ECLI:NL:RBMNE:2018:2437

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
C/16/421211 / HA ZA 16-600
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen drie kinderen over de nalatenschap van hun ouders, inclusief uitleg van testamenten en boedelverdeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, zijn drie kinderen betrokken bij een geschil over de nalatenschap van hun ouders. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 6 juni 2018 een tussenuitspraak gedaan in twee samenhangende zaken, met zaaknummers C/16/421211 / HA ZA 16-600 en C/16/422623 / HA ZA 16-658. De kinderen, aangeduid als [partij X], [partij Y] en [partij Z], zijn erfgenamen van hun ouders, die beide testamenten hebben opgesteld. De vader heeft op 6 november 1997 een testament gemaakt waarin hij alle eerdere testamenten herroept en zijn kinderen en echtgenote als erfgenamen benoemt. De moeder heeft op dezelfde datum een vergelijkbaar testament gemaakt. De kinderen zijn in een conflict verwikkeld over de uitvoering van deze testamenten en de verdeling van de nalatenschap, waarbij vragen van overgangsrecht en de uitleg van de testamenten aan de orde komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de testamenten van de ouders niet zijn afgewikkeld en dat de vorderingen van [partij X] en [partij Z] nog moeten worden vastgesteld en uitbetaald. De rechtbank heeft ook de verplichtingen van [partij Y] besproken, die als enige bevoegd was om over de nalatenschap te beschikken. De rechtbank heeft partijen aangespoord om samen een boedelbeschrijving op te stellen, waarbij [partij Y] het voortouw moet nemen. De uitspraak behandelt ook de vraag of [partij Y] verantwoording moet afleggen over financiële transacties en schenkingen die mogelijk zijn gedaan aan haar.

De rechtbank heeft verder de noodzaak van een boedelbeschrijving benadrukt om de legitieme porties van [partij X] en [partij Z] vast te stellen. De uitspraak concludeert met de beslissing dat [partij Y] een opzet voor een boedelbeschrijving moet maken, waarna de andere partijen hierop kunnen reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de volgende zitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Vonnis van 6 juni 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/421211 / HA ZA 16-600 van
[partij X],
wonend in [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Q.A.L.M. Gijsbers in Amsterdam,
tegen
[partij Y],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D. Fasseur in Den Dolder,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/16/422623 / HA ZA 16-658 van
[partij Z],
wonend in [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W.H.P. de Jongh in Roosendaal,
tegen
[partij Y],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D. Fasseur in Den Dolder.
Partijen zullen hierna [partij X] , [partij Y] en [partij Z] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in deze twee zaken blijkt uit:
  • de dagvaardingen van [partij X] (zaak 421211) en [partij Z] (zaak 422623);
  • de voeging op de rol;
  • de gecombineerde conclusie van antwoord en van eis in reconventie in beide zaken van [partij Y] ;
  • de conclusies van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van [partij X] en van [partij Z] ;
  • de akte wijziging van eis van [partij X] ;
  • de gecombineerde conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [partij Y] , met wijziging van eis (aangekondigd als ‘akteverzoek’);
  • de conclusies van dupliek in reconventie van [partij X] en van [partij Z] ;
  • de akten uitlating producties (in beide zaken afzonderlijk) van [partij Y] .
1.2.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij X] , [partij Z] en [partij Y] zijn de kinderen van [de vader] (de vader) en [de moeder] (de moeder), beiden geboren in 1919. [partij Z] is geboren in 1952, [partij Y] en [partij X] in 1955.
2.2.
De vader heeft op 6 november 1997 een testament gemaakt. Daarin heeft hij alle eerdere testamenten herroepen. Hij heeft de moeder en zijn drie kinderen tot erfgenaam benoemd: [partij X] en [partij Z] voor hun legitieme portie, de moeder en [partij Y] samen voor de rest. Voor het geval de moeder eerder zou overlijden heeft hij [partij X] en [partij Z] tot erfgenaam benoemd voor hun legitieme portie en [partij Y] voor de rest. De moeder heeft op dezelfde datum eveneens een testament gemaakt, met een vergelijkbare inhoud.
