In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van Pegida Nederland. Pegida had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Utrecht, die voorschriften en beperkingen had opgelegd aan een voorgenomen demonstratie op 4 juni 2018. De demonstratie was gepland om 20.00 uur bij de Sayidina Ibrahim moskee aan het Attleeplantsoen in Utrecht, en Pegida wilde onder andere varkensvlees barbecueën als onderdeel van de demonstratie, wat tijdens de ramadan en het avondgebed plaatsvond.
De burgemeester had het recht op demonstratie beperkt door een alternatieve locatie aan te wijzen, omdat er een gerechtvaardigde vrees voor wanordelijkheden bestond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester voldoende aannemelijk had gemaakt dat er vrees voor wanordelijkheden was, gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de politie. Deze rapportage schetste de situatie rondom de demonstratie en de mogelijke provocaties die zouden kunnen leiden tot confrontaties.
De voorzieningenrechter benadrukte dat hoewel er vrees voor wanordelijkheden was, dit op zich geen reden was om de demonstratie te verbieden. De burgemeester had echter het recht om de demonstratie te beperken door een andere locatie aan te wijzen, gezien de omstandigheden. Pegida had de alternatieve locatie afgewezen, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester het recht op demonstratie op een rechtmatige manier had beperkt. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier, en werd in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2018.