ECLI:NL:RBMNE:2018:256

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
C/16/436700 / HA ZA 17-322
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot terugbetaling van koopprijs van een boot na ontdekking van brandschade

In deze zaak vorderen eisers, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], hoofdelijke veroordeling van gedaagden, [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] sr., tot terugbetaling van de koopprijs van een boot die zij in 2014 hebben aangeschaft. De koopovereenkomst werd gesloten door [A], de zoon van [gedaagde sub 2] sr., zonder diens medeweten. Na de aankoop ontdekten eisers dat de boot brandschade had en hebben zij geprobeerd hun geld terug te krijgen. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor het terugbetalen van het bedrag van € 60.000,00 aan eisers, omdat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [gedaagde sub 2] sr. niet persoonlijk aansprakelijk is, omdat niet is aangetoond dat hij een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vordering tegen [gedaagde sub 2] sr. wordt afgewezen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure toegewezen aan [gedaagde sub 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/436700 / HA ZA 17-322
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] (Kroatië),
2.
[eiser sub 2],
wonende [woonplaats] (Kroatië),
eisers,
advocaat mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.L.M. Scholten te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] worden genoemd en gezamenlijk [eiseres sub 1] c.s. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] sr. worden genoemd en gezamenlijk [gedaagde sub 2] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 juli 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 december 2017.
1.2.
Daarna is de datum voor het vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 4 augustus 2014 heeft de zoon van [gedaagde sub 2] sr., [A] (hierna: [A] ), namens [gedaagde sub 1] een boot aan [eiseres sub 1] c.s. verkocht voor een koopprijs van € 75.000,00. De koopovereenkomst stond op briefpapier van [gedaagde sub 1] .
2.2.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben beiden de helft van de koopprijs (€ 37.500,00) op de bankrekening van [gedaagde sub 1] gestort.
2.3.
Kort na de aankoop van de boot ontdekte [eiseres sub 1] c.s. dat de boot brandschade had.
2.4.
Naar aanleiding van die ontdekking heeft [eiser sub 2] op 8 augustus 2014 de volgende e-mail aan [A] gestuurd, op het e-mailadres van [gedaagde sub 1] :
“(…) [A] , yesterday evening I received information that the ship […] you saled is not originalan. It is a ship that was burned down and rebuilt with non original parts and not by the standards of the […] boats. (…) Regarding this new information, specially in terms of safety, we are not interested in buying the boat and we decide to ask back the money we paid in good faith. (…)”
2.5.
Daarna is vanaf de rekening van [gedaagde sub 1] € 15.000,00 aan [eiseres sub 1] c.s. terugbetaald.
2.6.
Achteraf is gebleken dat [A] , namens [gedaagde sub 1] , een koopovereenkomst had gesloten zonder dat [gedaagde sub 2] sr. dit wist. [A] had inmiddels de door [eiseres sub 1] c.s. betaalde koopprijs van de rekening van [gedaagde sub 1] af gehaald.
2.7.
Vanaf 31 januari 2017 heeft [eiseres sub 1] c.s. met verlof van de voorzieningenrechter verschillende beslagen laten leggen ten laste van [gedaagde sub 2] sr. en [gedaagde sub 1] , ter verzekering van het niet terugbetaalde deel van de koopprijs (€ 60.000,00), plus een opslag voor rente en kosten.

3.De vordering

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert samengevat - dat de rechtbank, in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, [gedaagde sub 2] c.s. hoofdelijk veroordeelt om € 30.000,00 aan [eiseres sub 1] en € 30.000,00 aan [eiser sub 2] te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde sub 2] c.s. voert verweer met als conclusie dat de rechtbank de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. afwijst met veroordeling van [eiseres sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht
4.1.
[eiseres sub 1] c.s. woont in Kroatië. Deze zaak draagt dus een internationaal karakter. Daarom moet eerst worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Dat is het geval op grond van het bepaalde in artikel 4 van de toepasselijke herschikte EEX-Verordering (nr. 1215/2012), omdat [gedaagde sub 1] gevestigd is in Nederland en [gedaagde sub 2] sr. in Nederland woont.
toepasselijk recht
4.2.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank begrijpt daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
aansprakelijkheid [gedaagde sub 2] c.s.
