ECLI:NL:RBMNE:2018:2539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2810
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 mei 2018, staat de loonsanctie van eiseres centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.R.T.M. van Ojen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), dat de loonsanctie had verlengd tot 1 januari 2018. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De werknemer, die sinds 1990 in dienst was bij eiseres, was op 5 januari 2015 uitgevallen door medische klachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. De rechtbank stelt vast dat de re-integratie-inspanningen van eiseres na 18 april 2016 niet voldoende waren, ondanks dat er geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). De rechtbank benadrukt dat de werkgever verplicht is om re-integratie-inspanningen te verrichten, ook al is de WIA-aanvraag nabij. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de loonsanctie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2810

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. H.R.T.M. van Ojen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2016 heeft verweerder het tijdvak gedurende welke eiseres het loon van haar werknemer [A] (de werknemer) moet doorbetalen verlengd tot
1 januari 2018 (loonsanctie) en de aanvraag van de werknemer voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 2 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Werknemer heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door de eiseres ingeschakelde advocaat-gemachtigde.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] , personeelsadviseur, en door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft werknemer geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met eiseres. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van deze uitspraak bij eiseres bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens hieronder daarom zo veel als mogelijk vermeden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De werknemer is sinds 1990 in dienst bij eiseres, laatstelijk als docent Nederlands en conrector. Hij is op 5 januari 2015 uitgevallen voor dit werk, vanwege medische klachten. Werknemer is vervolgens gere-integreerd in aangepast werk en werkte weer het volledige aantal uren, totdat er op 18 april 2016 een nieuwe medische situatie is ontstaan. Werknemer is vervolgens weer volledig uitgevallen voor zijn werk. De re-integratie is vanaf toen gestaakt en gestaakt gebleven omdat de bedrijfsarts van eiseres een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft aangenomen. Op 29 september 2016 heeft de werknemer een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluitvorming.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aan eiseres opgelegde loonsanctie gehandhaafd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiseres na half juli 2016 onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De beperkingen van werknemer waren volgens verweerder vanaf dat moment niet meer dusdanig dat er sprake was van een GBM-situatie. Verweerder baseert zich voor dit oordeel op de rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep [C] van 19 mei 2017.
4. Eiseres voert aan dat de mogelijkheden van werknemer zo marginaal waren, dat er terecht geen inzetbaarheidsprofiel is opgesteld. De beperkte belastbaarheid die er bij werknemer was vanaf medio juli 2016, diende hij te besteden aan zijn revalidatie en de verschillende therapieën die hij daarvoor volgde. Eiseres verwijst hiervoor naar de rapportages van de bedrijfsartsen en de verklaring van de rector van de school waar werknemer werkzaam was over haar waarnemingen in de contacten met werknemer in de betrokken periode. Daarnaast heeft eiseres in beroep nog een rapport van arbeidsdeskundige [D] van 30 augustus 2017 overgelegd. In dit rapport wordt het arbeidskundig onderzoek door [D] van 13 juli 2017 weergegeven, op basis van een door de bedrijfsarts op
28 juni 2017 opgesteld inzetbaarheidsprofiel van de werknemer.
5. De rechtbank overweegt dat voor werknemers die een aanvraag indienen voor een
WIA-uitkering, voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenoemde Poortwachterstoets wordt uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
Artikel 25 van de Wet WIA heeft betrekking op de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
6. De uitgangspunten voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen die van een werkgever en een werknemer mogen worden verwacht, zijn neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de daarbij horende bijlage Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen. De eerste stap in de beoordeling betreft de vraag of re-integratie tot een bevredigend resultaat heeft geleid. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien dit het geval is, legt het Uwv geen loonsanctie op. Is geen sprake van een bevredigend resultaat, dan beoordeelt het Uwv of de werkgever voldoende inspanningen heeft verricht. Uitgangspunt bij deze beoordeling is of de werkgever in redelijkheid tot de verrichte re-integratie-inspanningen heeft kunnen komen. Daarbij dient de werkgever in eerste instantie te bezien of de werknemer in de eigen functie kan terugkeren en als dat geen kans van slagen heeft, de werknemer ander passend werk in het eigen bedrijf aan te bieden (spoor 1). Is het niet mogelijk de werknemer in het eigen bedrijf te laten re-integreren, dan dient de werkgever de mogelijkheden te onderzoeken en te benutten de werknemer te herplaatsen bij een andere werkgever (spoor 2). Het Uwv legt een loonsanctie op aan de werkgever indien de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende worden geacht en de werkgever daarvoor geen deugdelijke grond aannemelijk heeft gemaakt.
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Werknemer was op het moment van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen, aan het einde van de wachttijd voor de WIA-uitkering, niet werkzaam. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de re-integratie tot
18 april 2016 voorspoedig is verlopen. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiseres zich daarna voldoende heeft ingespannen en, meer in het bijzonder, over de vraag of werknemer nog wel resterende arbeidsmogelijkheden had vanaf 12 weken na 18 april 2016, dus per half juli 2016, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangeeft. Hierbij is zoals ter zitting is komen vast te staan niet langer in geschil dat er strikt genomen geen sprake was van een GBM-situatie bij werknemer. Eiseres erkent dat de werknemer niet voldoet aan de criteria die gelden voor het aannemen van zo’n situatie. Eiseres meent echter dat de mogelijkheden van de werknemer na half juli 2016 dusdanig marginaal waren, dat er een deugdelijke grond was voor het niet verrichten van re-integratie-inspanningen. Het opstellen van een inzetbaarheidsprofiel zou, mede gezien de korte tijd die resteerde voor de WIA-aanvraag zou plaatsvinden, volgens eiseres alleen voor de show kunnen zijn geweest.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig verricht. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [C] heeft, zo blijkt uit de rapportage van 19 mei 2017, het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en werknemer aansluitend medisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar rapporten inzichtelijk en eenduidig gemotiveerd, waarbij de informatie van de bedrijfsartsen en de verder nog ingebrachte (medische) informatie betrokken is.
9. De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding de medische beoordeling voor onjuist te houden. [C] heeft gemotiveerd aangegeven dat er vanaf 12 weken na
18 april 2016, medio juli 2016, weer mogelijkheden voor de werknemer bestonden, dan wel dat dit had moeten worden onderzocht. De bedrijfsarts heeft, nu geen sprake was van een GBM-situatie, ten onrechte geen Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld dan wel nagelaten om een deskundigenoordeel op dit punt aan verweerder te vragen. In haar aanvullende reactie in beroep van 21 maart 2018 licht [C] nader toe dat de bedrijfsarts 12 weken na 18 april 2016 een inzetbaarheidsprofiel had kunnen opstellen waarna arbeidsdeskundig onderzoek uit had kunnen wijzen of er mogelijkheden waren. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat nu geen sprake was van een GBM-situatie op zijn minst een inzetbaarheidsprofiel opgesteld had moeten worden. Het door eiseres in beroep nog overgelegde rapport van arbeidskundige [D] doet daar niet aan af. Anders dan eiseres stelt gaat het bij de Poortwachterstoets om meer dan een louter theoretische exercitie. Ook het feit dat de datum voor het doen van een WIA-aanvraag relatief dichtbij ligt, ontslaat de werkgever niet van de verplichting zich waar mogelijk in te spannen voor re-integratie en daartoe het benodigde onderzoek te (laten) doen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht zoals beschreven in verweerders Beleidsregels en dat zij hiervoor geen deugdelijke grond heeft. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiseres een loonsanctie opgelegd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. M.E.A. Braeken en
mr. ing. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.