2.3.
De moeder heeft [partij Y] op 12 augustus 1999 een algemene volmacht verleend om haar te vertegenwoordigen.
2.4.
De vader is overleden op [2000] en de moeder op [2002] .
2.5.
[partij Z] woont in een woning in [woonplaats] , die eigendom was van de ouders. Zij hebben deze woning in 1994 verkocht aan [partij Y] , belast met een recht van gebruik en bewoning ten behoeve van [partij Z] .
2.6.
In een vonnis van deze rechtbank van 13 november 2013 is [partij Y] veroordeeld om [partij Z] afschriften te verstrekken van de bescheiden die nodig zijn voor het berekenen van zijn legitieme portie. Van deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
2.7.
Op 6 juli 2017 heeft [partij X] conservatoir beslag laten leggen op de inhoud van een kluis.

3.De beoordeling

3.1.
In zaak 421211vordert [partij X] ongeveer veertig beslissingen in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van haar ouders, met veroordeling van [partij Y] in de proceskosten.
In zaak 422623vordert [partij Z] veroordeling van [partij Y] om alsnog twee boedelbeschrijvingen te verstrekken, diverse verklaringen voor recht, informatie over bankrekeningen en betaling van (voorlopig totaal) € 428.974,33.
In reconventievordert [partij Y] van zowel [partij X] als [partij Z] betaling van € 4.320,01 plus € 5.000, en opheffing van het beslag.
3.2.
Beide zaken gaan over de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders. Daarbij spelen vragen van overgangsrecht. De testamenten zijn gemaakt en beide ouders zijn overleden voor inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht op 1 januari 2003. Op grond van artikel 68a van de Overgangswet (Ow) is het uitgangspunt dat vanaf die datum nieuw recht van toepassing is, maar dat kan niet betekenen dat iemand een vermogensrecht verliest dat hij daarvoor verkregen had, of dat het bedrag van een vordering verandert (artikel 69 Ow). In zoverre blijft het oude recht van kracht. Daarnaast zijn er enkele specifieke regels. In heel grote lijnen komt het erop neer dat op de omvang van de rechten van partijen oud recht van toepassing is, maar op de procedures nieuw recht.
3.3.
In de testamenten van beide ouders is een boedelverdeling gemaakt, waarbij alle goederen aan de echtgenoot zijn toegedeeld en een vordering aan de overige kinderen. Voor het geval de andere echtgenoot eerder zou zijn overleden, hebben beide ouders alle goederen aan [partij Y] toegedeeld en aan [partij X] en [partij Z] een vordering op [partij Y] , die [partij Y] zou moeten uitbetalen binnen acht maanden na overlijden van de langstlevende ouder. Dit is een ‘ouderlijke boedelverdeling’ gebaseerd op artikel 1167 van het oude Burgerlijk Wetboek (OBW):
De bloedverwanten in de opgaande linie mogen bij uiterste wilsbeschikking, of bij notariële akte, tusschen hunne afkomelingen onderling of tusschen dezen en hun langstlevenden echtgenoot de verdeeling hunner goederen maken. Op deze verdeling is artikel 186 lid 1 van Boek 3 niet van toepassing.
Deze verdeling is niet afgewikkeld. De vordering van [partij X] en [partij Z] moet nog worden vastgesteld en uitbetaald.
3.4.
Artikel 4:15 lid 1 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (NBW) geeft de volgende regeling:
Voor zover de erfgenamen over de vaststelling van de omvang van de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter vastgesteld. De artikelen 677 tot en met 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Het gaat hier om de in boek 4 NBW geregelde wettelijke verdeling wanneer een erflater een echtgenoot en een of meer kinderen nalaat. Die regeling is echter gebaseerd op de ouderlijke boedelverdeling op basis van artikel 1167 OBW, die in de praktijk gebruikelijk was. Daarom is de regeling op deze ouderlijke boedelverdeling van overeenkomstige toepassing.