4.3.
[eiseres sub 1] c.s. heeft hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] sr. en [gedaagde sub 1] gevorderd. Eerst zal de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1] worden beoordeeld en daarna ten aanzien van [gedaagde sub 2] sr.
4.4.
Op de zitting heeft [gedaagde sub 2] c.s. erkend dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor het door [eiseres sub 1] c.s. aan [gedaagde sub 1] betaalde (en nog niet terugbetaalde) bedrag. Vast staat dus dat [gedaagde sub 1] het bedrag van € 60.000,00 aan [eiseres sub 1] c.s. moet terugbetalen en de gevorderde hoofdsom zal ten aanzien van [gedaagde sub 1] worden toegewezen.
4.5.
[gedaagde sub 2] c.s. heeft op de zitting verklaard dat het niet uitmaakt op welke grondslag de betalingsverplichting van [gedaagde sub 1] is gebaseerd. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [gedaagde sub 2] c.s. zich op dit punt refereert aan het oordeel van de rechter. Omdat dit voor de verdere beoordeling van de vordering relevant is, zal de rechtbank de grondslag van de betalingsverplichting vaststellen.
4.6.
Vast staat - dit heeft [gedaagde sub 2] c.s. namelijk niet betwist - dat [eiser sub 2] de koopovereenkomst met het e-mailbericht van 8 augustus 2014 (zie 2.4) buitengerechtelijk heeft ontbonden. Door die ontbinding is een wettelijke verplichting ontstaan om de al ontvangen prestaties ongedaan te maken (zie artikel 6:271 BW). De rechtbank stelt vast dat de verplichting van [gedaagde sub 1] om de aankoopsom van de boot aan [eiseres sub 1] c.s. terug te betalen, op deze (wettelijke) ongedaanmakingsverplichting is gebaseerd.
bestuurdersaansprakelijkheid
4.7.
[eiseres sub 1] c.s. is van mening dat [gedaagde sub 2] sr., als bestuurder van [gedaagde sub 1] , persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van [gedaagde sub 1] aan [eiseres sub 1] c.s.
4.8.
Als een vennootschap wanprestatie pleegt of onrechtmatig handelt is onder bijzondere omstandigheden naast de vennootschap ook de bestuurder aansprakelijk voor de daaruit voortkomende schade. Voor die aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder ter zake van de benadeling van de wederpartij persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of dit zo is, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.9.
Het staat vast dat [gedaagde sub 1] een onrechtmatige daad heeft gepleegd tegenover [eiseres sub 1] c.s. Het schenden van een wettelijke plicht (de hierboven genoemde ongedaanmakingsverplichting) wordt namelijk aangemerkt als een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Het is dus de vraag of [gedaagde sub 2] sr. daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.10.
Dit is volgens vaste jurisprudentie het geval als vast komt te staan dat de bestuurder ( [gedaagde sub 2] sr.) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap ( [gedaagde sub 1] ) haar wettelijke verplichting niet nakomt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap, tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.11.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat [gedaagde sub 2] sr. heeft toegelaten (in de zin van niet verhinderd) dat [A] haar (ongedaanmakings)verplichting niet nakomt. [gedaagde sub 2] sr. heeft namelijk niet verhinderd dat [A] toegang had tot de bankrekening (met bankpas en pincode) en het briefpapier van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] sr. heeft dus ook niet verhinderd dat [A] deze middelen gebruikte om [eiseres sub 1] c.s. geld te laten betalen aan [gedaagde sub 1] en dit geld vervolgens weg te halen bij [gedaagde sub 1] , zodat zij niet meer kon terugbetalen.
4.12.
[eiseres sub 1] c.s. heeft hiermee voldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 2] sr. heeft toegelaten dat [gedaagde sub 1] haar wettelijke ongedaanmakingsverplichting niet is nagekomen. Dat [gedaagde sub 1] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, kan echter niet worden vastgesteld. [eiseres sub 1] c.s. heeft namelijk niet voldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde sub 2] sr. wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat het toelaten van [A] tot de gegevens van [gedaagde sub 1] tot gevolg zou hebben dat [gedaagde sub 1] haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.13.
