ECLI:NL:RBMNE:2018:2353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
16/652368-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een predikant wegens valsheid in geschrifte en verduistering van stichtingseigendommen

Op 30 mei 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 63-jarige man uit Steenwijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 328 dagen voor valsheid in geschrifte en verduistering. De man, die als predikant en penningmeester van de Stichting Welzijn Senioren fungeerde, heeft tussen 2006 en 2010 kasbewijzen vervalst voor het Diaconaal Fonds van de Doopsgezinde Gemeente Huizen-Hilversum. Hij heeft verklaard dat hij de bedragen contant uitbetaalde aan steunaanvragers, maar de rechtbank kon niet vaststellen of dit daadwerkelijk gebeurde. Hierdoor werd hij vrijgesproken van verduistering.

Als penningmeester van de Stichting Welzijn Senioren heeft hij echter wel 210.536 euro verduisterd door zonder toestemming bedragen over te maken naar andere rekeningen, waaronder zijn eigen zakelijke rekening. De rechtbank oordeelde dat hij het vertrouwen van anderen ernstig heeft beschaamd en dat hij zich heeft laten leiden door eigen gewin. Hoewel de rechtbank een gevangenisstraf van 365 dagen passend achtte, werd de straf verlaagd naar 328 dagen vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte werd vastgesteld op 210.536 euro, wat de rechtbank ook deed. De verdediging betwistte dat de verdachte daadwerkelijk voordeel had genoten, maar de rechtbank oordeelde dat hij de feitelijke beschikking over het geld had en het naar eigen inzicht kon besteden. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de staat te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/652368-16 (ontneming)

Vonnis van de meervoudige kamer van 30 mei 2018

in de ontnemingszaak tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: [verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van
9 mei 2018, waarbij zijn gehoord:
  • Mr. R.J.J.S. Visser, officier van justitie;
  • [verdachte], bijgestaan door zijn raadsman mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer te weten:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 30 mei 2018 in de onderliggende strafzaak;
- de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak.

OVERWEGINGEN

Bij vonnis van deze rechtbank van 30 mei 2018 is [verdachte] in de onderliggende strafzaak veroordeeld ter zake:
hij op een of meer tijdstippen in de periode 30 januari 2014 tot en met 30 juli 2015 in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van in totaal 210.536,00 euro toebehoorde aan [stichting 1] en/of [stichting 2] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester van de [stichting 1] en/of [stichting 2], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 7 december 2017 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en aan [verdachte] de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dit voordeel, welk voordeel wordt geschat op
€ 210.536,00. Ter zitting van 9 mei 2018 heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de vordering. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag [verdachte] ten goede is gekomen, nu uit zijn verklaring volgt dat hij het geld heeft gebruikt voor zakelijke doeleinden.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit de vordering van de officier van justitie af te wijzen, dan wel de vordering toe te wijzen tot het gedeelte wat [verdachte] als voordeel heeft ontvangen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat [verdachte] daadwerkelijk voordeel heeft genoten, nu het geld zich op de rekening van de [vereniging] ([vereniging]) heeft vermengd met andere bedragen en vervolgens is verdeeld onder [B.V.], [A], [bedrijfsnaam 1], [vereniging], [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3].

Het oordeel van de rechtbank

Dat [verdachte] zich een bedrag van € 210.536,00 wederrechtelijk heeft toegeëigend, blijkt uit de in het vonnis van 30 mei 2018 opgenomen bewezenverklaring van dit feit en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van het wederrechtelijk verkregen geldbedrag ook daadwerkelijk het voordeel heeft genoten, nu [verdachte] de feitelijke beschikking had over het geld en het geld naar eigen inzicht heeft kunnen besteden. Immers heeft [verdachte] het geld van [stichting 1] overgemaakt naar de rekening van [vereniging]. Zoals de raadsman tijdens het onderzoek ter terechtzitting namens [verdachte] heeft verklaard, vormden [verdachte] en zijn toenmalige echtgenote [B] samen het bestuur van [vereniging]. [1] Echter, mevrouw [B] heeft bij de politie verklaard dat zij slechts op papier penningmeester van de vereniging was; er waren namelijk twee personen nodig om het bestuur te kunnen vormen. Mevrouw [B] had geen toegang tot de bankrekening en [verdachte] was de enige persoon die zich bezighield met overboekingen. [2] Vanaf de bankrekening van [vereniging] werd het geld vrijwel direct werd overgemaakt naar de rekening van [B.V.] . [verdachte] was enig aandeelhouder en enig bestuurder van [B.V.] [3] [verdachte] heeft het geld naar eigen zeggen gebruikt als overbruggingsfinanciering voor eigen zakelijke projecten. Tevens werd het geld van [stichting 1] door [verdachte] gebruikt voor andere doeleinden, zoals een maandelijkse bijdrage aan mevrouw [A] en een uitkering aan de ex-vrouw van [verdachte]. [4]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 210.536,00.

BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op

€ 210.536,00;

- legt aan [verdachte] de verplichting op om ter zake van ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te voldoen een bedrag van
€ 210.536,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.B. Beekman, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van Klompenburg , griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2018.

Voetnoten

1.Pleitnotities van mr. F.P. Slewe inzake [verdachte] voor de terechtzitting d.d. 9 mei 2018.
2.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 februari 2016, genummerd
3.Proces-verbaal benoemd in voetnoot 2, pagina 56.
4.De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 9 mei 2018.