3.5.
Dit geldt ook voor 4:16 NBW:
1. De echtgenoot en ieder kind kunnen verlangen dat een boedelbeschrijving wordt opgemaakt. De boedelbeschrijving bevat een waardering van de goederen en de schulden van de nalatenschap.
(…)
4 De echtgenoot en ieder kind hebben jegens elkaar recht op inzage in en afschrift van alle bescheiden en andere gegevensdragers, die zij voor de vaststelling van hun aanspraken behoeven. De daartoe strekkende inlichtingen worden door hen desverzocht verstrekt. Zij zijn jegens elkaar gehouden tot medewerking aan de verstrekking van inlichtingen door derden.
Een groot deel van het geschil draait om het ontbreken van een boedelbeschrijving, en om de vraag of [partij Y] verplicht was die op te stellen. Die vraag wordt beantwoord door deze bepaling. [partij X] en [partij Z] konden inderdaad een boedelbeschrijving verlangen, maar het is niet juist dat dit alleen een verantwoordelijkheid van [partij Y] zou zijn. Zij moeten daar alle drie aan meewerken. Het is wel zo dat van [partij Y] verwacht mocht worden dat zij het voortouw zou nemen, omdat alle goederen – waaronder de beschikbare administratie – aan haar zijn toegedeeld. Zij mag zich van die verantwoordelijkheid niet afmaken met de stelling dat zij zich niet alles meer herinnert. Dat is voor haar risico. Op grond van de testamenten was zij verplicht om [partij X] en [partij Z] binnen acht maanden na het overlijden van de moeder uit te betalen (zelfs met rente vanaf de datum van overlijden). Als zij dat gedaan had, was er niets aan de hand geweest. Haar informatieplicht is ook niet beperkt tot de gegevens waarover zij beschikt, maar strekt zich zeker ook uit tot gegevens die zij redelijkerwijs kan achterhalen. Omdat zij zoveel tijd heeft laten verlopen, mag daarbij ook behoorlijk wat inspanning van haar verwacht worden.
3.6.
Partijen zullen dus samen de boedelbeschrijvingen moeten opmaken. De rechtbank stelt voor dat zij dit onderling aanpakken. Wanneer dat niet lukt, kan ieder van hen de kantonrechter benaderen, volgens de regeling van de artikelen 672-675 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat geval zal de officiële route langs een notaris gevolgd moeten worden, met alle kosten van dien.
3.7.
Een ander belangrijk verschil van mening gaat over de vraag of [partij Y] aan [partij X] en [partij Z] verantwoording schuldig is over financiële transacties in het verleden. [partij Y] vindt van niet, maar dat is maar gedeeltelijk juist. Voor transacties waarbij de ouders zelf actief betrokken waren, hoeft niemand verantwoording af te leggen, behalve voor zover die bij de afwikkeling van de nalatenschappen moeten worden ingebracht. Ook de volmacht schept geen verantwoordingsplicht. Een volmacht geeft de gevolmachtigde bevoegdheid om de rechthebbende tegenover derden te vertegenwoordigen, zodat door het handelen van de gevolmachtigde tussen de rechthebbende en de derde rechten en plichten kunnen ontstaan waaraan zij tegenover elkaar gebonden zijn. Een volmacht geeft de gevolmachtigde echter niet tegenover de rechthebbende het recht om over diens eigendom te beschikken. Het komt bijvoorbeeld vaak voor dat oudere mensen aan een zoon of dochter een algemene volmacht geven, terwijl die alleen bedoeld is voor gebruik in noodsituaties. Wanneer de zoon of dochter dan buiten een noodsituatie gebruik maakt van de volmacht, handelt hij of zij als bevoegd vertegenwoordiger, maar tegenover de ouder onrechtmatig. Het recht om van de volmacht gebruik te maken krijgt men op een andere manier, gewoonlijk door een opdracht (in welke vorm dan ook). En een opdracht schept wel een verantwoordingsplicht (artikel 7:403 NBW). De opdrachtnemer moet de opdrachtgever op de hoogte houden van zijn werkzaamheden en daarvan verantwoording afleggen. Voor zover [partij Y] in opdracht van haar ouders gehandeld heeft, had zij tegenover hen een verantwoordingsplicht, ongeacht het bestaan van een volmacht en ongeacht de vraag of de opdracht expliciet of impliciet gegeven is. Dat recht op verantwoording is overgegaan van de ouders op [partij X] en [partij Z] als (mede-)erfgenamen.