Op de zitting heeft [gedaagde sub 2] c.s. verklaard dat [gedaagde sub 2] sr. er achter kwam dat [A] onrechtmatig had gehandeld toen er begin 2017 beslag werd gelegd op zijn erfpachtrechten. De koopovereenkomst is echter al in 2014 gesloten. Het had op de weg van [eiseres sub 1] c.s. gelegen om te weerspreken dat [gedaagde sub 2] sr. er in 2017 pas achter kwam dat [A] niet te vertrouwen was met de (bank)gegevens van [gedaagde sub 1] en vervolgens te stellen en onderbouwen dat [gedaagde sub 2] sr. dit, al voordat de koopovereenkomst in 2014 werd gesloten, wist of had kunnen weten. Dit heeft [eiseres sub 1] c.s. niet gedaan. Dat [gedaagde sub 2] sr. persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt kan daarom niet worden vastgesteld.
4.14.
De stelling van [eiseres sub 1] c.s. dat de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] sr. kan worden gebaseerd op dezelfde grondslag als in het arrest HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302 (Spaanse Villa), slaagt ook niet. De bestuurder werd in dat arrest niet aansprakelijk gesteld omdat hem een persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt, maar vanwege de schending van een - aan zijn rol als deskundig bemiddelaar gekoppelde - zorgvuldigheidsnorm (zie HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628 (Tulip Air), r.o. 3.5.3). In dit geval staat echter vast dat [gedaagde sub 2] sr. niet betrokken is geweest bij het sluiten van de koopovereenkomst. [A] was immers de contactpersoon. De stelling van [eiseres sub 1] c.s. dat [gedaagde sub 2] sr. als bemiddelaar heeft gehandeld is dus niet begrijpelijk en slaagt niet.
4.15.
De vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2] sr. zal daarom worden afgewezen.
kosten
4.16.
Omdat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde sub 2] sr. aansprakelijk is, kunnen de gevorderde beslagkosten alleen worden toegewezen voor zover deze betrekking hebben op beslagen die zijn gelegd ten laste van [gedaagde sub 1] .
4.17.
Deze kosten zijn het griffierecht en de proceskosten van het beslagrekest van 19 december 2016 en de explootkosten van de op 1 februari 2017, 20 februari 2017 en 21 februari 2017 ten laste van [gedaagde sub 1] gelegde (derden)beslagen.
4.18.
[eiseres sub 1] c.s. heeft op 14 februari 2017 een verzoekschrift termijnverlenging ingediend. In eerste instantie had hij om een termijn van twee weken verzocht. [eiseres sub 1] c.s. heeft niet uitgelegd waarom de kosten van het verzoekschrift termijnverlenging voor rekening van [gedaagde sub 1] moeten komen. De rechtbank zal daarom geen advocatensalaris toekennen voor het verzoekschrift termijnverlenging. Het griffierecht voor het verzoekschrift termijnverlenging is door de rechtbank in mindering gebracht op het verschuldigde griffierecht in deze zaak. Als [eiseres sub 1] c.s. geen verzoekschrift termijnverlenging had ingediend, was dit griffierecht niet in mindering gebracht en was [gedaagde sub 1] , bij het begroten van de verschuldigde proceskosten tot dit bedrag veroordeeld. [eiseres sub 1] c.s. is dus niet benadeeld door het verzoekschrift termijnverlenging en het griffierecht daarvan wordt toegewezen.
4.19.
De kosten worden begroot op € 943,72 aan verschotten en € 894,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 894,00).
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom zal als onbetwist worden toegewezen.
4.21.
[gedaagde sub 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 105,01
- griffierecht 308,00
- salaris advocaat
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.201,01
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.23.
De nakosten waarvan [eiseres sub 1] c.s. betaling vordert zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres sub 1] te betalen een bedrag van € 30.000,00 (dertig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 30.000,00 met ingang van 8 augustus 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser sub 2] te betalen een bedrag van € 30.000,00 (dertig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 30.000,00 met ingang van 8 augustus 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.837,72,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 2.201,01, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres sub 1] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: RV (4877)