onderzoek ingesteld. In november 2011 heeft de Onderzoeksraad zijn conclusies neergelegd in een rapport. De Onderzoeksraad concludeert onder meer dat het risico van een vogelaanvaring op Schiphol en in de directe omgeving is toegenomen in het bijzonder door de sterke toename van het aantal ganzen. Hierdoor is de veiligheid in het geding. Dit geldt in het bijzonder voor ganzen vanwege hun grote massa en omdat zij veelal in groepen vliegen. Internationaal en nationaal bestaat al lange tijd algemene consensus over een aanpak voor het beperken van het risico van volgelaanvaringen die bestaat uit vier
aandachtsgebieden: populatiereductie, beperking van foerageergebieden in de omgeving van de luchthaven, beperking van rust- en breidgebieden in de omgeving van de luchthaven en technische maatregelen gericht op radardetectie van vogels en vogelbewegingen.
7. De conclusies van de Onderzoeksraad zijn voor een aantal organisaties aanleiding geweest om een convenant te sluiten. Op 16 april 2012 is het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol 2016-2018 gesloten. Het convenant is ondertekend door meerdere organisaties waaronder ook diverse maatschappelijke organisaties. Het doel van het convenant is het continu terugbrengen van het risico van botsingen tussen vliegtuigen en vogels op en rond de nationale luchthaven Schiphol door het treffen van maatregelen. Hiertoe is een integrale aanpak afgesproken, bestaande uit vier verschillende sporen.
8. Het GBP (zie overweging 2) richt zich op het vierde spoor in het convenant. Realisatie van het GBP moet ertoe leiden dat in de 0-10 kilometerzone de dichtheid aan broedende en foeragerende ganzen sterk afneemt, waardoor het aantal risicovolle baankruisingen afneemt. Om dit te bereiken zijn beheermaatregelen nodig zowel dicht bij Schiphol (de 0-10 kilometerzone) als in de omgeving (10-20 kilometerzone). In de 0-10 kilometerzone dient ingezet te worden op beperking van de overleving van volwassen vogels. Daarnaast zal de stand van de ganzen in de 10-20 kilometerzone ook moeten worden beperkt om verplaatsing van deze ganzen naar openvallende broedplekken in de 0-10 kilometerzone te beperken. Vangacties in de 10-20 kilometerzone zijn ook nodig omdat hier een deel van de in de 0-10 kilometerzone broedende vogels komen ruien. Ganzen die in de rui zijn kunnen niet vliegen en zijn daardoor in de 10-20 kilometerzone ook makkelijker te vangen. De voor het GBP gemaakte analyse leidt tot de conclusie dat alleen een combinatie van maatregelen zoals vangen en doden, afschot en nestbehandeling zal kunnen leiden tot een structurele afname van het aantal ganzen in het gebied rondom Schiphol. De doelstellingen kunnen alleen gerealiseerd worden met een intensivering van de inzet van maatregelen.
9. De voorzieningenrechter volgt verzoeksters niet in hun betoog dat verweerder het bestreden besluit niet had mogen baseren op het GBP omdat het GBP alleen geldt voor het grondgebied van de Provincie Noord-Holland. Het is aan verweerder om te beslissen of hij het eens is met de berekeningen en de conclusies uit het GBP en deze wil overnemen. In het FBP 2014-2019 wordt verwezen naar het GBP en in het bestreden besluit zijn ook delen van het GBP opgenomen. Voor zover al sprake is van een gebrek, overweegt de voorzieningenrechter dat dat geen reden is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen omdat verweerder dit gebrek kan herstellen in de beslissing op bezwaar.
10. De voorzieningenrechter volgt verzoeksters niet in hun betoog dat verweerder het bestreden besluit niet had mogen baseren op het GBP omdat daarin wordt uitgegaan van foutieve data. In het GBP is onder meer een uitgebreide beschrijving opgenomen van de populatieontwikkeling van de betreffende soorten ganzen, beheermaatregelen en monitoring. Ter onderbouwing van het GBP is gebruik gemaakt van diverse (wetenschappelijke) onderzoeken en literatuur. Verweerder en de Faunabeheereenheid hebben nader toegelicht dat aan het GBP een grote hoeveelheid complexe data ten grondslag
ligt. Er wordt gewerkt met een streng validatieproces ten aanzien van de tellingen en ook de tellingen van andere organisaties laten eenzelfde beeld zien. Verzoeksters hebben deze data bovendien niet weerlegd met een verklaring of rapport van een eigen deskundige. Het enkel plaatsen van kanttekeningen bij de data is, gelet op de onderbouwing van het GBP, onvoldoende om te concluderen dat verweerder niet van deze cijfers uit heeft mogen gaan. In hetgeen door verzoeksters is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van het GBP. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit op de in het GBP opgenomen data heeft mogen baseren.