3.8.
Tot zover over de algemene onderwerpen. Hierna zullen achtereenvolgens de specifieke geschilpunten besproken worden.
het huis in Frankrijk
3.9.
De ouders hadden een huis in Méjannes-le-Clap, Frankrijk. Zij hebben in 1982 speciaal voor dit huis testamenten gemaakt, in het Frans en handgeschreven, waarbij het huis (na de dood van de andere echtgenoot aan de drie kinderen werd nagelaten, ieder voor een derde deel:
Par le présent testament, je lègue à mon mari (dan wel mon épouse) la jouissance gratuite et sa vie durant de ma part dans le pavillon et le mobilier le garnissant.
Après le décès de mon mari (mon épouse) l’entière propriété reviendra à nos trois enfants par égale part entre eux.
[partij X] en [partij Z] vorderen op basis hiervan onder meer een verklaring voor recht dat hierop Frans recht van toepassing is, zodat zij ieder voor een derde deel eigenaar zijn. Volgens [partij Y] zijn de Franse testamenten vervallen.
3.10.
Partijen zijn het erover eens dat op dit huis Frans (erf)recht van toepassing is. Dat wil niet zeggen dat een Frans testament daarover per definitie geldig is. Voor de vraag of de Franse testamenten geldig zijn gaat het om de gevolgen van de algemene herroeping van eerdere testamenten in de testamenten van 1997:
Ik herroep alle uiterste wilsbeschikkingen door mij voor heden gemaakt en beschik thans als volgt: (…)
Volgens [partij X] en [partij Z] is dit een standaardzin, die geen betrekking heeft op de Franse testamenten. De vraag is dus hoe die algemene herroeping moet worden uitgelegd.
3.11.
In de artikelen 4:932-933 OBW is het volgende bepaald:
Indien de bewoordingen eener uiterste wilsbeschikking duidelijk zijn, mag men daarvan door uitlegging niet afwijken.
Indien daarentegen de bewoordingen eener uiterste wilsbeschikking voor onderscheidene opvattingen vatbaar zijn, moet men veeleer nagaan welke de bedoeling der erflaters is geweest zij, dan zich, tegen die bedoeling, aan den letterlijken zin der woorden houden.
De nieuwe regeling is te vinden in artikel 4:46 NBW:
1. Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
2 Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
3 Wanneer een erflater zich klaarblijkelijk in de aanduiding van een persoon of een goed heeft vergist, wordt de beschikking naar de bedoeling van de erflater ten uitvoer gebracht, indien deze bedoeling ondubbelzinnig met behulp van de uiterste wil of met andere gegevens kan worden vastgesteld.
3.12.
Naar oud recht zijn de bewoordingen van het testament duidelijk: er staat ‘alle’, en dat omvat kennelijk ook de Franse testamenten van 1982. De nieuwe regeling hecht belang aan de verhoudingen die het testament kennelijk wil regelen, en aan de omstandigheden waaronder het is gemaakt. Daarvoor verwijst [partij Y] naar een brief van de vader van 18 augustus 1997 aan advocaat mr. B. Breederveld:
Gezien de pijnlijke ontwikkelingen met inmiddels -onnodig- grote financiële schade verzoek ik U het volgende: (…) [partij Z] krijgt mijnerzijds de gelegenheid om binnen 10 dagen formeel afstand te doen van zijn recht tot bewoning. Indien dit binnen 10 dagen geschiedt ben ik bereid de maandelijkse toelage aan hem te hervatten. (…) Tevens zal zijn lijfrente ingetrokken worden, zullen [partij Z] en [partij X] (mijn dochter) uitsluitend hun wettelijk kindsdeel ontvangen Bovendien zal [partij Z] aansprakelijk gesteld worden voor alle schade. (…)
3.13.
