ECLI:NL:RBMNE:2018:2551

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
459459 HA RK 18-146
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in civiele procedure met verzoeker en wederpartij

Op 5 juni 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door verzoeker tegen mr. F.H. Charbon, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter de rechtsgang frustreert door uitstel te verlenen aan de wederpartij, [A]. Verzoeker stelde dat deze beslissing in strijd was met de goede procesorde, aangezien [A] niet tijdig had gereageerd op de eis in reconventie. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, omdat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was aangetoond. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om uitstel te verlenen een procesbeslissing was en dat deze niet onbegrijpelijk was. De wrakingskamer benadrukte dat persoonlijke vooringenomenheid van de rechter niet was gesteld of gebleken en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De procedure van verzoeker met zaaknummer 6569880 UC EXPL 18-271 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie: Utrecht
zaaknummer: 459459 HA RK 18-146
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 5 juni 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het e-mailbericht van verzoeker van 26 april 2018, inhoudende een wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie van mr. F.H. Charbon van 8 mei 2018;
- drie afzonderlijke e-mailberichten van verzoeker van 15 mei 2018.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 22 mei 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. F.H. Charbon als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 6569880 UC EXPL 18-271. In die zaak heeft de kantonrechter bij vonnis van 28 maart 2018 een comparitie van partijen gelast op 30 april 2018 en [A], de wederpartij van verzoeker, opgedragen uiterlijk één week voor de comparitie aan de kantonrechter en verzoeker het antwoord in reconventie toe te zenden. Op 24 april 2018 heeft [A] uitstel gevraagd, omdat hij niet op de hoogte was van de zitting op 30 april 2018 en geen stukken had ontvangen. De rechter heeft dit verzoek tot uitstel op 25 april 2018 gehonoreerd.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter de rechtsgang frustreert. Verzoeker heeft in het e-mailbericht van 15 mei 2018 toegelicht dat hij de beslissing om uitstel te verlenen aan [A] in strijd vindt met de goede procesorde. Verzoeker wijst er op dat in het vonnis van 28 maart 2018 staat dat [A] uiterlijk op 23 april 2018 diende te reageren op de eis in reconventie.
2.3.
Mr. F.H. Charbon heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat er geen grond voor wraking aanwezig is. De beslissing die zij heeft genomen is een procesbeslissing. Er is volgens de rechter geen sprake van een onbegrijpelijke beslissing. De rechter wijst op artikel 2.9 van het procesreglement (de rechtbank begrijpt: het landelijk procesreglement voor rolzaken kanton) dat de rechter de mogelijkheid biedt om uitstel te verlenen voor het verrichten van een proceshandeling op basis van een schriftelijk gemotiveerd verzoek voorzien van klemmende redenen. De rechter heeft van deze mogelijkheid in dit geval gebruik gemaakt omdat [A] gemotiveerd heeft gesteld dat hij de oproeping en de stukken niet had en ook uit het dossier van de rechtbank bleek dat de correspondentie niet aan [A] maar aan de deurwaarder was verzonden. Verzoeker heeft volgens de rechter op geen enkele wijze onderbouwd dat de vrees voor rechterlijke partijdigheid gerechtvaardigd zou zijn.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker is gesteld noch gebleken.
Vervolgens moet onderzocht worden of de beslissing om [A] uitstel te geven een objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid bij de rechter oplevert. .
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat de beslissing om de behandeling van een zaak (op verzoek) aan te houden, een processuele beslissing is. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Alleen indien die beslissing om de zaak uit te stellen zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Van een dergelijke onbegrijpelijkheid is in dit geval geen sprake.
Het betrof hier een gemotiveerd verzoek om uitstel dat door de rechter is getoetst aan
de van toepassing zijnde bepaling uit het hier geldende procesreglement. Dat in het vonnis van 28 maart 2018 staat dat [A] uiterlijk één week voor de comparitie op 30 april 2018 zijn antwoord in reconventie moet toezenden doet aan het vorenstaande niet af, omdat het verlenen van uitstel onlosmakelijk verbonden is met een afwijking van een eerder vastgesteld procesverloop.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 6569880 UC EXPL 18-271 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. R.J. Praamstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A.L. de Gier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.