Wat de vader bedoelde met ‘pijnlijke ontwikkelingen’, is de rechtbank onbekend. Dat doet er ook niet toe. De brief wijst erop dat de vader in 1997, terecht of ten onrechte, meende dat er ‘financiële schade’ geleden was, die hij kennelijk verweet aan [partij Z] en [partij X] , en dat hij de bedoeling had hen gedeeltelijk te onterven. [partij X] vermeldt ook dat de ouders haar en [partij Z] begin 1997 de tekeningsbevoegdheid bij de verschillende banken ontnomen hebben. Als de ouders boos waren op [partij X] en [partij Z] en hun rechten wilden beperken, wijst dat er niet op dat zij de Franse testamenten (met hun gelijke verdeling) in stand zouden hebben willen laten. Dat wijst er dus op dat met ‘alle’ inderdaad ‘alle’ bedoeld is.
3.14.
De conclusie is dat de Franse testamenten door de testamenten van 1997 herroepen zijn, zodat zij verder buiten beschouwing mogen blijven. Of dat betekent dat het huis in Frankrijk volgens de (Franse) wet vererft, hangt ervan af of de Nederlandse testamenten in Frankrijk erkend worden. Partijen hebben niet toegelicht dat dat niet het geval zou zijn. Het gevolg van de herroeping zou dan zijn dat het huis in Frankrijk op grond van de Nederlandse testamenten van 1997 aan [partij Y] zou zijn toegedeeld, terwijl de anderen een vordering op [partij Y] hebben van een kwart van de waarde. [partij X] en [partij Y] lijken er echter beiden van uit te gaan dat [partij X] en [partij Z] wel mede-eigenaar geworden zijn. Omdat dit consequenties heeft voor de andere vorderingen over en weer, waaronder het recht om het huis te gebruiken en de draagplicht voor onderhoud en andere lasten van het huis, zullen zij zich daarover nog mogen uitlaten.
aankoop onroerend goed door [partij Y]
3.15.
Een ander belangrijk pijnpunt zijn de onroerendgoedtransacties van [partij Y] . Zij heeft in 1990 de flat [adres] in [woonplaats] (waar zij al woonde) gekocht van de vader voor ƒ 51.000 (de waarde in bewoonde staat). Daarbij is zij de koopprijs schuldig gebleven. In februari 1994 heeft zij de ouderlijke woning [adres] in [woonplaats] gekocht van de vader voor ƒ 24.800. Daarbij is een zakelijk recht van gebruik en bewoning gevestigd ten gunste van achtereenvolgens de vader, de moeder en [partij Z] ; bij de prijsbepaling is daarmee rekening gehouden. [partij Z] woont daar nu nog. In de herfst van 1994 heeft [partij Y] de flat aan de [straatnaam] verkocht voor ƒ 155.000 en haar huidige woning [adres] in [woonplaats] gekocht voor ƒ 288.750. Volgens [partij X] en [partij Z] blijkt uit niets dat [partij Y] deze bedragen werkelijk betaald heeft, en kon zij die van haar WAO-uitkering ook niet betalen. Volgens hen hebben de ouders [partij Y] bij deze transacties voor grote bedragen bevoordeeld, en moeten die bedragen beschouwd worden als schenkingen.
3.16.
In de testamenten zijn de erfgenamen vrijgesteld van een inbrengverplichting. Dat geldt voor de verdeling van de nalatenschap, maar niet voor het bepalen van de legitieme porties. Daarvoor geldt naar oud recht (artikel 968 OBW) dat alle schenkingen bij leven moeten worden meegeteld. Sinds 1 januari 2003 worden op grond van artikel 4:67 (sub d) NBW bij de berekening van de legitieme porties onder meer in aanmerking genomen:
giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is.
Ook al heeft [partij Y] geen beroep gedaan op haar legitieme portie (dat was in haar geval ook niet nodig), zij behoort tot de afstammelingen van de ouders die door de wet als erfgenamen tot de nalatenschap worden geroepen, en zij is dus legitimaris (vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1168, en mr. dr. R.E. Brinkman en prof. mr. W.D. Kolkman, 'Giften aan afstammelingen en de legitieme: wil de ware legitimaris opstaan?', TE 2018-2, p. 25-29). Daarom moeten ook naar nieuw recht alle schenkingen aan haar, ongeacht het tijdstip, ingebracht worden voor het bepalen van de legitieme portie.
3.17.
Op grond van 4:78 NBW hebben [partij X] en [partij Z] recht op inzage van alle gegevens die zij nodig hebben om die legitieme portie te berekenen. Zij hebben hun vermoeden voldoende onderbouwd dat de ouders [partij Y] bij deze aankopen kunnen hebben bevoordeeld op een manier die als verkapte schenking te beschouwen zou zijn. [partij Y] zal dus duidelijk moeten maken hoe zij de aankopen gefinancierd heeft, althans dat zij dat niet gedaan heeft met (de facto) schenkingen. Een enkele ontkenning is hier niet voldoende.
procedures over verkoop woning Bergen op Zoom
3.18.
De ouderlijke woning in Bergen op Zoom is in 1994 verkocht aan [partij Y] . Zij heeft de woning in 1997 te koop gezet, naar haar zeggen omdat [partij Z] er niet meer wilde wonen. [partij Z] heeft echter geen afstand gedaan van zijn zakelijk recht op gebruik en bewoning, waardoor [partij Y] het huis niet kon leveren aan de koper. Hierover zijn tussen [partij Y] , [partij Z] en de koper verschillende procedures gevoerd, in eerste aanleg en in hoger beroep. [partij Y] heeft kosten moeten maken voor haar eigen rechtsbijstand maar ook voor de proceskosten waarin zij veroordeeld is en voor de boete die zij heeft moeten betalen. Volgens [partij X] heeft zij die kosten betaald van rekeningen van haar ouders.
3.19.
[partij Y] ontkent dat zij misbruik gemaakt heeft van de rekeningen van haar ouders, maar niet (althans niet concreet) dat zij die kosten betaald heeft met geld van haar ouders. Aangezien het gaat om een woning die haar eigendom was, is daarvoor een rechtvaardiging nodig. Die geeft [partij Y] niet. Wanneer zo’n rechtvaardiging niet bestaat, heeft zij mogelijk onrechtmatig gehandeld tegenover de ouders. Die zouden dan een vordering tot schadevergoeding gehad kunnen hebben, die tot de nalatenschap zou behoren en dus betrokken moet worden bij de berekening van de legitieme porties. Wanneer zij wel een rechtvaardiging had, bijvoorbeeld in de vorm van toestemming van de ouders, kan dat gezien worden als een gift, die ook bij de berekening van de legitieme porties betrokken moet worden. [partij Y] zal hierover informatie moeten verschaffen, die voldoende gedetailleerd moet zijn om te gebruiken bij de boedelbeschrijving.
bankrekeningen
3.20.
De ouders hadden een aantal rekeningen bij verschillende banken: in ieder geval bij de Basler Kantonalbank, Credit Suisse, de Kredietbank Essen in België, Fortis/ABN Amro, Robeco, ING Postbank en Credit Agricole du Gard in Nîmes. Hier gaat het in de eerste plaats om de saldi op de sterfdata van de ouders. Aangezien alle goederen aan [partij Y] zijn toegedeeld en zij na het overlijden van de ouders als enige bevoegd was om daarover te beschikken, zal zij die moeten leveren. [partij X] heeft gewezen op enkele transacties vóór dat overlijden, waarbij bedragen zijn overgeboekt naar een andere rekening of waarbij effecten gekocht zijn waarvan niet bekend is wat ermee gebeurd is. Ook daarover zal [partij Y] informatie moeten verstrekken.
3.21.
Ten slotte wijst [partij X] op bedragen die zijn binnengekomen na het overlijden van de moeder op 14 augustus 2002, en op betalingen aan of ten behoeve van [partij Y] . [partij Y] heeft erkend dat die bij de berekening betrokken moeten worden, zodat de rechtbank daarop nu niet verder hoeft in te gaan.
polissen en lijfrentes
3.22.
De ouders hadden verschillende levensverzekeringen. In de eerste plaats waren er twee polissen bij ASR (nummers [polisnummer] en [polisnummer] ) ten gunste van [partij Z] . [partij Z] heeft brieven van ASR van 21 april 2017 overgelegd waaruit blijkt dat deze polissen de uitkeringsdatum bereikt hebben, maar dat er nog niet is uitgekeerd. [partij Z] en [partij Y] zijn het erover eens dat dit eigen rechten van [partij Z] zijn, die niet tot de nalatenschap behoren. De rechtbank gaat ervan uit dat [partij Z] dit verder zelf kan afhandelen.
3.23.
Dan zijn er polissen (nummers [polisnummer] , [polisnummer] en [polisnummer] ) die volgens [partij X] wel aan [partij Z] zijn uitgekeerd. De rechtbank gaat ervan uit dat deze ook buiten de nalatenschap vallen en niet verder besproken hoeven te worden.
3.24.
Volgens [partij X] hadden de ouders één of meer lijfrentes bij Fortis (polisnummers nummer [polisnummer] en [polisnummer] ). Zij wil weten wat daarmee gebeurd is. [partij Y] neemt aan dat dit inkomen was, en dat de ouders ervan geleefd hebben. Dat is op zich aannemelijk, en als dat zo is, vertegenwoordigden de polissen na het overlijden van de ouders waarschijnlijk geen waarde meer, maar dat moet worden vastgesteld. Vanwege haar positie in de nalatenschap is het in de eerste plaats aan [partij Y] om dit uit te zoeken.
roerende zaken
3.25.
De roerende zaken uit de nalatenschap van de ouders zijn door hun testamenten toegedeeld aan [partij Y] , maar de waarde ervan is van belang voor de bepaling van de legitieme porties van [partij X] en [partij Z] . [partij Y] heeft een taxatierapport overgelegd van [naam] , waarop volgens [partij X] en [partij Z] allerlei dingen ontbreken. Hierbij spelen verschillende problemen. In de eerste plaats is niet duidelijk wat er gebeurd is bij de verhuizing van de ouders uit Bergen op Zoom naar een kleinere flat in Utrecht (de datum daarvan is onbekend). Volgens [partij Y] heeft [partij X] die verhuizing geregeld en alles ingepakt; volgens [partij X] heeft [partij Y] haar daarbij helemaal niet betrokken en had zij toen zelfs geen toegang tot het huis van haar ouders. In de tweede plaats is er op de dag van de begrafenis van de vader ingebroken in de flat. Het is onduidelijk wat er toen verdwenen zou zijn. In de derde plaats waren er in Frankrijk een caravan en een aanhangwagen voor een boot, die volgens [partij X] verzamelwaarde hebben en waarvan niet duidelijk is wat ermee gebeurd is.
3.26.
Om zoveel mogelijk op te helderen wat er gebeurd is, zullen [partij X] en [partij Y] beiden mogen proberen hun standpunt over de verhuizing te onderbouwen, bij voorkeur met stukken. Daarnaast is het aan [partij Y] om over alle genoemde spullen uit te zoeken en zo precies mogelijk te vertellen wat ermee gebeurd is en om het proces-verbaal van aangifte van de inbraak over te leggen. Op basis daarvan kan worden beoordeeld of die spullen relevant zijn voor de berekening van de legitieme porties.
3.27.
Daarnaast is gebleken dat er een kluis was. Uit de stukken blijkt niet op wiens naam die stond. [partij X] heeft conservatoir beslag laten leggen op de inhoud. Daarbij zijn onder meer polissen aangetroffen. Daarvan hebben partijen alle drie recht op een afschrift; [partij X] moet die overleggen. Daarnaast zaten er allerlei sieraden en dergelijke in de kluis. Daarvan zal, in het kader van de boedelbeschrijving, de waarde moeten worden vastgesteld. Overigens houdt dat niet in dat met een boedelbeschrijving gewacht moet worden totdat dat gebeurd is.
grafrechten
3.28.
[partij X] vordert een verklaring voor recht dat de drie kinderen samen rechthebbende zijn van de graven van de ouders, dat zij samen bij enkelvoudige meerderheid van stemmen beslissen over het onderhoud van de graven en het herstel van de stenen en dat zij die kosten met zijn drieën moeten dragen. [partij Y] reageert daarop niet, maar [partij X] licht ook niet toe waarop zij deze vordering baseert, en zij geeft zelf toe dat [partij Y] rechthebbende is. Als zij wil, mag zij deze vordering alsnog behoorlijk onderbouwen. Zo niet, dan zal deze als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
3.29.
Daarnaast vordert [partij X] van [partij Y] betaling van € 911: eenderde deel van de kosten van instandhouding van het graf van hun grootvader [A] in Den Helder (doorbetaling van de grafrechten en herstel van de grafzerk). Ook hier legt zij niet uit waarop zij de vordering baseert. Kennelijk ziet zij het als morele plicht van haar en haar broer en zus om dit graf in stand te houden, maar ook als het dat is, spreekt het niet vanzelf dat zij nakoming daarvan kan afdwingen. Ook dit zal zij alsnog behoorlijk mogen onderbouwen.
vervolg
3.30.
Vanwege de vele onduidelijkheden en het conflict dat daarover ontstaan is, lijkt het wenselijk om nu eerst een boedelbeschrijving te maken. Een groot deel van de vorderingen van [partij X] en [partij Z] zal daarmee zijn afgedaan, en op basis van die boedelbeschrijving kunnen ook hun legitieme porties worden vastgesteld. Tenzij partijen anders afspreken, zal die boedelbeschrijving een dubbele moeten zijn: een beschrijving van de stand van zaken op de sterfdata van beide ouders. Vanwege de boedelverdeling in beide testamenten en vanwege haar verplichting om [partij X] en [partij Z] binnen acht maanden na overlijden van de ouders uit te betalen, zal [partij Y] hierin het voortouw moeten nemen. Zij zal alle gegevens moeten verstrekken die nodig zijn voor de boedelbeschrijving(en). Vanwege de invloed van schenkingen op de legitieme massa zal zij daarbij ook gegevens moeten verstrekken over de schenkingen die de ouders mogelijk aan haar gedaan hebben, en met name over de genoemde onroerendgoedtransacties. Ook zal zij verantwoording moeten afleggen van haar beheer van hun vermogen, en zij zal daarvan alle gegevens moeten overleggen.
3.31.
De rechtbank geeft daarom nu eerst aan [partij Y] de gelegenheid om een opzet voor een boedelbeschrijving te maken en alle gegevens over te leggen die zij heeft of kan achterhalen. [partij X] en [partij Z] mogen daarop vervolgens reageren en de gegevens toevoegen die zij hebben of kunnen achterhalen. Daarna zal een comparitie bepaald worden om een en ander te bespreken.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat beide zaken weer op de rol zullen komen van
18 juli 2018,en dat [partij Y] daar een akte mag nemen zoals hierboven omschreven;
4.2.
bepaalt dat [partij X] en [partij Z] op de rol van zes weken daarna een antwoordakte kunnen nemen;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.J. van Veen en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: nig (4123)